J U S T E L     -     Geconsolideerde wetgeving
Einde Eerste woord Laatste woord Wijziging(en)
Inhoudstafel 150 uitvoeringbesluiten 28 gearchiveerde versies
Handtekening Einde Franstalige versie
 
belgiëlex . be     -     Kruispuntbank Wetgeving
Raad van State
ELI - Navigatie systeem via een Europese identificatiecode voor wetgeving
http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/ordonnantie/2004/04/09/2004A31182/justel

Titel
9 APRIL 2004. - Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening (BWRO)
(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-05-2004 en tekstbijwerking tot 08-09-2022) Zie wijziging(en)

Bron : BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
Publicatie : 26-05-2004 nummer :   2004A31182 bladzijde : 40738       PDF :   originele versie    geconsolideerde versie
Dossiernummer : 2004-04-09/35
Inwerkingtreding / Uitwerking : 05-06-2004

Deze tekst heeft de volgende teksten gewijzigd :1995031180        1962032904       

Inhoudstafel Tekst Begin
TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
HOOFDSTUK I. - Doelstellingen.
Art. 1-4, 4/1, 4/2
HOOFDSTUK II. - Machtiging.
Art. 5, 5/1
HOOFDSTUK III. - Openbaar onderzoek.
Art. 6
HOOFDSTUK IV. - Adviescommissies.
Afdeling I. - De Gewestelijke Ontwikkelings Commissie.
Art. 7-8
Afdeling II. - De overlegcommissies.
Art. 9-10
Afdeling III. - De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen.
Art. 11
HOOFDSTUK IVbis. [1 - De Bouwmeester.]1
Art. 11/1
HOOFDSTUK V. - Stedenbouwkundig college.
Art. 12
HOOFDSTUK VI. [1 - Termijnen [2 en communicatiemiddelen]2]1
Art. 12/1, 12/2
TITEL II. - PLANNING.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 13-15, 15/1
HOOFDSTUK II. - Gewestelijk ontwikkelingsplan.
Afdeling I. - Algemeen.
Art. 16
Afdeling II. - Inhoud.
Art. 17
Afdeling III. - Uitwerkingsprocedure.
Art. 18-19
Afdeling IV. - Wijzigingsprocedure.
Art. 20
Afdeling V. - [1 Gevolgen van het plan]1.
Art. 21
Afdeling VI. - Opvolging van het plan.
Art. 22
HOOFDSTUK III. - Gewestelijk bestemmingsplan.
Afdeling I. - Algemeen.
Art. 23
Afdeling II. - Inhoud.
Art. 24
Afdeling III. - Uitwerkingsprocedure.
Art. 25-26
Afdeling IV. - Wijzigingsprocedure.
Art. 27
Afdeling V. - Gevolgen van het plan.
Art. 28-29
Afdeling VI. - Opvolging van het plan.
Art. 30
HOOFDSTUK IIIbis. [1 - Richtplan van aanleg.]1
Afdeling I. [1 - Algemeen.]1
Art. 30/1
Afdeling II. [1 - Inhoud]1
Art. 30/2
Afdeling III. [1 - Uitwerkingsprocedure.]1
Art. 30/3, 30/4, 30/5, 30/6, 30/7
Afdeling IV. [1 - Wijzigings- en opheffingsprocedure.]1
Art. 30/8
Afdeling V. [1 - Gevolgen van het richtplan van aanleg.]1
Art. 30/9, 30/10
Afdeling VI. [1 - Opvolging van het richtplan van aanleg.]1
Art. 30/11
HOOFDSTUK IV. - Gemeentelijk ontwikkelingsplan.
Afdeling I. - Algemeen.
Art. 31
Afdeling II. - Inhoud.
Art. 32
Afdeling III. - Uitwerkingsprocedure.
Art. 33-36
Afdeling IV. - Wijzigingsprocedure.
Art. 37
Afdeling V. - [1 Gevolgen van het plan]1.
Art. 38
Afdeling VI. - Opvolging van het plan.
Art. 39
HOOFDSTUK V. - Bijzonder bestemmingsplan.
Afdeling I. - Algemeen.
Art. 40
Afdeling II. - Inhoud.
Art. 41-42
Afdeling III. - Uitwerkingsprocedure.
Art. 43-50
Afdeling IIIbis. [1 - Initiatief van de burgers.]1
Art. 51
Afdeling IV.
Art. 52
Afdeling V.
Art. 53-57
Afdeling Vbis. [1 - Wijzigings- en opheffingsprocedures.]1
Art. 57/1
Afdeling VI. [1 Bijzondere opheffingsprocedures]1
Art. 58-63
Afdeling VII. - Gevolgen van het plan.
Art. 64, 64/1, 65-67
Afdeling VIII. - Opvolging van het plan.
Art. 68
HOOFDSTUK VI. - Onteigening en vergoeding.
Afdeling I. - Beginsel.
Art. 69
Afdeling II. - Procedure.
Art. 70-76
Afdeling III. - Vergoedingen.
Art. 77-78
Afdeling IV. - Uitvoeringstermijn voor de onteigeningen.
Art. 79-80
Afdeling V. - Vergoeding van de waardeverminderingen.
Art. 81-82
HOOFDSTUK VII. - Ruilverkaveling en herverkaveling.
Art. 83-86
TITEL III. - STEDENBOUWKUNDIGE VERORDENINGEN.
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Art. 87, 87/1
HOOFDSTUK II. - Gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen.
Art. 88-89, 89/1, 89/2, 89/3, 89/4, 89/5, 90
HOOFDSTUK III. - Gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen.
Art. 91-93
HOOFDSTUK III. - Gevolgen van de gewestelijke en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen.
Art. 94-96
HOOFDSTUK IV. - Wijziging [1 en opheffing]1 van de gewestelijke en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen.
Art. 97
TITEL IV. [1 - Vergunning [2 en attesten]2]1
HOOFDSTUK I. [1 - Verschillende soorten vergunningen.]1
[1 Afdeling I.] 1 - Stedenbouwkundige vergunning.
[1 Onderafdeling I.]1 - Handelingen en werken onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning.
Art. 98-99
[1 Onderafdeling II.]1 - Stedenbouwkundige lasten.
Art. 100
[1 Onderafdeling III.]1 - Verval en verlenging.
Art. 101, 101/1
[1 Onderafdeling IV.]1 - Vergunning van beperkte duur.
Art. 102
[2 Onderafdeling V.]2 [1 - Wijziging van de stedenbouwkundige vergunning.]1
Art. 102/1
[1 Afdeling II.]1 - Verkavelingsvergunning.
[1 Onderafdeling 1.]1 - Handelingen onderworpen aan een verkavelingsvergunning.
Art. 103-104
[1 Onderafdeling II.]1 - Gevolgen van de verkavelingsvergunning.
Art. 105, 105/1, 106-111
[1 Onderafdeling III.]1 - Stedenbouwkundige lasten.
Art. 112
[1 Onderafdeling IV.]1 - Vervaltermijn.
Art. 113-116, 116/1, 116/2, 117
[1 Onderafdeling V.]1 - Wijziging van de verkavelings vergunning.
Art. 118-123
HOOFDSTUK II. [1 - De vergunnende overheden.]1
Afdeling I. [1 - Het college van burgemeester en schepenen.]1
Art. 123/1
Afdeling II. [1 - De gemachtigde ambtenaar.]1
Art. 123/2
Afdeling III. [1 - De Regering.]1
Art. 123/3
HOOFDSTUK III. - Indiening en behandeling van de vergunningsaanvragen en beroepen.
Art. 123/4
Afdeling I. [1 - Vergunningen afgeleverd door het college van burgemeester en schepenen.]1
[1 Onderafdeling I.]1 [1 - Indiening en behandeling van de aanvraag.]1
Art. 124-126, 126/1
Afdeling II.
Art. 127
Onderafdeling 1.
Art. 128-141
Onderafdeling 2.
Art. 142-148
Afdeling III.
Art. 149-152
Afdeling IV. [1 Onderafdeling II.]1 [1 - Beslissing van het college van burgemeester en schepenen.]1
Art. 153-156, 156/1, 156/2, 157-159
Afdeling V. [1 Onderafdeling III]1 [1 - Schorsing en vernietiging van de vergunning.]1
Art. 160-163
Afdeling VI.
Art. 164, 164/1
Afdeling VII.
Art. 165-168
Afdeling VIII.
Art. 169-173, 173/1, 174
[2 Afdeling II.]2 [2 - [1 Vergunningen afgeleverd door de gemachtigde ambtenaar.]1]2
Art. 175
Onderafdeling I. [1 - Voorafgaande effectenbeoordeling van bepaalde projecten.]1
Onderonderafdeling 1.1. [1 - Algemeen.]1
Art. 175/1
Onderonderafdeling 1.2. [1 - Aanvragen onderworpen aan een effectenstudie.]1
Art. 175/2, 175/3, 175/4, 175/5, 175/6, 175/7, 175/8, 175/9, 175/10, 175/11, 175/12, 175/13, 175/14
Onderonderafdeling 1.3. [1 - Aanvragen die onderworpen worden aan een effectenverslag.]1
Art. 175/15, 175/16, 175/17, 175/18, 175/19, 175/20, 175/21
Onderafdeling II. [1 - Indiening en behandeling van de aanvragen.]1
Art. 176, 176/1, 177, 177/1
Onderafdeling III [1 - Bijzondere bepalingen van de verkavelingsvergunning.]1
Art. 177/2, 177/3
Onderafdeling IV. [1 - Beslissing van de gemachtigde ambtenaar.]1
Art. 178, 178/1, 178/2, 179-181, 181/1, 182-188
Afdeling III. [1 - Beroep bij de Regering.]1
Art. 188/1, 188/2, 188/3, 188/4, 188/5, 188/6
[1 Afdeling IV.]1 [1 - Gezamenlijke bepalingen.]1
Onderafdeling I. [1 - Speciale regelen van openbaarmaking.]1
Art. 188/7, 188/8, 188/9, 188/10, 188/11
Onderafdeling II. [1 - Overige gezamenlijke bepalingen.]1
Art. 188/12, 189, 189/1, 190-194, 194/1, 194/2, 195
Afdeling XI.
Art. 196-197
HOOFDSTUK IIIbis. - [1 Speciale regelen voor de indiening en behandeling van [3 bepaalde aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning en van de bijhorende beroepen]3]2]1
Afdeling I. - [1 Strekking van hoofdstuk IIIbis]1
Art. 197/1
Afdeling Ibis. [1 Het advies van de Bouwmeester ]1
Art. 197/1bis [1 In de gevallen bedoeld in artikel 11/1, wordt de termijn bedoeld in paragraaf 3 van deze bepaling, tot dertig dagen herleid ]1
Afdeling II. - [1 Indiening en behandeling van de vergunningsaanvraag]1
Art. 197/2, 197/3, 197/4, 197/5, 197/6, 197/7, 197/8, 197/9, 197/10, 197/10bis, 197/11, 197/12, 197/13, 197/14
Afdeling III. - [1 Beroep bij de Regering]1
Art. 197/15, 197/16, 197/17, 197/18
HOOFDSTUK IV. - Stedenbouwkundig attest.
Afdeling I. - Begrip.
Art. 198
Afdeling II. - Afgifteprocedure.
Art. 199-202
Afdeling III. - Gevolgen van het stedenbouwkundig attest.
Art. 203-205
HOOFDSTUK V.
Art. 205/1
TITEL V. - BESCHERMING VAN HET ONROERENDE ERFGOED.
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Art. 206
HOOFDSTUK II. [1 - De inventaris van het onroerende erfgoed.]1
Art. 207-209
HOOFDSTUK III. - De bewaarlijst.
Afdeling 1. - Het inschrijven op de bewaarlijst en het opleggen van bijzondere behoudsvoorwaarden.
Art. 210-213
Afdeling II. - Gevolgen.
Art. 214-219
Afdeling III. - Royering van de bewaarlijst en wijziging van de behoudsvoorwaarden.
Art. 220-221
HOOFDSTUK IV. - De bescherming.
Afdeling I. - Beschermingsprocedure.
Art. 222-224, 224/1, 225-230
Afdeling II. - Gevolgen van de bescherming.
Art. 231-238
Afdeling III. - Procedure tot opheffing van de bescherming.
Art. 239
HOOFDSTUK IVbis. [1 - Het register van het onroerend erfgoed.]1
Art. 239/1, 239/2
HOOFDSTUK V. - Beheer, werken en toelagen.
Art. 240-241
HOOFDSTUK VI. - Onteigening.
Art. 242
HOOFDSTUK VIbis. - [1 Beheersplan voor erfgoed]1
Afdeling I. - [1 Algemeen]1
Art. 242/1
Afdeling II. - [1 Inhoud]1
Art. 242/2
Afdeling III. - [1 Uitwerkingsprocedure]1
Art. 242/3, 242/4, 242/5, 242/6, 242/7, 242/8, 242/9
Afdeling IV. - [1 Wijzigingsprocedure]1
Art. 242/10, 242/11
Afdeling V. - [1 Gevolgen]1
Art. 242/12
Afdeling VI. - [1 Informatie met betrekking tot de uitvoering van het plan]1
Art. 242/13
Afdeling VII. - [1 Uitvoeringsbesluiten]1
Art. 242/14
HOOFDSTUK VII. - Opgravingen, peilingen en archeologische vondsten.
Afdeling I. - De personen die ertoe gemachtigd zijn opgravingen en peilingen uit te voeren.
Art. 243
Afdeling II. - De opgravingen en peilingen van openbaar nut.
Art. 244
Afdeling III. - De opgravingen en peilingen naar aanleiding van een vergunningsaanvraag.
Art. 245
Afdeling IV. - De archeologische vondsten.
Art. 246
Afdeling V. - De vergoedingen.
Art. 247
Afdeling VI. - Het toezicht op de roerende archeologische goederen.
Art. 248
Afdeling VII. - De toelagen.
Art. 249
HOOFDSTUK VIII. - Bijzondere bepaling.
Art. 250
TITEL VI. - NIET-UITGEBATE BEDRIJFSRUIMTEN.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 251-252
HOOFDSTUK II. - De inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten.
Art. 253
HOOFDSTUK III. - Rehabilitatie en herbestemming.
Art. 254-256
HOOFDSTUK IV. - Onteigening.
Art. 257
TITEL VII. - HET VOORKOOPRECHT.
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Art. 258-259
HOOFDSTUK II. - De aan het voorkooprecht onderhevige perimeter.
Art. 260-261
HOOFDSTUK III. - De houders van het voorkooprecht.
Art. 262
HOOFDSTUK IV. - De uitoefening van het voorkooprecht.
Afdeling I. - De aan het voorkooprecht onderworpen vastgoedoperaties.
Art. 263-264
Afdeling II. - De onderhandse overdracht.
Art. 265-268
Afdeling III. - De openbare verkoop.
Art. 269
Afdeling IV. - De onteigening.
Art. 270-272
HOOFDSTUK V. - Formaliteiten en vordering tot nietigverklaring.
Art. 273-274
TITEL VIII. - INLICHTINGEN EN INFORMATIE.
HOOFDSTUK I. - Stedenbouwkundige inlichtingen.
Art. 275-276, 276/1
HOOFDSTUK II. - Mededeling van inlichtingen en documenten inzake planning en stedenbouw.
Art. 277-279
HOOFDSTUK III. - De publiciteit voor de verkoop en de verhuring.
Art. 280-281, 281/1
TITEL IX. - FISCALE MAATREGELEN.
HOOFDSTUK I. - Taksen op de niet-bebouwde percelen.
Art. 282
HOOFDSTUK II. - taksen op de ruimten opgenomen in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten.
Art. 283-297
HOOFDSTUK III. - Immunisatie en vrijstelling betreffende bepaalde goederen die vallen onder het beschermd of op de bewaarlijst ingeschreven erfgoed.
Art. 298-299
TITEL X. - MISDRIJVEN EN STRAFBEPALINGEN.
HOOFDSTUK I. - Misdrijven.
Afdeling I. - Handelingen die als misdrijf gelden.
Art. 300
Afdeling II. - Vaststelling van de misdrijven.
Art. 300/1, 300/2, 301
Afdeling III. - Vaststelling van de misdrijven.
Art. 302-304
Afdeling IV. - Ambtshalve uitvoering.
Art. 305
HOOFDSTUK II. - Strafbepalingen.
Art. 306-310
HOOFDSTUK III. - Overschrijving.
Art. 311-312
HOOFDSTUK IV. - Dading.
Art. 313
HOOFDSTUK V. - [1 Administratieve geldboetes]1
Art. 313/1, 313/2, 313/3, 313/4, 313/5, 313/6, 313/7, 313/8, 313/9, 313/10, 313/11, 313bis, 313ter, 313quater, 313quinquies, 313sexies, 313septies, 313octies
TITEL XI. - SLOTBEPALINGEN.
HOOFDSTUK I. - Slot- en overgangsbepalingen van de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedenbouw.
Afdeling I. - Implementatie van de Europese richtlijnen.
Art. 314
Afdeling II. - Opheffingsbepalingen.
Art. 315-319
Afdeling III. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 320-331
HOOFDSTUK II. - Overgangs- en eindbepalingen van de ordonnantie van 4 maart 1993 inzake het behoud van het onroerend erfgoed.
Art. 332-334
HOOFDSTUK III. - Overgangs- en eindbepalingen van de ordonnantie van 18 december 2003 betreffende de rehabilitatie en de herbestemming van de niet-uitgebate bedrijfsruimten.
Art. 335
TITEL XII. - [1 Stelsel van de stedenbouwkundige lasten voor de periode van 1 augustus 2003 tot 8 januari 2004.]1
HOOFDSTUK I. - [1 Glossarium.]1
Art. 336
HOOFDSTUK II. - [1 Feiten die verplichte stedenbouwkundige lasten tot gevolg hebben.]1
Art. 337
HOOFDSTUK III. - [1 Aard van de verplichte of facultatieve stedenbouwkundige lasten.]1
Art. 338-339
HOOFDSTUK IV. - [1 Omvang van de verplichte stedenbouwkundige lasten.]1
Art. 340-341
HOOFDSTUK V. - [1 Vrijstelling van de verplichte en facultatieve lasten.]1
Art. 342
HOOFDSTUK VI. - [1 Termijn voor de realisatie van de verplichte of facultatieve stedenbouwkundige lasten.]1
Art. 343
HOOFDSTUK VII. - [1 Financiële waarborgen.]1
Art. 344-347
TITEL XIII. - [1 Stelsel van de stedenbouwkundige lasten voor de periode van 9 januari 2004 tot 15 juni 2009.]1
HOOFDSTUK I. - [1 Glossarium.]1
Art. 348
HOOFDSTUK II. - [1 Feiten die verplichte stedenbouwkundige lasten tot gevolg hebben.]1
Art. 349
HOOFDSTUK III. - [1 Aard van de verplichte of facultatieve stedenbouwkundige lasten.]1
Art. 350-351
HOOFDSTUK IV. - [1 Omvang van de verplichte stedenbouwkundige lasten.]1
Art. 352-353
HOOFDSTUK V. - [1 Vrijstelling van de verplichte en facultatieve lasten.]1
Art. 354
HOOFDSTUK VI. - [1 Termijn voor de realisatie van de verplichte of facultatieve stedenbouwkundige lasten.]1
Art. 355
HOOFDSTUK VII. - ]1 Financiële waarborgen.]1
Art. 356-360
BIJLAGEN.
Art. N1-N6

Tekst Inhoudstafel Begin
TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN.

  HOOFDSTUK I. - Doelstellingen.

  Artikel 1.Dit wetboek regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 39 van de Grondwet. (2).
  [1 Het beoogt met name de gehele of gedeeltelijke omzetting van de volgende Europese richtlijnen :
   - richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten;
   - richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;
   - richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken;
   - richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 tot wijziging van richtlijn 85/337/EEG betreffende de milieu effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten;
   - richtl[00c4][00b3]n 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's;
   - richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand;
   - richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, gewijzigd door richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014;
   - richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van richtlijn 96/82/EG van de Raad.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 2.De ontwikkeling van het Gewest, samen met de ordening van zijn grondgebied, wordt nagestreefd om, op een duurzame manier, tegemoet te komen aan de sociale, economische, patrimoniale en [2 milieu- en mobiliteitsbehoeften]2 van de gemeenschap door het kwalitatief beheer van het levenskader, door het zuinig gebruik van de bodem en zijn rijkdommen en door de instandhouding en de ontwikkeling van het cultureel, natuurlijk en landschappelijk erfgoed. [1 en door een verbetering van de energieprestatie van de gebouwen [2 en van de mobiliteit]2 ]1 (4).
  ----------
  (1)<ORD 2007-06-07/70, art. 36, 002; Inwerkingtreding : 02-07-2008>
  (2)<ORD 2013-07-26/05, art. 34, 015; Inwerkingtreding : 13-09-2013>

  Art. 3. Bij de tenuitvoerlegging van dit Wetboek, stellen de administratieve instanties alles in het werk om de sociale en economische vooruitgang met de kwaliteit van het leven te verzoenen, en de inwoners van het Gewest ervan te verzekeren dat een harmonieuze ordening in acht wordt genomen. (6).

  Art. 4.Elk jaar bij de bespreking van de begroting en uiterlijk op 31 december legt de Regering op het bureau van [1 het Brussels Hoofdstedelijk Parlement]1 een verslag neer over de stand van zaken en de vooruitzichten inzake de ontwikkeling en de stedebouw en over de uitvoering van de gewestelijke en gemeentelijke plannen voor. (8)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 4/1.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 4/2.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 5, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK II. - Machtiging.

  Art. 5.De Regering duidt de ambtenaren aan van [2 de besturen belast met stedenbouw, monumenten en landschappen en territorialeplanning]2 hierna het Bestuur genoemd, welke gemachtigd worden voor de in dit Wetboek nader omschreven doelstellingen. [2 Onder hen bevindt zich minstens één ambtenaar die gespecialiseerd is in het behoud van het onroerend erfgoed, die houder is van een diploma hoger onderwijs of minstens tien jaar beroepservaring heeft inzake onroerend erfgoed, overeenkomstig de eisen van de Regering in dit verband.]2
  [2 Zij worden " gemachtigd ambtenaar ", " gemachtigd ambtenaar Erfgoed " of " sanctionerend ambtenaar " genoemd.]2
  ----------
  (1)<ORD 2014-04-03/22, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 6, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 5/1. [1 De Regering bepaalt in voorkomend geval de onverenigbaarheden en de verboden op belangenconflicten die zouden wegen op de sanctionerende ambtenaren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  HOOFDSTUK III. - Openbaar onderzoek.

  Art. 6.De Regering bepaalt de nadere regels van het openbaar onderzoek in naleving van de volgende beginselen :
  1° de duur van een openbaar onderzoek mag niet korter dan vijftien dagen zijn;
  2° ten minste de helft van de voorgeschreven termijn van een openbaar onderzoek valt buiten de periode van de zomer-, Paas- en Kerstschoolvakanties;
  3° de dossiers zijn ten minste één werkdag per week tot 20 uur toegankelijk;
  4° iedereen kan technische uitleg krijgen volgens de door de Regering bepaalde regels;
  5° iedereen kan schriftelijk [2 met name via e-mail]2 of, indien nodig, mondeling opmerkingen en bezwaren maken vóór de sluiting van het openbaar onderzoek.
  De Regering of de gemeenten kunnen zelf beslissen over bijkomende vormen van openbaarmaking en raadpleging.
  De Regering bepaalt onder welke voorwaarden subsidies worden verleend voor het uitvoeren van de bepalingen van dit artikel.
  [2 6° er wordt overgegaan tot de uithanging van een axonometrie of een ander gelijkwaardig systeem voor driedimensionale grafische voorstelling dat de volumetrische eigenschappen van het project aanschouwelijk maakt, overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd door de Regering, indien de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning die het voorwerp uitmaakt van het openbaar onderzoek, betrekking heeft op een nieuwbouw waarvan de oppervlakte groter is dan 400 vierkante meter, op de uitbreiding met meer dan 400 vierkante meter van een bestaand gebouw of op een gebouw waarvan de hoogte één of meer bouwlagen hoger zal zijn dan de omliggende bebouwing in een straal van vijftig meter.
   Er is geen axonometrie vereist voor infrastructuurwerken die niet de oprichting van de bovengrondse volumes omvatten.]2 (12)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 7, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK IV. - Adviescommissies.

  Afdeling I. - De Gewestelijke Ontwikkelings Commissie.

  Art. 7.Er wordt een Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opgericht, hierna de "Gewestelijke Commissie" genoemd.
  [1 De Regering vraagt het advies van de Gewestelijke Commissie betreffende de voorontwerpen van ordonnantie en de ontwerpbesluiten die betrekking hebben op de aangelegenheden bedoeld in dit Wetboek die een aanzienlijke impact hebben op de ontwikkeling van het Gewest. De Gewestelijke Commissie brengt haar advies uit binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag.]1
  De Gewestelijke Commissie is belast met het uitbrengen van een met redenen omkleed advies over de ontwerpen van gewestelijk ontwikkelingsplan, van gewestelijk bestemmingsplan, [3 van richtplannen van aanleg,]3 van gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen en over de ontwerpen van gemeentelijke ontwikkelingsplannen.
  De Gewestelijke Commissie kan, inzake de uitvoering of de aanpassing van de plannen en verordeningen waarover zij zich moet uitspreken, opmerkingen maken of suggesties voordragen bij de Regering.
  Zij stelt algemene richtlijnen voor in verband met het voorbereiden en het opmaken van ontwikkelings- en bestemmingsplannen alsmede van stedenbouwkundige verordeningen.
  De Regering kan bovendien alle kwesties met betrekking tot de ontwikkeling van het Gewest aan de Gewestelijke Commissie voorleggen.
  [3 ...]3
  De Gewestelijke Commissie overhandigt de Regering, uiterlijk op 30 juni van elk jaar, een verslag over haar activiteiten.
  [3 De Gewestelijke Commissie is samengesteld uit achttien onafhankelijke experts, benoemd door de Regering, waarvan negen voorgedragen door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. Deze experts vertegenwoordigen de volgende disciplines : stedenbouw en ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, huisvesting, cultureel en natuurlijk erfgoed, economie en architectuur. De Regering bepaalt de regels voor de aanwijzing van deze experts en voor de werking van de Gewestelijke Commissie, met name de hoorzitting van de afgevaardigden van de Regering of van de gemeente die een in het tweede lid bedoeld ontwerp uitgewerkt heeft.]3
  De Gewestelijke Commissie kan onderverdeeld worden in gespecialiseerde secties.
  De leden van de Gewestelijke Commissie worden door de Regering aangewezen bij elke volledige vernieuwing van [2 het Brussels Hoofdstedelijk Parlement]2 en uiterlijk op de 1e januari die volgt op zijn installatie. (14)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 8, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 8.De Gewestelijke Commissie wordt bijgestaan door een vast secretariaat. De opdrachten van dit secretariaat zijn onder meer :
  1° de voorbereiding van het in artikel 7 bedoelde jaarverslag;
  2° een register met de door de Gewestelijke Commissie uitgebrachte adviezen ter beschikking van de bevolking houden [1 ;]1
  [1 3° de bekendmaking van de adviezen van de Gewestelijke Commissie op het internet.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 9, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling II. - De overlegcommissies.

  Art. 9.[1 § 1. Voor elke gemeente van het Gewest wordt een overlegcommissie opgericht.
   Haar advies is in de volgende gevallen vereist :
   1° voorafgaandelijk aan de goedkeuring van een bijzonder bestemmingsplan, een onteigeningsplan dat ter uitvoering van een dergelijk plan wordt opgesteld en een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening;
   2° voorafgaandelijk aan de uitreiking van een stedenbouwkundige vergunning, een verkavelingsvergunning of een stedenbouwkundig attest, [3 telkens dit bij onderhavig Wetboek, bij een plan of een verordening of is voorzien]3;
   3° wanneer de Regering, de gemachtigde ambtenaar of het college van burgemeester en schepenen de overlegcommissie om advies vraagt over alle kwesties die betrekking hebben op de plaatselijke ruimtelijke ordening, andere dan die met betrekking tot de uitwerking van plannen en verordeningen en het onderzoek van aanvragen voor vergunningen. Ze kan bovendien dienaangaande alle nuttige voorstellen formuleren.
   § 2. [3 De Regering bepaalt de samenstelling, de organisatie en de werkingsregels van de overlegcommissies, alsook, in voorkomend geval, bepaalde adviescriteria door de volgende principes toe te passen :
   1° de vertegenwoordiging :
   - van de gemeenten;
   - van het bestuur belast met stedenbouw;
   - van het bestuur belast met monumenten en landschappen;
   - van het Brussels Instituut voor Milieubeheer;
   - van Brussel Mobiliteit en het bestuur belast met territoriale planning wanneer de overlegcommissie wordt geraadpleegd vóór de uitwerking, wijziging of opheffing van een bijzonder bestemmingsplan;
   2° het verbod voor de leden van de overlegcommissies om deel te nemen aan het stemmen over de vergunningsaanvragen of over de ontwerpplannen of ontwerpen van verordening die uitgaan van het orgaan dat zij vertegenwoordigen;
   3° de terbeschikkingstelling aan de bevolking van een register met de notulen van de vergaderingen en met de door de commissies uitgebrachte adviezen;
   4° de waarneming van het voorzitterschap van de overlegcommissie door het bestuur belast met stedenbouw wanneer de aanvraag betrekking heeft op een project van gewestelijk belang inzake mobiliteit. Een project is van gewestelijk belang inzake mobiliteit als het gaat om handelingen en werken betreffende het wegennet en de openbare ruimten, zoals omschreven in artikel 189/1, waarvan het belang het louter gemeentelijk belang en het grondgebied van één enkele gemeente overstijgt of om het even welk project dat als zodanig in het gewestelijk mobiliteitsplan wordt aangegeven;
   5° het horen van de natuurlijke of rechtspersonen die erom vragen tijdens het openbaar onderzoek.]3]1
  ----------
  (1)<ORD 2014-05-08/48, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
  (2)<ORD 2015-07-29/05, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (BESL 2016-10-06/01,art. 1)>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 10, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 10. De Regering bepaalt onder welke voorwaarden aan de gemeenten subsidies worden verleend voor de werking van de overlegcommissies. (20)

  Afdeling III. - De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen.

  Art. 11.§ 1. Er wordt een Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen opgericht.
  Haar opdracht bestaat erin de adviezen te verstrekken die door of krachtens dit Wetboek (22) zijn vereist. [5 Deze adviezen worden met redenen omkleed.]5
  Zij kan eveneens de Regering op aanvraag van deze laatste of op eigen initiatief, van advies dienen over iedere aangelegenheid die betrekking heeft op een goed dat tot het onroerende erfgoed behoort.
  Zij kan haar eveneens aanbevelingen doen voor het algemeen beleid inzake de problematiek van het behoud.
  Ter uitvoering van de bevoegdheden inzake advies en aanbevelingen die haar krachtens de voorgaande leden zijn toegekend, verzekert de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen het behoud van de goederen die onder het onroerend erfgoed vallen, die ingeschreven zijn op de bewaarlijst of beschermd zijn te verzekeren en te waakt ze over hun herbestemming wanneer ze niet uitgebaat of niet gebruikt worden.
  § 2. De Regering stelt de samenstelling, de organisatie en de regels van onverenigbaarheid van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen vast en past daarbij de volgende principes toe :
  1. De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen is samengesteld uit 18 leden die door de Regering benoemd worden. Twaalf worden gekozen op basis van een dubbele lijst die door [4 het Brussels Hoofdstedelijk Parlement]4 voorgelegd wordt en zes worden gekozen op de voordracht van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen.
  2. De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen is samengesteld uit leden die afkomstig zijn van alle kringen die bij het behoud betrokken zijn, verenigingen inbegrepen.
  De leden van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen zijn bekend om hun bekwaamheid inzake het behoud van het onroerende erfgoed.
  [5 Elk van de volgende vakgebieden is vertegenwoordigd : stedenbouw, landschapsarchitectuur, architectuur, bouwengineering, geschiedenis, kunstgeschiedenis, archeologie, natuurlijk erfgoed, restauratietechnieken en bouweconomie. De Regering kan de vertegenwoordiging van bijkomende vakgebieden voorzien.]5
  Bovendien omvat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen ten minste een licentiaat of doctor in de archeologie en kunstgeschiedenis, een licentiaat of doctor in de geschiedenis en een architect.
  3. [1 De leden van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen worden benoemd voor een mandaat van zes jaar, dat ten hoogste tweemaal hernieuwd kan worden.]1
  4. De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen wordt om de drie jaar voor de helft vernieuwd.
  [2 5. De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen kan slechts een eensluidend advies uitbrengen dat door of krachtens dit Wetboek is vereist indien minstens twee derde van haar [5 aangewezen]5 leden aanwezig zijn.
   Zolang het aanwezigheidsquorum niet bereikt is, kunnen nieuwe vergaderingen worden samengeroepen met dezelfde agenda. In dat geval, wordt de termijn waarbinnen het eensluidend advies moet worden uitgebracht met vijftien dagen verlengd. Is het aanwezigheidsquorum niet bereikt binnen deze verdagingstermijn, dan wordt het advies geacht positief te zijn.]2
  § 3. De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen keurt een huishoudelijk reglement goed dat ze ter goedkeuring voorlegt aan de Regering.
  De adviezen, de opmerkingen, aanbevelingen en suggesties van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, worden bij gewone meerderheid van de aanwezige leden geformuleerd. [3 Eensluidende adviezen die door of krachtens dit Wetboek zijn vereist, worden evenwel geformuleerd bij tweederde meerderheid [5 van de aangewezen leden geformuleerd; bij ontstentenis ervan worden de adviezen gunstig geacht]5.]3
  [5 ...]5
  [5 Wanneer het eenvormig advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen gepaard gaat met voorwaarden, worden die duidelijk en nauwkeurig opgesomd in het bepalend gedeelte van dat advies.]5
  § 4. De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen wordt bijgestaan door een vast secretariaat.
  [5 Dit secretariaat wordt verzorgd door het bestuur belast met monumenten en landschappen.]5
  Het secretariaat heeft met name als taak het secretariaat en de interne administratie van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen te verzekeren.
  [1 § 5. De adviezen van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen bedoeld in § 1, tweede lid, worden opgenomen in een door het secretariaat gehouden register en zijn toegankelijk voor het publiek. Zij kunnen op het secretariaat van de Commissie worden geraadpleegd. Deze laatste zorgt bovendien voor de bekendmaking van deze adviezen op een informatienetwerk dat toegankelijk is voor het publiek.]1 (24)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2013-03-15/02, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-05-2013>
  (3)<ORD 2013-03-15/02, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-05-2013>
  (4)<ORD 2017-11-30/19, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (5)<ORD 2017-11-30/19, art. 11, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK IVbis. [1 - De Bouwmeester.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 12, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 11/1. [1 § 1. De Regering stelt voor een periode van maximaal vijf jaar een Bouwmeester aan, belast met het toezicht op de architecturale kwaliteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
   § 2. De Regering legt de lijst vast van de vergunningsaanvragen die wegens het bijzondere belang van hun architecturale kwaliteit naast artikel 124 het voorafgaande advies van de Bouwmeester moeten bevatten.
   De Regering legt de voorwaarden vast voor de afgifte van het advies van de Bouwmeester.
   § 3. De geldende vereiste volgens § 2, eerste lid is niet langer van toepassing indien de Bouwmeester zijn advies niet naar de aanvrager verstuurd heeft binnen de zestig dagen na de ontvangst van de adviesaanvraag.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 12, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  HOOFDSTUK V. - Stedenbouwkundig college.

  Art. 12.[1 Er wordt een Stedenbouwkundig College opgericht dat belast wordt met het uitbrengen van een advies in het kader van de procedure tot opschorting en nietigverklaring van de vergunningen [3 ...]3 en van de beroepen die bij de Regering worden ingediend tegen de beslissingen van het college van burgemeester en schepenen of van de gemachtigde ambtenaar [3 ...]3.]1
  Het Stedenbouwkundig College bestaat uit negen deskundigen benoemd door de Regering op een dubbele lijst van kandidaten voorgedragen door [2 het Brussels Hoofdstedelijk Parlement]2. De mandaten worden voor zes jaar toegekend en zijn hernieuwbaar. [1 Het Stedenbouwkundig College wordt om de drie jaar voor één derde hernieuwd.]1.
  De Regering bepaalt de organisatie en de werking van het Stedenbouwkundig College, de vergoeding van zijn leden alsmede de onverenigbaarheidsregels. Het secretariaat wordt door ambtenaren [3 van het bestuur belast met stedenbouw]3 waargenomen. (26)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 13, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK VI. [1 - Termijnen [2 en communicatiemiddelen]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2009-05-14/09, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 14, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 12/1.[1 Voor de toepassing van dit Wetboek, worden de termijnen gerekend vanaf de dag na de dag van ontvangst van een akte, een aanvraag, een advies of een beroep, behalve wanneer bepaald is dat een termijn uitdrukkelijk begint te lopen vanaf een andere datum.
   De vervaldag, met inbegrip van de dag van de afsluiting van het openbaar onderzoek, wordt meegerekend in de termijn. Wanneer die dag evenwel een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de vervaldag verschoven naar de eerstvolgende werkdag.
   De verzending van schriftelijke bezwaren of opmerkingen, van een akte, een aanvraag, een advies, een beroep of een beslissing, moet gebeuren binnen de termijn berekend overeenkomstig het eerste en tweede lid.]1
  [2 Voor de toepassing van dit Wetboek wordt de kennisgeving gerekend vanaf de datum van verzending, behalve in geval van andersluidende bepaling.
   In uitvoering van de bepalingen van dit Wetboek die verwijzen naar deze vakantieperiodes, is de Regering gemachtigd om de begin- en einddata van de zomer-, kerst- en paasvakantie vast te leggen.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2009-05-14/09, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 15, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 12/2. [1 De Regering kan andere, met name elektronische, communicatievormen toestaan en organiseren, voor alle mededelingen waarvoor dit Wetboek een aangetekend schrijven of de overhandiging per bode voorschrijft.
   De indiening van vergunningsaanvragen en alle communicatie die er in het kader van het onderzoek van deze aanvragen gebeurt tussen de aanvrager en de bevoegde overheden, kunnen gebeuren via elektronische weg, volgens de modaliteiten die door de Regering moeten worden bepaald.
   De Regering kan de modaliteiten organiseren voor de terbeschikkingstelling aan het publiek, op het internet, van elk document dat onder het Wetboek of de uitvoeringsbesluiten van het Wetboek valt, met name de documenten die zijn onderworpen aan het openbaar onderzoek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 16, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  TITEL II. - PLANNING.

  HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

  Art. 13.[1 De ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de ordening van zijn grondgebied worden bepaald door de volgende plannen :
   1. het gewestelijk ontwikkelingsplan;
   2. het gewestelijk bestemmingsplan;
   3. de richtplannen van aanleg;
   4. de gemeentelijke ontwikkelingsplannen;
   5. de bijzondere bestemmingsplannen.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 14.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 18, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 15.De Regering bepaalt onder welke voorwaarden door het Gewest subsidies worden verleend voor het uitwerken [1 , het wijzigen en het opheffen]1 van de gemeentelijke plannen. (32)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 19, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 15/1. [1 Met voorbehoud van de bijzondere gevallen voorzien in dit Wetboek moeten de uitwerking, de wijziging en de opheffing van de plannen bedoeld in artikel 13 het voorwerp uitmaken van een milieueffectenrapport.
   Het milieueffectenrapport, waarvan de Regering de structuur vastlegt, bevat de informatie die wordt opgesomd in bijlage C bij dit Wetboek, rekening houdend met de informatie die redelijkerwijze gevraagd kan worden, met de bestaande kennis en beoordelingsmethoden, met de nauwkeurigheidsgraad van het plan, en met het feit dat bepaalde aspecten ervan geïntegreerd moeten kunnen worden op een ander planologisch niveau of op het niveau van de latere vergunningsaanvragen, waar het verkieslijk kan zijn de beoordeling te maken om een herhaling ervan te vermijden.
   Het milieueffectenrapport houdt rekening met de resultaten die verkregen zijn bij eerder uitgevoerde relevante milieubeoordelingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 20, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  HOOFDSTUK II. - Gewestelijk ontwikkelingsplan.

  Afdeling I. - Algemeen.

  Art. 16.De Brusselse Hoofdstedelijke Regering stelt een gewestelijk ontwikkelingsplan vast dat van toepassing is op het volledig Brussels Hoofdstedelijk grondgebied.
  Binnen de zes maanden die volgen op de maand van de installatie van [1 het Brussels Hoofdstedelijk Parlement]1 maakt de Regering een rapport over haar intentie om over te gaan tot een eventuele volledige of gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk ontwikkelingsplan ter informatie over aan [1 het Brussels Hoofdstedelijk Parlement]1. (34)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling II. - Inhoud.

  Art. 17.Het gewestelijk ontwikkelingsplan is een instrument voor de globale planning van de gewestelijke ontwikkeling in het kader van de duurzame ontwikkeling.
  Het bepaalt :
  1° de algemene en sectorale doelstellingen evenals de ontwikkelingsprioriteiten, met inbegrip van die inzake ruimtelijke ordening, vereist door de economische, sociale, culturele behoeften en die inzake [1 mobiliteit, toegankelijkheid]1 en milieu;
  2° de transversaal en sectoraal in te zetten middelen om de alzo gedefinieerde doelstellingen en prioriteiten te bereiken, met name door de kaartsgewijze voorstelling van sommige van die maatregelen;
  3° de vaststelling van de prioritaire interventiegebieden van het Gewest;
  4° in voorkomend geval de aan de normatieve bepalingen, plannen en programma's die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kunnen worden toegepast in functie van de alzo gepreciseerde doelstellingen en middelen, aan te brengen wijzigingen. (36)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 21, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling III. - Uitwerkingsprocedure.

  Art. 18.§ 1. De Regering maakt het ontwerp van gewestelijk ontwikkelingsplan op en maakt een milieu-effectenrapport.
  [3 ...]3
  § 2. Op verzoek van de Regering en binnen de door haar vastgestelde termijn, brengt elk gewestelijk bestuur en elke gewestelijke instelling van openbaar nut die elementen naar voren die tot haar bevoegdheid behoren met [3 ...]3. De Regering voegt aan het ontwerpplan de lijst van deze besturen en instellingen toe.
  De Regering brengt de Gewestelijke Commissie regelmatig op de hoogte van de evolutie van de voorafgaande studies, en deelt haar de resultaten ervan mee. De Gewestelijke Commissie kan op elk ogenblik opmerkingen maken of suggesties voordragen die zij nuttig acht.
  § 3. [1....]1.
  § 4. [3 De Regering onderwerpt het ontwerpplan en het milieueffectenrapport of, in voorkomend geval, de in artikel 20, § 4 bedoelde documenten, adviezen en beslissingen, gelijktijdig aan de in het tweede lid bedoelde adviezen en aan het openbaar onderzoek.
   De door de Regering gevraagde adviezen worden aan haar overgemaakt binnen de hierna volgende termijn, bij ontstentenis waarvan de procedure wordt voortgezet zonder dat enig advies dat na die termijn werd overgemaakt in aanmerking moet worden genomen :
   - zestig dagen voor het bestuur belast met territoriale planning, het Brussels Instituut voor Milieubeheer, de Economische en Sociale Raad, de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, de Raad voor het Leefmilieu, de Gewestelijke Mobiliteitscommissie, de Adviesraad voor Huisvesting en de andere adviesorganen waarvan de Regering de lijst kan opstellen;
   - vijfenzeventig dagen voor de gemeenteraden.
   Het openbaar onderzoek duurt zestig dagen. Het voorwerp en de begin- en einddatum van het onderzoek worden aangekondigd, volgens de regels die de Regering bepaalt :
   - door aanplakking in elke gemeente van het Gewest;
   - door een bericht in het Belgisch Staatsblad en in verscheidene Nederlandstalige en Franstalige dagbladen die in het Gewest worden verspreid;
   - door een mededeling via de radio;
   - op de website van het Gewest.
   De aan het onderzoek onderworpen documenten worden gedurende de duur van het onderzoek ter inzage van de bevolking neergelegd in het gemeentehuis van elke gemeente van het Gewest of van elke betrokken gemeente wanneer het een wijziging betreft van het gewestelijk ontwikkelingsplan. Ze worden eveneens ter beschikking gesteld op het internet.
   De Regering bepaalt de modaliteiten voor de neerlegging en verzending van de bezwaren en opmerkingen binnen de termijn van het onderzoek, met inachtneming van de principes die zijn vastgelegd in artikel 6.]3
  § 5. Samen met het milieueffectenrapport, [3 of, desgevallend, de in artikel 20, § 4 bedoelde documenten, beslissingen en adviezen,]3 de bezwaren, de opmerkingen en de adviezen wordt het ontwerp-plan door de Regering aan de Gewestelijke Commissie voorgelegd. De Gewestelijke Commissie brengt haar advies uit en deelt het mede aan de Regering binnen negentig dagen na ontvangst van het volledige dossier, [3 bij ontstentenis waarvan de procedure wordt voortgezet zonder dat enig advies dat na die termijn werd uitgebracht nog in aanmerking moet worden genomen]3. Indien op het ogenblik dat de Gewestelijke Commissie haar advies moet uitbrengen zij niet geldig samengesteld is bij gebreke van de aanwijzing van haar leden binnen de bij artikel 7 bepaalde termijn, gaat de termijn van negentig dagen in vanaf de aanwijzing van haar leden.
  [3 De Regering deelt aan het Brussels Hoofdstedelijk Parlement een afschrift van het advies van de Gewestelijke Commissie mee, evenals een afschrift van de adviezen, bezwaren en opmerkingen gemaakt binnen vijftien dagen vanaf de ontvangst van het advies van de Gewestelijke Commissie.]3
  Minstens de helft van de termijn van negentig dagen valt buiten de schoolvakantieperioden.
  § 6. Wanneer het ontwerp-plan belangrijke gevolgen kan hebben voor het milieu van een ander Gewest, van een andere lid-Staat van de Europese Unie of van een andere Staat-medeondertekenaar van het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband, wordt het ontwerp-plan, samen met het milieueffectenrapport en de eventuele informatie over de grensoverschrijdende effecten [3 of, desgevallend, de in artikel 20, § 4 bedoelde documenten, adviezen en beslissingen]3 overgemaakt aan de bevoegde autoriteiten van dit Gewest, van deze andere lid-Staat van de Europese Unie of van deze andere Staat-medeondertekenaar van het verdrag van Espoo.
  De Regering bepaalt :
  1° de instanties die belast zijn met het overmaken van de documenten aan de in voorgaand lid bedoelde autoriteiten;
  2° de modaliteiten volgens welke de bevoegde autoriteiten van Gewesten of Staten die getroffen kunnen worden, mogen deelnemen aan de evaluatieprocedure van de milieueffecten;
  3° de modaliteiten volgens welke het plan, de onder paragraaf 4, vierde lid en in paragraaf 5, eerste lid van dit artikel bedoelde uitgebrachte adviezen en de in artikel 22 gedefinieerde afhandelingsmodaliteiten aan de onder voorgaand lid bedoelde autoriteiten worden overgemaakt. (38)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2015-07-29/05, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (BESL 2016-10-06/01,art. 1)>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 22, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 19.[1 § 1. Binnen zestig dagen vanaf de ontvangst van het advies van de Gewestelijke Commissie of vanaf de vervaldag van de aan deze commissie toebedeelde termijn om haar advies uit te brengen, kan de Regering na kennis te hebben genomen van de resultaten van het onderzoek en van de uitgebrachte adviezen, het plan hetzij definitief goedkeuren, hetzij wijzigen.
   In het eerste geval motiveert ze haar beslissing op elk punt waarin ze afwijkt van de adviezen of bezwaren en opmerkingen die werden uitgebracht tijdens het onderzoek.
   In het tweede geval, behalve wanneer het slechts kleine wijzigingen betreft die geen aanzienlijke impact zullen hebben op het leefmilieu, wordt het gewijzigde ontwerp, desgevallend samen met een aanvulling op het milieueffectenrapport, opnieuw onderworpen aan de onderzoekshandelingen, overeenkomstig artikel 18, § 4 en volgende. Wanneer bovendien het ontwerpplan was vrijgesteld van het milieueffectenrapport overeenkomstig artikel 20, § 4 :
   - kunnen de in het ontwerp aangebrachte wijzigingen hetzij een aanzienlijke impact hebben op het leefmilieu en moet het gewijzigde ontwerp het voorwerp uitmaken van een milieueffectenrapport;
   - kunnen de in het ontwerp aangebrachte wijzigingen hetzij geen aanzienlijke impact hebben op het leefmilieu en moet in het besluit tot definitieve goedkeuring van het plan uitdrukkelijk worden aangegeven waarom het geen aanzienlijke impact zal hebben.
   Het besluit tot definitieve goedkeuring van het plan geeft in zijn motivatie een samenvatting van :
   - de manier waarop de milieubeschouwingen werden opgenomen in het plan;
   - de manier waarop het milieueffectenrapport, wanneer dit vereist is, en de adviezen, bezwaren en opmerkingen uitgebracht tijdens de procedure, in aanmerking werden genomen;
   - de redenen voor de keuzes van het plan zoals het werd goedgekeurd, rekening houdend met de andere beoogde redelijke oplossingen.
   Wanneer het plan niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een milieueffectenrapport, neemt het besluit tot definitieve goedkeuring van het plan de in artikel 20, § 4 met redenen omklede beslissing over.]1
  [1 § 2.]1 Het besluit van de Regering houdende goedkeuring van het plan wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, waarbij tevens het advies van de Gewestelijke Commissie wordt afgedrukt, en de in artikel 22 (40) gedefinieerde afhandelingsmodaliteiten van het plan gepreciseerd worden.
  Het plan treedt in werking vijftien dagen na zijn bekendmaking. Binnen drie dagen na deze bekendmaking ligt het volledige plan [1 , desgevallend samen met het milieueffectenrapport,]1 ter beschikking van de bevolking [1 op het internet en]1 in elk gemeentehuis. Binnen dezelfde termijn wordt het plan overgemaakt aan de Gewestelijke Commissie en aan de in de uitwerkingsprocedure van het ontwerp-plan geraadpleegde organismen en besturen. (42)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 23, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling IV. - Wijzigingsprocedure.

  Art. 20.§ 1. De Regering beslist over de wijziging van het gewestelijk ontwikkelingsplan bij een met redenen omkleed besluit.
  § 2. De wijzigingsprocedure is onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 18 en 19.
  § 3. [2 Evenwel, onder voorbehoud van het volgende lid, wanneer zij meent, rekening houdend met de in bijlage D van dit Wetboek opgesomde criteria, dat de geplande wijziging niet van die aard is dat ze een noemenswaardige weerslag op het milieu kan hebben, kan de Regering, overeenkomstig de procedure die is vastgelegd in § 4, beslissen dat het ontwerp van wijziging van het gewestelijke ontwikkelingsplan niet aan een milieueffectenrapport onderworpen moet worden.
   Er moet een milieueffectenrapport gemaakt worden voor een ontwerp van wijziging van het gewestelijk ontwikkelingsplan wanneer dit ontwerp rechtstreeks betrekking heeft op een of meer gebieden :
   - die zijn aangeduid overeenkomstig richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand en richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;
   - waarin vestigingen kunnen komen die een risico van zware ongevallen inhouden waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken in de zin van de richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van richtlijn 96/82/EG van de Raad, of die voorzien in de inschrijving, in de nabijheid van dergelijke vestigingen of van gebieden waarin ze zijn toegelaten, van gebieden die bestemd zijn voor huisvesting of voor bezoek door het publiek, die een bijzonder natuurlijk belang inhouden of die verbindingswegen omvatten.]2
  [2 § 4. Wanneer de Regering a priori meent, overeenkomstig § 3, eerste lid, dat het ontwerp van wijziging van het gewestelijk ontwikkelingsplan geen noemenswaardige weerslag op het milieu kan hebben, vraagt zij het advies van de Gewestelijke Commissie en van het Brussels Instituut voor Milieubeheer omtrent het ontbreken van een noemenswaardige weerslag van het ontwerp van wijziging.
   Ter staving van de adviesaanvraag wordt een dossier bijgevoegd dat minstens de memorie van toelichting, de richtlijnen van het ontwerp van wijziging en de elementen van de bestaande toestand die het ontwerp wil wijzigen, bevat.
   De adviezen worden naar de Regering gestuurd binnen dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag. Bij ontstentenis wordt de procedure voortgezet, zonder dat enig advies dat na die termijn werd uitgebracht in aanmerking moet worden genomen.
   Na inzage van de uitgebrachte adviezen besluit de Regering, in een met redenen omklede beslissing, of de geplande wijziging al of niet het voorwerp moet uitmaken van een milieueffectenrapport.]2
  ----------
  (1)<ORD 2015-07-29/05, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (BESL 2016-10-06/01,art. 1)>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 24, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling V. - [1 Gevolgen van het plan]1.
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 21.[1 Het plan is indicatief in alle bepalingen ervan.
   Het gewestelijk bestemmingsplan [2 , het richtplan van aanleg]2, het gemeentelijk ontwikkelingsplan en het bijzonder bestemmingsplan mogen hier niet van afwijken, tenzij de redenen hiervoor uitdrukkelijk worden aangegeven.
   De toekenning van hulp door de Regering aan publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen kan slechts plaatshebben wanneer de bepalingen van het plan worden nageleefd.]1
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 25, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling VI. - Opvolging van het plan.

  Art. 22.De Regering duidt de gemachtigde ambtenaren [2 van het bestuur belast met territoriale planning ]2 aan, die haar [2 ...]2 [2 om de vijf jaar na de goedkeuring van het plan,]2 een verslag voorleggen over de follow-up van de belangrijke effecten van de inwerkingtreding van het gewestelijk ontwikkelingsplan op het milieu om met name de onvoorziene negatieve gevolgen in een vroegtijdig stadium te identificeren en van de eventueel aan te brengen correcturen. Deze verslagen worden op het bureau van [3 het Brussels Hoofdstedelijk Parlement]3 neergelegd en zijn het voorwerp van een voor het publiek toegankelijke publicatie [2 , met name op de website van het Gewest]2. (48)
  ----------
  (1)<ORD 2015-07-29/05, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (BESL 2016-10-06/01,art. 1)>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 26, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK III. - Gewestelijk bestemmingsplan.

  Afdeling I. - Algemeen.

  Art. 23. Het gewestelijk bestemmingsplan is van toepassing op het volledige grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. (50)

  Afdeling II. - Inhoud.

  Art. 24. Het gewestelijk bestemmingsplan gaat uit van de richtsnoeren van het gewestelijk ontwikkelingsplan dat van kracht is op de dag dat het wordt goedgekeurd.
  Het vermeldt :
  1° de bestaande rechts- en feitelijke toestand;
  2° de algemene bestemming van de verschillende delen van het grondgebied en de voorschriften die erop betrekking hebben;
  3° de maatregelen van aanleg voor de belangrijkste verkeerswegen;
  4° de delen waar een bijzondere bescherming gerechtvaardigd is om culturele, sociale, historische, esthetische of economische redenen of om redenen van milieubescherming [1 , met inbegrip van de preventie waarop gedoeld wordt in de artikelen 2 en 24 van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken en, in het bijzonder van de beschouwingen die vervat zijn in artikel 24, § 1, tweede lid, van dat akkoord]1 .
  Het kan de wijzigingen vermelden die moeten worden aangebracht aan de gemeentelijke ontwikkelingsplannen en aan de bijzondere bestemmingsplannen. Het kan bovendien voorschriften betreffende de plaatsing en de omvang van de bouwwerken en voorschriften van esthetische aard bevatten. (52)
  ----------
  (1)<BESL 2010-09-30/02, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 06-10-2010>

  Afdeling III. - Uitwerkingsprocedure.

  Art. 25.§ 1. De Regering maakt het ontwerp van gewestelijk bestemmingsplan op en maakt een milieueffectenrapport.
  [3 ...]3
  § 2. Op aanvraag van de Regering en binnen de door haar bepaalde termijn brengt elk gewestelijk bestuur en elke instelling van openbaar nut de elementen naar voren die tot zijn bevoegdheid behoren [3 ...]3. [3 De Regering voegt de lijst van deze besturen en instellingen bij het ontwerpplan.]3
  De Regering brengt de Gewestelijke Commissie regelmatig op de hoogte van de evolutie van de voorafgaande studies, en deelt haar de resultaten ervan mee. De Gewestelijke Commissie kan op elk ogenblik opmerkingen maken of suggesties voordragen die zij nuttig acht.
  § 3. [1 ...]1.
  § 4. [3 De Regering onderwerpt het ontwerpplan en het milieueffectenrapport of, desgevallend, de in artikel 27, § 3 bedoelde documenten, adviezen en beslissingen, gelijktijdig aan de in het tweede lid bedoelde adviezen en aan het openbaar onderzoek.
   De door de Regering gevraagde adviezen worden aan haar overgemaakt binnen de hierna volgende termijn, bij ontstentenis waarvan de procedure wordt voortgezet zonder dat enig advies dat na die termijn werd overgemaakt in aanmerking moet worden genomen :
   - zestig dagen voor het bestuur belast met territoriale planning, het Brussels Instituut voor Milieubeheer, de Economische en Sociale Raad, de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, de Raad voor het Leefmilieu, de Gewestelijke Mobiliteitscommissie, de Adviesraad voor Huisvesting en de andere adviesorganen waarvan de Regering de lijst kan opstellen;
   - vijfenzeventig dagen voor de gemeenteraden.
   Het openbaar onderzoek duurt zestig dagen. Het voorwerp en de begin- en einddatum van het onderzoek worden aangekondigd, volgens de regels die de Regering bepaalt :
   - door aanplakking in elke gemeente van het Gewest;
   - door een bericht in het Belgisch Staatsblad en in verscheidene Nederlandstalige en Franstalige dagbladen die in het Gewest worden verspreid;
   - door een mededeling via de radio;
   - op de website van het Gewest.
   De aan het onderzoek onderworpen documenten worden gedurende de duur van het onderzoek ter inzage van de bevolking neergelegd in het gemeentehuis van elke gemeente van het Gewest of van elke betrokken gemeente wanneer het een wijziging betreft van het gewestelijk bestemmingsplan. Ze worden eveneens ter beschikking gesteld op het internet.
   De Regering bepaalt de modaliteiten voor de neerlegging en verzending van de bezwaren en opmerkingen binnen de termijn van het onderzoek, met inachtneming van de principes die zijn vastgelegd in artikel 6.]3
  § 5. Samen met het milieu-effectenrapport, [3 of, desgevallend, in artikel 27, § 3 bedoelde documenten, beslissingen en adviezen en]3 de bezwaren, de opmerkingen en de adviezen wordt het ontwerp-plan door de Regering aan de Gewestelijke Commissie voorgelegd. De Gewestelijke Commissie brengt haar advies uit en deelt het mede aan de Regering binnen negentig dagen na ontvangst van het volledige dossier, [3 bij ontstentenis waarvan de procedure wordt voorgezet zonder dat enig advies dat na die termijn werd uitgebracht in aanmerking moet worden genomen]3. Indien op het ogenblik dat de Gewestelijke Commissie haar advies moet uitbrengen zij niet geldig is samengesteld bij gebreke aan de aanwijzing van haar leden binnen de bij artikel 7 bepaalde termijn gaat de termijn van negentig dagen in vanaf de aanwijzing van haar leden.
  [3 De Regering deelt aan het Brussels Hoofdstedelijk Parlement een afschrift van het advies van de Gewestelijke Commissie mee, evenals een afschrift van de adviezen en van de bezwaren en opmerkingen uitgebracht binnen vijftien dagen vanaf de ontvangst van het advies van de Gewestelijke Commissie.]3
  Minstens de helft van de termijn van negentig dagen valt buiten de schoolvakantieperioden.
  § 6. Wanneer het ontwerp-plan belangrijke gevolgen kan hebben voor het milieu van een ander Gewest, van een andere lid-Staat van de Europese Unie of van een andere Staat-medeondertekenaar van het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, wordt het ontwerp-plan, samen met het milieueffectenrapport en de eventuele informatie over de grensoverschrijdende effecten [3 of, desgevallend, de in artikel 27, § 3 bedoelde documenten, beslissingen en adviezen]3 overgemaakt aan de bevoegde autoriteiten van dit Gewest, van deze andere lidstaat van de Europese Unie of van deze andere Staat-medeondertekenaar van het verdrag van Espoo.
  De Regering bepaalt :
  1° de instanties die belast zijn met het overmaken van de documenten aan de in voorgaand lid bedoelde autoriteiten;
  2° de modaliteiten volgens welke de bevoegde autoriteiten van Gewesten of Staten die getroffen kunnen worden, mogen deelnemen aan de evaluatieprocedure van de milieueffecten;
  3° de modaliteiten volgens welke het plan, de onder paragraaf 4, vierde lid en in paragraaf 5, eerste lid van dit artikel bedoelde uitgebrachte adviezen en de in artikel 30 bedoelde afhandelingsmodaliteiten aan de onder voorgaand lid bedoelde autoriteiten worden overgemaakt. (54)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2015-07-29/05, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (BESL 2016-10-06/01,art. 1)>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 27, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 26.[1 § 1.]1 [1 Binnen zestig dagen vanaf de ontvangst van het advies van de Gewestelijke Commissie of vanaf de vervaldag van de aan deze Commissie toebedeelde termijn om haar advies uit te brengen, kan de Regering na kennis te hebben genomen van de resultaten van het onderzoek en van de uitgebrachte adviezen, het plan hetzij definitief goedkeuren, hetzij wijzigen.
   In het eerste geval motiveert ze haar beslissing op elk punt waarin ze afwijkt van de adviezen of bezwaren en opmerkingen die werden uitgebracht tijdens het onderzoek.
   In het tweede geval, behalve wanneer het slechts kleine wijzigingen betreft die geen noemenswaardige impact zullen hebben op het leefmilieu, wordt het gewijzigde ontwerp, desgevallend samen met een aanvulling op het milieueffectenrapport, opnieuw onderworpen aan de onderzoekshandelingen, overeenkomstig artikel 25, §§ 4 en volgende. Wanneer bovendien het ontwerpplan was vrijgesteld van het milieueffectenrapport overeenkomstig artikel 27, § 3 :
   - kunnen de in het ontwerp aangebrachte wijzigingen hetzij een noemenswaardige impact hebben op het leefmilieu en moet het gewijzigde ontwerp het voorwerp uitmaken van een milieueffectenrapport;
   - kunnen de in het ontwerp aangebrachte wijzigingen hetzij geen aanzienlijke impact hebben op het leefmilieu en moet in het besluit tot definitieve goedkeuring van het plan uitdrukkelijk worden aangegeven waarom het geen aanzienlijke impact zal hebben.
   Het besluit tot definitieve goedkeuring van het plan geeft in zijn motivatie een samenvatting van :
   - de manier waarop de milieubeschouwingen werden opgenomen in het plan;
   - de manier waarop het milieueffectenrapport, wanneer dit vereist is, en de adviezen, bezwaren en opmerkingen uitgebracht tijdens de procedure, in aanmerking werden genomen;
   - de redenen voor de keuzes van het plan zoals het werd goedgekeurd, rekening houdend met de andere beoogde redelijke oplossingen.
   Wanneer het plan niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een milieueffectenrapport, neemt het besluit tot definitieve goedkeuring van het plan de in artikel 27, § 3 met redenen omklede beslissing over.]1
  [1 § 2.]1 Het besluit van de Regering houdende goedkeuring van het plan wordt, samen met het advies van de Gewestelijke Commissie, in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt en preciseert de in artikel 30 gedefinieerde afhandelingsmodaliteiten.
  Het plan treedt in werking vijftien dagen na zijn bekendmaking. Binnen drie dagen na deze bekendmaking ligt het volledige plan [1 , desgevallend samen met het milieueffectenrapport,]1 ter beschikking van de bevolking [1 op het internet en]1 in elk gemeentehuis. Binnen dezelfde termijn wordt het plan overgemaakt aan de Gewestelijke Commissie en aan de in de uitwerkingsprocedure van het ontwerpplan geraadpleegde besturen. (56)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 28, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling IV. - Wijzigingsprocedure.

  Art. 27.§ 1. [1 De Regering beslist over de wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan bij een met redenen omkleed besluit.
   De wijzigingsprocedure is onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 25 en 26.
   Wanneer de noodzaak om het gewestelijk bestemmingsplan te wijzigen, ingeschreven staat in een gewestelijk ontwikkelingsplan of in de wijziging van dat plan, moet het ontwerpplan tot wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan worden goedgekeurd binnen twaalf maanden na de goedkeuring van het gewestelijk ontwikkelingsplan of van de wijziging van dat plan.]1
  § 2. [2 Evenwel, onder voorbehoud van het volgende lid, wanneer zij meent, rekening houdend met de in bijlage D van dit Wetboek opgesomde criteria, dat de geplande wijziging niet van die aard is dat ze een noemenswaardige weerslag op het milieu kan hebben, kan de Regering, overeenkomstig de procedure die is vastgelegd in § 3, beslissen dat het ontwerp van wijziging van het gewestelijke bestemmingsplan niet aan een milieueffectenrapport onderworpen moet worden.
   Er moet een milieueffectenrapport gemaakt worden voor een ontwerp van wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan wanneer dit ontwerp rechtstreeks betrekking heeft op een of meer gebieden :
   - die zijn aangeduid overeenkomstig richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand en richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;
   - waarin vestigingen kunnen komen die een risico van zware ongevallen inhouden waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken in de zin van richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van richtlijn 96/82/EG van de Raad, of die voorzien in de inschrijving, in de nabijheid van dergelijke vestigingen of van gebieden waarin ze zijn toegelaten, van gebieden die bestemd zijn voor huisvesting of voor bezoek door het publiek, die een bijzonder natuurlijk belang inhouden of die verbindingswegen omvatten.]2
  [2 § 3. Wanneer de Regering a priori meent, overeenkomstig § 2, eerste lid, dat het ontwerp van wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan geen noemenswaardige weerslag op het milieu kan hebben, vraagt zij het advies van de Gewestelijke Commissie en van het Brussels Instituut voor Milieubeheer omtrent het ontbreken van een noemenswaardige weerslag van het ontwerp van wijziging.
   Ter staving van de adviesaanvraag wordt een dossier bijgevoegd dat minstens de memorie van toelichting, de richtlijnen van het ontwerp van wijziging en de elementen van de bestaande toestand die het ontwerp wil wijzigen, bevat.
   De adviezen worden naar de Regering gestuurd binnen dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag. Bij ontstentenis wordt de procedure voortgezet, zonder dat enig advies dat na die termijn werd uitgebracht in aanmerking moet worden genomen.
   Na inzage van de uitgebrachte adviezen besluit de Regering, in een met redenen omklede beslissing, of de geplande wijziging al dan niet het voorwerp moet uitmaken van een milieueffectenrapport.]2
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 29, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling V. - Gevolgen van het plan.

  Art. 28.Alle bepalingen van het gewestelijk bestemmingsplan hebben bindende kracht en verordenende waarde.
  Het blijft van kracht tot wanneer het gedeeltelijk of geheel gewijzigd [1 ...]1 wordt. (60)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 30, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 29. De bepalingen van het gewestelijk bestemmingsplan kunnen beperkingen op het gebruik van de eigendom inhouden, met inbegrip van bouwverbod. (62)

  Afdeling VI. - Opvolging van het plan.

  Art. 30.De Regering duidt de gemachtigde ambtenaren [2 van het bestuur belast met territoriale planning]2 aan die haar [2 ...]2 [2 om de vijf jaar na de goedkeuring van het plan,]2 een verslag voorleggen over de follow-up van de belangrijke effecten van de inwerkingtreding van het gewestelijk bestemmingsplan op het milieu om met name de onvoorziene negatieve gevolgen in een vroegtijdig stadium te identificeren en van de eventueel aan te brengen correcturen. Deze verslagen worden op het bureau van [3 het Brussels Hoofdstedelijk Parlement]3 neergelegd en zijn het voorwerp van een voor het publiek toegankelijke publicatie [2 , met name op de website van het Gewest]2. (64)
  ----------
  (1)<ORD 2015-07-29/05, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (BESL 2016-10-06/01,art. 1)>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 31, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK IIIbis. [1 - Richtplan van aanleg.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Afdeling I. [1 - Algemeen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 30/1. [1 De Regering kan, voor een deel van het grondgebied van het Gewest, een richtplan van aanleg goedkeuren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Afdeling II. [1 - Inhoud]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 30/2. [1 Het richtplan van aanleg gaat uit van de richtsnoeren van het gewestelijk ontwikkelingsplan dat van kracht is op de dag dat het wordt goedgekeurd en geeft de grote principes aan voor de inrichting of herinrichting van het grondgebied waarop het betrekking heeft, met name op het vlak van :
   - programmering van de bestemmingen;
   - structurering van de wegen, de openbare ruimten en het landschap;
   - kenmerken van de constructies;
   - bescherming van het erfgoed;
   - mobiliteit en parkeren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Afdeling III. [1 - Uitwerkingsprocedure.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 30/3. [1 § 1. De Regering maakt het ontwerp van richtplan van aanleg op, evenals, onder voorbehoud van § 2, het milieueffectenrapport.
   Vooraleer de Regering het ontwerp van richtplan van aanleg goedkeurt, organiseert het bestuur dat belast is met territoriale planning voor het betrokken publiek de nodige voorlichtings- en participatiemomenten. De Regering legt de regels voor de toepassing van dit artikel vast.
   § 2. Onder voorbehoud van het hierna volgende lid kan de Regering, indien zij op basis van de criteria genoemd in bijlage D van onderhavig Wetboek meent dat het ontwerp van richtplan van aanleg niet van die aard is dat het noemenswaardige gevolgen kan hebben voor het leefmilieu, overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 30/4 beslissen dat het ontwerp van richtplan van aanleg niet moet worden onderworpen aan een milieueffectenrapport.
   Moet wel worden onderworpen aan een milieueffectenrapport, het ontwerp van richtplan van aanleg dat rechtstreeks betrekking heeft op een of meerdere gebieden :
   - die zijn aangeduid overeenkomstig de richtlijnen 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand en 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora;
   - waarin vestigingen kunnen komen die een risico van zware ongevallen inhouden waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken in de zin van richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van richtlijn 96/82/EG van de Raad, of die de inschrijving voorzien van gebieden die voor huisvesting bestemd zijn, door het publiek worden bezocht en een bijzonder natuurlijk belang inhouden, of die verbindingswegen omvatten en die in de nabijheid zijn gelegen van dergelijke vestigingen of van gebieden waar ze zijn toegelaten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 30/4. [1 Wanneer de Regering a priori meent, overeenkomstig artikel 30/3, § 2, eerste lid, dat het ontwerp van richtplan van aanleg niet van dien aard is dat het noemenswaardige gevolgen kan hebben voor het leefmilieu, vraagt zij het advies van de Gewestelijke Commissie en van het Brussels Instituut voor Milieubeheer over het ontbreken van aanzienlijke effecten van het ontwerp van richtplan van aanleg.
   Ter staving van de adviesaanvraag wordt een dossier bijgevoegd dat minstens de memorie van toelichting bevat, alsook de richtlijnen van het project en de elementen van de bestaande toestand die het project wil wijzigen.
   De adviezen worden binnen dertig dagen vanaf de ontvangst van de aanvraag naar de Regering gestuurd. Bij ontstentenis wordt de procedure voortgezet, zonder dat enig advies dat na die termijn werd uitgebracht in aanmerking moet worden genomen.
   In het licht van de uitgebrachte adviezen, bepaalt de Regering in een met redenen omklede beslissing of het ontwerp van richtplan al dan niet moet worden onderworpen aan een milieueffectenrapport.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 30/5. [1 § 1. De Regering onderwerpt het ontwerp- plan en het milieueffectenrapport of, in voorkomend geval, de documenten, adviezen en beslissing bedoeld in artikel 30/4 gelijktijdig aan de in het tweede lid bedoelde adviezen en aan het openbaar onderzoek.
   De door de Regering gevraagde adviezen worden aan haar overgemaakt binnen de hierna volgende termijn, bij ontstentenis waarvan de procedure wordt voortgezet zonder dat enig advies dat na die termijn werd uitgebracht in aanmerking moet worden genomen :
   - dertig dagen voor het bestuur belast met territoriale planning, het Brussels Instituut voor Milieubeheer, de Economische en Sociale Raad, de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, de Raad voor het Leefmilieu, de Gewestelijke Mobiliteitscommissie, de Adviesraad voor Huisvesting en de andere raadgevende instanties waarvan de Regering de lijst kan opstellen;
   - vijfenveertig dagen voor de gemeenteraden;
   - als deze termijn een aanvang neemt tijdens de zomervakantie, wordt ze verlengd met dertig dagen.
   Het openbaar onderzoek duurt zestig dagen. Het voorwerp en de begin- en de einddatum worden aangekondigd, volgens de modaliteiten die zijn vastgesteld door de Regering :
   - door aanplakbiljetten in elke gemeente van het Gewest die betrokken is bij het ontwerp van richtplan van aanleg;
   - door een bericht in het Belgisch Staatsblad en in verschillende Franstalige en Nederlandstalige dagbladen die in het Gewest worden verspreid;
   - op de website van het Gewest.
   Het ontwerp van richtplan van aanleg en het milieueffectenrapport of, in voorkomend geval, de documenten, adviezen en beslissing bedoeld in artikel 30/4, worden tijdens de duur van het onderzoek ter inzage van de bevolking neergelegd in het gemeentehuis van elke gemeente van het Gewest die betrokken is bij het ontwerp van richtplan van aanleg. Ze worden ook ter beschikking gesteld op het internet.
   De Regering bepaalt de modaliteiten voor de indiening en verzending, binnen de termijn van het onderzoek, van de bezwaren en opmerkingen, overeenkomstig de principes die zijn vastgesteld in artikel 6.
   § 2. De Regering legt aan de Gewestelijke Commissie het ontwerp van richtplan van aanleg en het milieueffectenrapport voor, of desgevallend, de documenten, de adviezen en de beslissing bedoeld in artikel 30/4, samen met de adviezen en de bezwaren en opmerkingen bedoeld in § 1.
   Binnen de zestig dagen na ontvangst van het volledige dossier, geeft de Gewestelijke Commissie haar advies aan de Regering, bij ontstentenis waarvan de procedure wordt voortgezet zonder dat enig advies dat na die termijn werd uitgebracht in aanmerking moet worden genomen. Minstens de helft van de termijn van zestig dagen bevindt zich buiten de schoolvakantieperiodes. In de veronderstelling dat de Gewestelijke Commissie op het moment dat ze haar advies moet geven, niet meer geldig is samengesteld omdat haar leden niet zijn benoemd binnen de in artikel 7 voorgeschreven termijn, begint de termijn van zestig dagen te lopen vanaf de datum waarop haar leden benoemd zijn.
   De Regering deelt aan het Brussels Hoofdstedelijk Parlement een afschrift van het advies van de Gewestelijke Commissie mee, evenals een afschrift van de adviezen, bezwaren en opmerkingen gemaakt binnen vijftien dagen vanaf de ontvangst van het advies van de Gewestelijke Commissie.
   § 3. Indien het ontwerp van richtplan van aanleg van dien aard is dat het noemenswaardige gevolgen kan hebben voor het leefmilieu van een ander Gewest, een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere Staat-medeondertekenaar van het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, worden het ontwerp van richtplan van aanleg en het milieueffectenrapport overgemaakt aan de bevoegde autoriteiten van dit ander Gewest, deze andere lidstaat van de Europese Unie of deze andere Staat-medeondertekenaar van het Verdrag van Espoo.
   De Regering bepaalt :
   1° de instanties die belast zijn met het overmaken van de documenten aan de in voorgaand lid bedoelde autoriteiten;
   2° de modaliteiten volgens welke de bevoegde autoriteiten van het Gewest of de staat die kunnen worden getroffen mogen deelnemen aan de beoordeling van de milieueffecten;
   3° de modaliteiten volgens welke het ontwerp, de adviezen van besturen en instellingen bedoeld in de §§ 1 en 2 en de afhandelingsmodaliteiten bepaald in artikel 30/11 worden meegedeeld aan de in het voorgaande lid bedoelde autoriteiten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 30/6. [1 Na kennis te hebben genomen van de resultaten van het onderzoek en van de uitgebrachte adviezen, kan de Regering binnen zestig dagen na de ontvangst van het advies van de Gewestelijke Commissie of de vervaldag van de haar toebedeelde termijn voor het uitbrengen van dit advies, hetzij het richtplan van aanleg definitief goedkeuren, hetzij beslissen om het te wijzigen.
   In het eerste geval omkleedt zij haar beslissing met redenen op elk punt waarop zij afwijkt van de adviezen of bezwaren en opmerkingen die werden uitgebracht tijdens het onderzoek.
   In het tweede geval, behalve wanneer de wijzigingen van ondergeschikt belang zijn en niet van dien aard dat ze noemenswaardige gevolgen kunnen hebben voor het leefmilieu, wordt het gewijzigde ontwerp opnieuw voorgelegd voor onderzoek, overeenkomstig artikel 30/5. Bovendien, wanneer het ontwerp van richtplan van aanleg was vrijgesteld van het milieueffectenrapport overeenkomstig artikel 30/4 :
   - zijn de wijzigingen hetzij van die aard dat ze noemenswaardige gevolgen kunnen hebben voor het leefmilieu en moet het gewijzigde ontwerp worden onderworpen aan een milieueffectenrapport;
   - zijn de wijzigingen hetzij niet van die aard dat ze noemenswaardige gevolgen kunnen hebben voor het leefmilieu, en moet het besluit houdende definitieve goedkeuring van het richtplan van aanleg dit ontbreken van noemenswaardige gevolgen uitdrukkelijk met redenen omkleden.
   Het besluit houdende definitieve goedkeuring van het richtschema is, in zijn motivering, de samenvatting van :
   - de manier waarop de milieuoverwegingen in het plan geïntegreerd werden;
   - de manier waarop het milieueffectenrapport, wanneer dit vereist is, evenals de tijdens de procedure uitgebrachte adviezen, bezwaren en opmerkingen in overweging werden genomen;
   - de redenen die hebben geleid tot de keuze van het plan zoals het werd goedgekeurd, rekening houdend met de overwogen andere redelijke oplossingen.
   Wanneer het richtplan van aanleg niet was onderworpen aan een milieueffectenrapport, neemt het besluit houdende definitieve goedkeuring van het plan de in artikel 30/4 bedoelde met redenen omklede beslissing over.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 30/7. [1 Het besluit van de Regering houdende definitieve goedkeuring van het richtplan van aanleg, wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, waarbij tevens het advies van de Gewestelijke Commissie wordt afgedrukt en de in artikel 30/11 gedefinieerde afhandelingsmodaliteiten van het plan gepreciseerd worden.
   Het richtplan van aanleg treedt in werking vijftien dagen na zijn bekendmaking.
   Het volledige richtplan van aanleg, in voorkomend geval vergezeld van het milieueffectenrapport :
   - wordt ter beschikking gesteld van het publiek op de website van het Gewest en in het gemeentehuis van de betrokken gemeenten, en dit binnen drie dagen na deze bekendmaking;
   - wordt overgemaakt aan de in de procedure geraadpleegde instanties en besturen.
   De terbeschikkingstelling aan het publiek en het overmaken aan de in het voorgaande lid bedoelde autoriteiten, preciseren de in artikel 30/11 bedoelde afhandelingsmodaliteiten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Afdeling IV. [1 - Wijzigings- en opheffingsprocedure.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 30/8. [1 De bepalingen tot regeling van de uitwerking van het richtplan van aanleg, zijn van toepassing op de wijziging en op de opheffing ervan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Afdeling V. [1 - Gevolgen van het richtplan van aanleg.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 30/9. [1 § 1. Het richtplan van aanleg heeft een indicatieve waarde, met uitzondering van de bepalingen waaraan de Regering bindende kracht en verordenende waarde verleent binnen de perimeter(s) die ze bepaalt in het richtplan van aanleg.
   Wanneer de Regering uitdrukkelijk bindende en verordenende waarde verleent aan grafische bepalingen die de inplanting van een aan te leggen of te verlengen verbindingsweg aangeven, stelt het geldende richtplan van aanleg de operatie van de verdeling van het terrein die wordt uitgevoerd volgens deze grafische bepalingen, vrij van een verkavelingsvergunning.
   § 2. De verordenende bepalingen van het richtplan van aanleg heffen, binnen de perimeter(s) waar ze van toepassing zijn, de bepalingen op van het gewestelijk bestemmingsplan, het bijzonder bestemmingsplan en de stedenbouwkundige verordening, evenals de verordenende bepalingen van de gewestelijke en gemeentelijke mobiliteitsplannen en van de verkavelingsvergunningen, die ermee in tegenspraak zijn.
   Onverminderd het voorgaande lid, stelt de goedkeuring van het verordenende luik van het richtplan van aanleg de autoriteiten vrij van goedkeuring van het bijzonder bestemmingsplan wanneer dit vereist is.
   § 3. Het richtplan van aanleg blijft van kracht tot wanneer het geheel of gedeeltelijk gewijzigd of opgeheven wordt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 30/10. [1 De verordenende voorschriften van het richtplan van aanleg kunnen beperkingen op het gebruik van de eigendom inhouden, met inbegrip van bouwverbod.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Afdeling VI. [1 - Opvolging van het richtplan van aanleg.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 30/11. [1 De Regering duidt de ambtenaren van het bestuur belast met territoriale planning aan die haar, binnen de in artikel 30 gestelde termijn, een verslag voorleggen over de follow-up van de noemenswaardige gevolgen van de uitvoering van het richtplan van aanleg op het leefmilieu, teneinde met name in een vroegtijdig stadium de onvoorziene negatieve gevolgen en de eventuele corrigerende maatregelen te identificeren. Dit verslag wordt ingediend op het bureau van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en maakt het voorwerp uit van een voor het publiek toegankelijke publicatie, met name op de website van het Gewest.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  HOOFDSTUK IV. - Gemeentelijk ontwikkelingsplan.

  Afdeling I. - Algemeen.

  Art. 31.Elke gemeente van het Gewest [1 kan]1 een gemeentelijk ontwikkelingsplan [1 vaststellen]1 dat van toepassing is op haar volledig grondgebied.
  Binnen zes maanden die volgen op de maand van de installatie van de gemeenteraad legt het college van burgemeester en schepenen een rapport over het nut van het overgaan tot een eventuele volledige of gedeeltelijke wijziging van het gemeentelijk ontwikkelingsplan voor aan de gemeenteraad. (66)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 33, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling II. - Inhoud.

  Art. 32.Het gemeentelijk ontwikkelingsplan kadert, met inachtneming van het gewestelijk bestemmingsplan [1 en de verordenende bepalingen van de richtplannen van aanleg]1, in de oriëntaties van het gewestelijk ontwikkelingsplan [1 en de indicatieve bepalingen van de richtplannen van aanleg]1 en vormt een globaal instrument voor de planning van de gemeentelijke ontwikkeling in het kader van de duurzame ontwikkeling.
  Het bepaalt :
  1° de algemene en sectorale doelstellingen evenals de ontwikkelingsprioriteiten, met inbegrip van die inzake ruimtelijke ordening, vereist door de economische, sociale, culturele behoeften en die inzake [1 mobiliteit, toegankelijkheid]1 en milieu;
  2° de transversaal en sectoraal in te zetten middelen om de alzo gedefinieerde doelstellingen en prioriteiten te bereiken, met name door de kaartsgewijze uitdrukking van sommige van die maatregelen;
  3° de vaststelling van de prioritaire interventiegebieden van het gemeente;
  4° in voorkomend geval de aan de door de gemeente uitgewerkte normatieve bepalingen, plannen en programma's in functie van de alzo gepreciseerde doelstellingen en middelen, aan te brengen wijzigingen.
  De Regering bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van dit artikel. (68)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 34, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling III. - Uitwerkingsprocedure.

  Art. 33.[1 § 1. Het college van burgemeester en schepenen ontwerpt het gemeentelijk ontwikkelingsplan en maakt een milieueffectenrapport op.
   § 2. Op verzoek van het college van de burgemeester en schepenen en binnen de door hem vastgestelde termijn, brengt elk gewestelijk en gemeentelijk bestuur en elke gewestelijke en gemeentelijke instelling van openbaar nut die elementen naar voren die tot zijn bevoegdheden behoren.
   Het college van burgemeester en schepenen brengt de Gewestelijke Commissie regelmatig op de hoogte van de evolutie van de voorafgaande studies en deelt haar de resultaten ervan mee. De Gewestelijke Commissie kan op elk ogenblik opmerkingen maken of suggesties voordragen die zij nuttig acht.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 35, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 34.§ 1. [1 ...]1.
  § 2. [1 ...]1.
  § 3. [2 De gemeenteraad belast het college van burgemeester en schepenen ermee om het ontwerpplan en het milieueffectenrapport of, desgevallend, de in artikel 37, § 4, bedoelde documenten, adviezen en beslissingen, te onderwerpen aan een openbaar onderzoek.
   Het openbaar onderzoek duurt vijfenveertig dagen. Het voorwerp en de begin- en de einddatum worden aangekondigd, volgens de modaliteiten die zijn vastgesteld door de Regering :
   - via aanplakbiljetten;
   - via een bericht in het Belgisch Staatsblad en in verschillende Franstalige en Nederlandstalige dagbladen die in het Gewest worden verspreid;
   - op de website van de gemeente.
   Het ontwerpplan en het milieueffectenrapport worden, tijdens de duur van het onderzoek, in het gemeentehuis ter inzage gelegd van de bevolking. Ze worden ook ter beschikking gesteld op het internet.
   De Regering bepaalt de modaliteiten voor de indiening en verzending, binnen de termijn van het onderzoek, van de bezwaren en opmerkingen, overeenkomstig de principes die zijn vastgesteld in artikel 6.
   De bezwaren en opmerkingen worden binnen de termijn van het onderzoek naar het college van burgemeester en schepenen gestuurd en bij het proces-verbaal van sluiting van het onderzoek gevoegd. Dit proces-verbaal wordt door het college van burgemeester en schepenen opgemaakt binnen vijftien dagen na de afsluiting van het onderzoek.]2
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 36, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 35.§ 1. Het college van burgemeester en schepenen legt, gelijktijdig met het onderzoek, het ontwerpplan en het milieu-effectenrapport [3 of, desgevallend, de in artikel 37, § 4, bedoelde documenten, adviezen en beslissingen]3 voor advies voor [2 aan het [3 bestuur belast met territoriale planning]3]2 en [1 aan het Brussels Instituut voor Milieubeheer [3 , de Economische en Sociale Raad, de Koninklijke Commissie van Monumenten en Landschappen, de Raad voor het Leefmilieu, de Gewestelijke Mobiliteitscommissie, de Adviesraad voor Huisvesting]3 en aan de besturen en de instanties waarvan de Regering de lijst bepaalt]1. De adviezen worden overgemaakt binnen dertig dagen na de aanvraag van het college van burgemeester en schepenen. [3 Eens de termijn vervallen wordt de procedure voortgezet, zonder dat enig advies dat na die termijn werd uitgebracht in aanmerking moet worden genomen.]3
  § 2. Het ontwerp-plan, vergezeld van het milieu-effectenrapport [3 of, desgevallend, de in artikel 37, § 4, bedoelde documenten, beslissingen en adviezen,]3 wordt samen met de bezwaren, opmerkingen [3 ...]3 overgemaakt aan de Gewestelijke Commissie]1. [1 ...]1.
  [1 ...]1.
  De Gewestelijke Commissie brengt advies uit binnen negentig dagen na ontvangst van het volledig dossier, [3 bij ontstentenis waarvan de procedure wordt voortgezet zonder dat enig advies dat na die termijn werd uitgebracht nog in aanmerking moet worden genomen]3. Indien op het ogenblik dat de Gewestelijke Commissie haar advies moet uitbrengen, zij niet geldig is samengesteld bij gebreke van aanwijzing van haar leden binnen de onder artikel 7 voorgeschreven termijn, gaat de termijn van negentig dagen in vanaf de aanwijzing van haar leden. Ten minste de helft van de termijn van negentig dagen valt buiten de perioden van de schoolvakanties.
  § 3. Wanneer het ontwerp-plan belangrijke gevolgen kan hebben voor het milieu van een ander Gewest, van een andere lidstaat van de Europese Unie of van een andere Staat-medeondertekenaar van het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband, wordt het ontwerp-plan, samen met het milieueffectenrapport en de eventuele informatie over de grensoverschrijdende effecten [3 of, desgevallend, de in artikel 37, § 4, bedoelde documenten, adviezen en beslissingen]3 overgemaakt aan de bevoegde autoriteiten van dit Gewest, van deze andere lid-Staat van de Europese Unie of van deze andere Staat-medeondertekenaar van het verdrag van Espoo.
  De Regering bepaalt :
  1° de instanties die belast zijn met het overmaken van de documenten aan de in voorgaand lid bedoelde autoriteiten;
  2° de modaliteiten volgens welke de bevoegde autoriteiten van Gewesten of Staten die getroffen kunnen worden, mogen deelnemen aan de evaluatieprocedure van de milieueffecten;
  3° de modaliteiten volgens welke het plan, de onder de paragrafen 1 en 2 van dit artikel bedoelde uitgebrachte adviezen en de in artikel 39 gedefinieerde afhandelingsmodaliteiten aan de onder het voorgaand lid bedoelde autoriteiten worden overgemaakt.
   § 4. [3 Binnen zestig dagen vanaf de ontvangst van het advies van de Gewestelijke Commissie of vanaf de vervaldag van de aan deze Commissie toebedeelde termijn om haar advies uit te brengen, kan de gemeenteraad na kennis te hebben genomen van de resultaten van het onderzoek en van de uitgebrachte adviezen, het plan hetzij definitief goedkeuren, hetzij wijzigen.
   In het eerste geval motiveert ze haar beslissing op elk punt waarin ze afwijkt van de adviezen of bezwaren en opmerkingen die werden uitgebracht tijdens het onderzoek.
   In het tweede geval, behalve wanneer het slechts kleine wijzigingen betreft die geen aanzienlijke impact zullen hebben op het leefmilieu, wordt het gewijzigde ontwerp, desgevallend samen met een aanvulling op het milieueffectenrapport, opnieuw onderworpen aan de onderzoekshandelingen, overeenkomstig de artikelen 34 en 35. Wanneer bovendien het ontwerpplan was vrijgesteld van het milieueffectenrapport overeenkomstig artikel 37, § 4 :
   - kunnen de in het ontwerp aangebrachte wijzigingen hetzij een aanzienlijke impact hebben op het leefmilieu en moet het gewijzigde ontwerp het voorwerp uitmaken van een milieueffectenrapport;
   - kunnen de in het ontwerp aangebrachte wijzigingen hetzij geen aanzienlijke impact hebben op het leefmilieu en moet in het besluit tot definitieve goedkeuring van het plan uitdrukkelijk worden aangegeven waarom het geen aanzienlijke impact zal hebben.
   Het besluit tot definitieve goedkeuring van het plan geeft in zijn motivatie een bondige samenvatting van :
   - de manier waarop de milieubeschouwingen werden opgenomen in het plan;
   - de manier waarop het milieueffectenrapport, wanneer dit vereist is, en de adviezen, bezwaren en opmerkingen uitgebracht tijdens de procedure, in aanmerking werden genomen;
   - de redenen voor de keuzes van het plan zoals het werd goedgekeurd, rekening houdend met de andere beoogde redelijke oplossingen.
   Wanneer het plan niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een milieueffectenrapport, neemt het besluit tot definitieve goedkeuring van het plan de in artikel 37, § 4 met redenen omklede beslissing over.]3
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2015-07-29/05, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (BESL 2016-10-06/01,art. 1)>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 37, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 36.Het gemeentelijk ontwikkelingsplan wordt goedgekeurd door de Regering.
  De Regering verleent haar goedkeuring binnen twee maanden na ontvangst van het volledig dossier. Deze termijn kan door een met redenen omkleed besluit met twee maanden worden verlengd.
  Bij ontstentenis van kennisgeving van de beslissing van de Regering binnen deze termijnen kan het college van burgemeester en schepenen bij een ter post aangetekende brief een aanmaning aan de Regering toezenden. Indien het college van burgemeester en schepenen na het verstrijken van een nieuwe termijn van twee maanden met ingang van de afgifte bij de post van de aangetekende brief met de aanmaning, geen kennisgeving van de beslissing van de Regering heeft ontvangen, wordt het plan geacht goedgekeurd te zijn.
  Het besluit van de Regering houdende weigering van de goedkeuring wordt met redenen omkleed.
  Het besluit van de Regering houdende goedkeuring van het plan wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
  Het plan treedt in werking vijftien dagen na zijn bekendmaking. [1 Het volledig plan wordt, desgevallend samen met het milieueffectenrapport, ter beschikking gesteld van de bevolking op het internet en in het gemeentehuis]1. Binnen diezelfde termijn wordt het volledig plan aan de Gewestelijke Commissie en aan de in de uitwerkingsprocedure van het ontwerpplan geraadpleegde instanties en besturen overgemaakt.
  Het ter beschikking stellen aan het publiek en het overmaken van de plannen aan de in het voorgaand lid bedoelde overheden preciseren de in artikel 39 gedefinieerde afhandelingsmodaliteiten. (76)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 38, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling IV. - Wijzigingsprocedure.

  Art. 37.§ 1. De gemeenteraad wijzigt het gemeentelijk ontwikkelingsplan ofwel op eigen initiatief, mits toelating van de Regering, ofwel op een met redenen omkleed verzoek van deze laatste.
  § 2. De wijzigingsprocedure wordt aan de bepalingen van de artikelen 33 tot 36 onderworpen.
  § 3. [3 Onder voorbehoud van het hierna volgende lid kan de gemeenteraad, indien hij op basis van de criteria genoemd in bijlage D van onderhavig Wetboek meent dat de geplande wijziging niet van die aard is dat ze noemenswaardige gevolgen kan hebben voor het leefmilieu, overeenkomstig de procedure bepaald in artikel § 4 beslissen dat het ontwerp tot wijziging van het gewestelijk ontwikkelingsplan niet moet worden onderworpen aan een milieueffectenrapport.
   Moet wel worden onderworpen aan een milieueffectenrapport, het ontwerp tot wijziging van het gemeentelijk ontwikkelingsplan wanneer dit ontwerp rechtstreeks betrekking heeft op een of meerdere gebieden :
   - die zijn aangeduid overeenkomstig de richtlijnen 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand en 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora;
   - waarin vestigingen kunnen komen die een risico van zware ongevallen inhouden waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken in de zin van richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van richtlijn 96/82/EG van de Raad, of die de inschrijving voorzien van gebieden die voor huisvesting bestemd zijn, door het publiek worden bezocht en een bijzonder natuurlijk belang inhouden, of die verbindingswegen omvatten en die in de nabijheid zijn gelegen van dergelijke vestigingen of van gebieden waar ze zijn toegelaten.]3
  [3 § 4. Wanneer de gemeenteraad a priori meent, overeenkomstig § 3, eerste lid, dat het ontwerp tot wijziging van het gemeentelijk ontwikkelingsplan niet van dien aard is dat het noemenswaardige gevolgen kan hebben voor het leefmilieu, vraagt het college van burgemeester en schepenen het advies van de Gewestelijke Commissie, van het bestuur belast met territoriale planning en van het Brussels Instituut voor Milieubeheer over het ontbreken van aanzienlijke effecten van het ontwerp tot wijziging.
   Ter staving van de adviesaanvraag wordt een dossier bijgevoegd dat minstens de memorie van toelichting bevat, alsook de richtlijnen van het ontwerp tot wijziging en de elementen van de bestaande toestand die het project wil wijzigen.
   De adviezen worden binnen dertig dagen vanaf de ontvangst van de aanvraag naar het college van burgemeester en schepenen gestuurd. Bij ontstentenis wordt de procedure voortgezet, zonder dat enig advies dat na die termijn werd overgemaakt in aanmerking moet worden genomen.
   In het licht van de uitgebrachte adviezen, bepaalt de gemeenteraad in een met redenen omklede beslissing of de geplande wijziging al dan niet moet worden onderworpen aan een milieueffectenrapport.]3
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2015-07-29/05, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (BESL 2016-10-06/01,art. 1)>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 39, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling V. - [1 Gevolgen van het plan]1.
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 38. [1 Het plan is indicatief in alle bepalingen ervan.]1
  Het bijzonder bestemmingsplan mag er slechts van afwijken als de redenen hiervoor uitdrukkelijk worden vermeld.
  Het toekennen van hulp aan natuurlijke dan wel privaat- of publiekrechtelijke rechtspersonen mag slechts gebeuren in naleving van de bepalingen van het plan [1 ...]1.
  [1 Vierde lid afgeschaft.]1 (82)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 18, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Afdeling VI. - Opvolging van het plan.

  Art. 39.Het college van burgemeester en schepenen legt [1 ...]1 een rapport over de follow-up van de belangrijke effecten van de inwerkingtreding [1 van het gemeentelijk ontwikkelingsplan]1 op het milieu voor aan de gemeenteraad [1 om de vijf jaar vanaf de goedkeuring van het plan]1 om met name de onvoorziene negatieve gevolgen in een vroegtijdig stadium te identificeren en over de eventueel aan te brengen correcturen.
  Het publiek wordt op de hoogte gebracht volgens de modaliteiten voorzien in artikel 112 van de nieuwe gemeentewet. (84)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 40, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  HOOFDSTUK V. - Bijzonder bestemmingsplan.

  Afdeling I. - Algemeen.

  Art. 40.[1 Elke gemeente van het Gewest neemt, hetzij op initiatief van de gemeenteraad, hetzij binnen de omstandigheden voorzien in afdeling IIIbis of VI, bijzondere bestemmingsplannen aan.
   Elke beslissing tot opening van de goedkeuringsprocedure van een bijzonder bestemmingsplan, wordt formeel met redenen omkleed.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 41, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling II. - Inhoud.

  Art. 41.[1 § 1. Het bijzonder bestemmingsplan geeft, door ze aan te vullen, een nadere omschrijving van het gewestelijk bestemmingsplan en van de verordenende bepalingen van het richtplan van aanleg en gaat uit van de richtsnoeren van de indicatieve bepalingen van het gemeentelijk ontwikkelingsplan, en dit voor het deel van het gemeentelijk grondgebied dat het bestrijkt.
   Het vermeldt :
   1° de bestaande feitelijke en rechtstoestand betreffende de elementen bedoeld in het voorgaande lid en de elementen bedoeld in het volgende lid dat het plan wil reglementeren;
   2° de bestemming van de verschillende gebieden en de voorschriften die erop betrekking hebben.
   Bovendien kan het voorschriften bevatten betreffende het geheel of een deel van de volgende elementen :
   1° het tracé en de maatregelen van aanleg van de verkeerswegen;
   2° de plaatsing en de omvang van de bouwwerken;
   3° de esthetische aard van de bouwwerken en hun omgeving, met inbegrip van hun landschappelijke en erfgoedkundige kwaliteiten, onverminderd de bepalingen van titel V van onderhavig Wetboek;
   4° de regels betreffende de inrichting, bouw en renovatie bedoeld om de milieubalans van de beoogde perimeter te verbeteren;
   5° de toegelaten huisvestingscategorieën, overeenkomstig de bepalingen bekrachtigd in de wetgeving en de gewestelijke verordeningen inzake huisvesting.
   § 2. Het plan mag vergezeld zijn van operationele maatregelen betreffende het beheer en de modaliteiten van de uitvoering ervan, zoals bijvoorbeeld :
   1° een onteigeningsplan;
   2° een voorkoopperimeter;
   3° een rooiplan;
   4° een fasering van de toepasbaarheid van bepaalde voorschriften;
   5° een mechanisme van stimuli of premies;
   6° een uitvoeringsplan.
   § 3. Het plan kan de voor zijn realisatie noodzakelijke omstandigheden, de omvang en de bestemming van de stedenbouwkundige lasten bepalen overeenkomstig de artikelen 100 en 112.
   § 4. Bij het plan wordt een memorie van toelichting, zonder verordenende waarde gevoegd, evenals in voorkomend geval :
   - het milieueffectenrapport;
   - een bijlage die indien nodig de bepalingen vermeldt die krachtens artikel 64/1 afwijken van het gewestelijk bestemmingsplan of van het richtplan van aanleg;
   - een bijlage met de gecoördineerde grafische en woordelijke voorschriften van het plan, indien dit wordt gewijzigd of indien de in artikel 62 bedoelde bijzondere opheffingsprocedure wordt uitgevoerd.
   § 5. De Regering kan de uitvoeringsmodaliteiten van dit artikel bepalen.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 42, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 42.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 43, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling III. - Uitwerkingsprocedure.

  Art. 43.[1 Het college van burgemeester en schepenen maakt het ontwerp van bijzonder bestemmingsplan op evenals, wanneer dit vereist is, het milieueffectenrapport.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 44, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 44.[1 § 1. Vóór de uitwerking van het bijzonder bestemmingsplan, maakt het college van burgemeester en schepenen aan het bestuur belast met territoriale planning en het Brussels Instituut voor Milieubeheer een dossier over dat minstens de in artikel 40, tweede lid bedoelde motivatie bevat, alsook de richtlijnen van het ontwerp en de elementen van de bestaande toestand die het ontwerp wil wijzigen. De Regering kan de inhoud van dit dossier bepalen.
   § 2. Het bestuur belast met territoriale planning brengt zijn advies over de opportuniteit om een bijzonder bestemmingsplan goed te keuren uit binnen dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag. Bij ontstentenis wordt de procedure voortgezet, zonder dat enig advies dat na die termijn werd overgemaakt in aanmerking moet worden genomen.
   § 3. Het Brussels Instituut voor Milieubeheer beslist of het ontwerp van bijzonder bestemmingsplan al dan niet moet worden onderworpen aan een milieueffectenrapport binnen dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag. Bij ontstentenis moet het ontwerp worden onderworpen aan een milieueffectenrapport.
   § 4. Om te beoordelen of het geplande bijzonder bestemmingsplan al dan niet moet worden onderworpen aan een milieueffectenrapport, baseert het Brussels Instituut voor Milieubeheer zich op de criteria genoemd in bijlage D van onderhavig Wetboek.
   Moet steeds onderworpen worden aan een milieueffectenrapport, het ontwerp van bijzonder bestemmingsplan dat rechtstreeks betrekking heeft op een of meer gebieden die :
   - aangeduid zijn overeenkomstig de richtlijnen 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand en 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora;
   - waarin vestigingen kunnen komen die een belangrijk risico kunnen inhouden voor personen, goederen of het milieu in de zin van de richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren verbonden aan de zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, of in de zin van richtlijn 96/82/EG van de Raad, of die de inschrijving voorzien van gebieden die voor huisvesting bestemd zijn, door het publiek worden bezocht en een bijzonder natuurlijk belang inhouden, of die verbindingswegen omvatten en die in de nabijheid zijn gelegen van dergelijke vestigingen of van gebieden waar ze zijn toegelaten.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 45, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 45.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 46, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 46.§ 1. [2 Wanneer het ontwerp van bijzonder bestemmingsplan is onderworpen aan een milieueffectenrapport, wordt een begeleidingscomité ermee belast de uitwerkingsprocedure van het bijzonder bestemmingsplan en van het milieueffectenrapport op te volgen.
   In het begeleidingscomité zetelen minstens één vertegenwoordiger van de gemeente, één vertegenwoordiger van het Brussels Instituut voor Milieubeheer en één vertegenwoordiger van het bestuur belast met territoriale planning.
   De Regering bepaalt de werking van het begeleidingscomité, alsook de onverenigbaarheidsregels en voorziet dat het begeleidingscomité wordt voorgezeten en het sociaal secretariaat ervan wordt verzorgd door een vertegenwoordiger van de gemeente.]2
  § 2. [2 ...]2
  § 3. [2 ...]2
  § 4. [2 ...]2
  § 5. [2 Het college van burgemeester en schepenen]2 brengt het begeleidingscomité geregeld op de hoogte van de evolutie [2 van het ontwerpplan en]2 van het milieu-effectenrapport. Hij geeft antwoord op de vragen en opmerkingen van het begeleidingscomité. (104)
  ----------
  (1)<ORD 2015-07-29/05, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (BESL 2016-10-06/01,art. 1)>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 47, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 47.§ 1. Wanneer [1 het college van burgemeester en schepenen]1 van oordeel is dat het milieu-effectenrapport volledig is, maakt [1 het]1 het ontwerp-plan, samen met het effectenrapport over aan het begeleidingscomité.
  § 2. Wanneer het begeleidingscomité van oordeel is dat het milieueffectenrapport volledig is, moet het binnen dertig dagen na ontvangst [1 van het ontwerpplan en]1 van bedoelde studie :
  1° het milieueffectenrapport sluiten;
  2° de lijst vastleggen van de bij de effecten van het vooropgestelde plan betrokken gemeenten van het Gewest, van de andere Gewesten en van de lidstaten van de Europese Unie of van de andere Staten-medeondertekenaar van het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband;
  3° zijn beslissing aan het college van burgemeester en schepenen ter kennis brengen.
  Indien het begeleidingscomité beslist dat het milieueffectenrapport niet [1 volledig]1 is, deelt het binnen dezelfde termijn aan het college van burgemeester en schepenen mede welke aanvullende elementen gerealiseerd moeten worden of welke wijzigingen moeten worden aangebracht en verantwoordt het zijn beslissing. In dit geval deelt het aan het college van burgemeester en schepenen mede binnen welke termijn deze hem toegezonden moeten worden.
  Indien het begeleidingscomité de termijn bedoeld in het tweede en in het derde lid niet in acht neemt, kan het college van burgemeester en schepenen zijn dossier bij de Regering aanhangig maken. Deze mogelijkheid wordt hem eveneens geboden wanneer het begeleidingscomité verklaart dat het milieu-effectenrapport onvolledig is.
  De Regering treedt in de plaats van het begeleidingscomité. De Regering deelt haar beslissing mede binnen dertig dagen na de aanhangigmaking.
  [1 Bij ontstentenis van kennisgeving van de beslissing binnen de termijn voorzien in het vorige lid, kan de gemeenteraad in de plaats treden van het begeleidingscomité.]1(106)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 48, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 48.§ 1. [1 ...]1.
  § 2. [3 De gemeenteraad geeft het college van burgemeester en schepenen de opdracht om het ontwerpplan aan een openbaar onderzoek te onderwerpen, samen met het milieueffectenrapport indien dit vereist is, en de documenten, adviezen en beslissing bedoeld in artikel 44 die deel uitmaken van het dossier.
   Het openbaar onderzoek duurt dertig dagen. Het voorwerp en de begin- en de einddatum worden aangekondigd, volgens de modaliteiten die zijn vastgesteld door de Regering :
   - via aanplakbiljetten;
   - door een bericht in het Belgisch Staatsblad en in verschillende Franstalige en Nederlandstalige dagbladen die in het Gewest worden verspreid;
   - op de website van de gemeente.
   De documenten bedoeld in het eerste lid worden, tijdens de duur van het onderzoek, ter inzage van de bevolking neergelegd in het gemeentehuis. Ze worden ook ter beschikking gesteld op het internet.
   De Regering bepaalt de modaliteiten voor de indiening en verzending, binnen de termijn van het onderzoek, van de bezwaren en opmerkingen, overeenkomstig de principes die zijn vastgesteld in artikel 6.
   De bezwaren en opmerkingen worden binnen de termijn van het onderzoek naar het college van burgemeester en schepenen gestuurd en bij het proces-verbaal van sluiting van het onderzoek gevoegd. Dit proces-verbaal wordt door het college van burgemeester en schepenen opgemaakt binnen vijftien dagen na de afsluiting van het onderzoek.]3
  § 3. Het college van burgemeester en schepenen legt, gelijktijdig met het onderzoek, [3 de documenten bedoeld in § 2, eerste lid,]3 voor advies voor [2 aan het [3 bestuur belast met territoriale planning]3]2 en [1 aan het Brussels Instituut voor Milieubeheer en aan de besturen en de instanties waarvan de Regering de lijst opmaakt]1. De adviezen worden overgemaakt binnen dertig dagen [3 na de ontvangst]3 na de aanvraag van het college van burgemeester en schepenen. [3 Bij ontstentenis wordt de procedure voortgezet, zonder dat enig advies dat na die termijn werd overgemaakt in aanmerking moet worden genomen]3.
  [3 Wanneer het ontwerpplan bepalingen bevat die afwijken van het gewestelijk bestemmingsplan, is het advies van de Economische en Sociale Raad, de Koninklijke Commissie van Monumenten en Landschappen, de Raad voor het Leefmilieu, de Gewestelijke Mobiliteitscommissie en de Adviesraad voor Huisvesting vereist overeenkomstig het eerste lid.]3
  § 4. Daarenboven, wanneer het begeleidingscomité of de Regering bepaald heeft dat andere gemeenten bij de effecten van het vooropgestelde plan betrokken zijn, onderwerpt het college van burgemeester en schepenen van deze gemeenten [3 de documenten bedoeld in § 2, eerste lid]3, aan een openbaar onderzoek van dertig dagen. De Regering stelt de datum vast waarop de openbare onderzoeken ten laatste dienen gesloten te zijn.
  § 5. Wanneer het ontwerp-plan belangrijke gevolgen kan hebben voor het milieu van een ander Gewest, van een andere lidstaat van de Europese Unie of van een andere Staat-medeondertekenaar van het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, [3 worden de documenten bedoeld in § 2, eerste lid]3 overgemaakt aan de bevoegde autoriteiten van dit andere Gewest, van deze andere lidstaat van de Europese Unie of van deze andere Staat-medeondertekenaar van het verdrag van Espoo.
  De Regering bepaalt :
  1° de instanties die belast zijn met het overmaken van de documenten aan de in voorgaand lid bedoelde autoriteiten;
  2° de modaliteiten volgens welke de bevoegde autoriteiten van Gewesten of Staten die getroffen kunnen worden, mogen deelnemen aan de evaluatieprocedure van de milieueffecten;
  3° de modaliteiten volgens welke het plan, de in § 3 en in [3 artikel 49, derde en vierde lid]3, bedoelde uitgebrachte adviezen over het ontwerpplan en de in artikel 68 gedefinieerde afhandelingsmodaliteiten aan de onder voorgaand lid bedoelde autoriteiten worden overgemaakt. (108)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 22, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2015-07-29/05, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (BESL 2016-10-06/01,art. 1)>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 49, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 49.[2 De documenten bedoeld in artikel 48, § 2, eerste lid, worden]2, samen met [1 de adviezen,]1 de bezwaren, de opmerkingen en het proces-verbaal van sluiting van het onderzoek, binnen [2 vijftien dagen]2 na sluiting van het onderzoek aan de overlegcommissie voorgelegd. [1 ...]1.
  [1 Tweede lid opgeheven.]1
  Wanneer het begeleidingscomité of de Regering heeft bepaald dat andere gemeenten bij de effecten van de vooropgestelde aanleg betrokken zijn, zetelen ook hun vertegenwoordigers in de overlegcommissie.
  De overlegcommissie [2 deelt haar advies mee binnen de zestig dagen na de afsluiting van het openbaar onderzoek]2. [2 Bij ontstentenis wordt de procedure voortgezet zonder dat enig advies dat na de termijn werd uitgebracht nog in aanmerking moet worden genomen.]2
  Wanneer het ontwerp-plan bepalingen bevat die afwijken van het gewestelijk bestemmingsplan [2 of van de verordenende bepalingen van een richtplan van aanleg]2, worden het volledig dossier en het advies van de overlegcommissie aan de Gewestelijke Commissie overgemaakt. Deze laatste brengt advies uit over de gepastheid van de gevraagde afwijking binnen dertig dagen na ontvangst van het dossier. [2 Bij ontstentenis wordt de procedure voortgezet, zonder dat enig advies dat na die termijn werd overgemaakt in aanmerking moet worden genomen.]2 Indien op het ogenblik dat de Gewestelijke Commissie haar advies moet uitbrengen, zij niet geldig is samengesteld bij gebreke van de aanwijzing van haar leden binnen de onder artikel 7 voorgeschreven termijn, gaat de termijn van dertig dagen in vanaf de aanwijzing van haar leden.
  Ten minste de helft van de termijnen van dertig en zestig dagen valt buiten de perioden van de schoolvakanties. (110)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 23, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 50, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 50.§ 1. Na kennis te hebben genomen van de resultaten van het onderzoek en van het advies of de adviezen, uitgebracht overeenkomstig [1 artikel 49, derde en vierde lid]1, kan de gemeenteraad, binnen zestig dagen na ontvangst van het advies van de overlegcommissie [1 of, in voorkomend geval]1, het advies van de Gewestelijke Commissie, hetzij het plan definitief goedkeuren, hetzij beslissen het te wijzigen.
  In het eerste geval omkleedt zij haar beslissing met redenen op elk punt waarop zij afwijkt van het advies of de adviezen of van de tijdens het onderzoek uitgebrachte bezwaren en opmerkingen.
  In het tweede geval, behalve wanneer de wijziging van ondergeschikt belang is en niet van die aard is dat ze een noemenswaardige weerslag op het milieu kan hebben, [1 wordt het gewijzigde ontwerp opnieuw onderworpen aan de onderzoekshandelingen, overeenkomstig artikel 48. Bovendien, wanneer het ontwerpplan was vrijgesteld van het milieueffectenrapport overeenkomstig artikel 44 :
   - zijn de wijzigingen hetzij van dien aard dat ze noemenswaardige gevolgen kunnen hebben voor het leefmilieu en moet het gewijzigde ontwerp worden onderworpen aan een milieueffectenrapport;
   - zijn de wijzigingen hetzij niet van dien aard dat ze noemenswaardige gevolgen kunnen hebben voor het leefmilieu, en moet de beslissing van de gemeenteraad houdende definitieve goedkeuring van het plan dit ontbreken van noemenswaardige gevolgen uitdrukkelijk met redenen omkleden]1.
  [1 De beslissing van de gemeenteraad houdende definitieve goedkeuring van het plan is, in haar motivering, de samenvatting van hoe de milieuoverwegingen in het plan geïntegreerd werden en hoe het milieueffectenrapport, wanneer het vereist is, en de adviezen, bezwaren en opmerkingen die werden uitgebracht tijdens de procedure in overweging werden genomen, evenals de redenen die geleid hebben tot de keuze van het plan zoals het werd goedgekeurd, rekening houdend met de overwogen andere redelijke oplossingen. Wanneer het bijzonder bestemmingsplan niet aan een milieueffectenrapport onderworpen werd, neemt de beslissing van de gemeenteraad houdende definitieve goedkeuring van het plan de met redenen omklede beslissing van het Brussels Instituut voor Milieubeheer over die is bedoeld in artikel 44.]1
  § 2. [1 Onverminderd de toepassing van § 2/1, wordt het bijzonder bestemmingsplan goedgekeurd door de Regering. Deze weigert haar goedkeuring wanneer het plan niet verenigbaar is met een ontwerp van gewestelijk bestemmingsplan of met de bepalingen die verordenend zullen worden in een ontwerp van richtplan van aanleg. De Regering kan de goedkeuring onderwerpen aan de goedkeuring van een onteigeningsplan of van een voorkoopperimeter.]1
   De Regering verleent haar goedkeuring binnen zestig dagen na ontvangst van het volledig dossier. Deze termijn kan door een met redenen omkleed besluit met zestig dagen verlengd worden.
   Bij ontstentenis van kennisgeving van de beslissing van de Regering binnen deze termijnen, kan het college van burgemeester en schepenen een herinnering bij een ter post aangetekende brief aan de Regering toezenden. Indien het college van burgemeester en schepenen na het verstrijken van een nieuwe termijn van twee maanden met ingang van de afgifte bij de post van de aangetekende brief met de aanmaning, de beslissing van de Regering niet heeft ontvangen, wordt het plan geacht te zijn geweigerd.
   Het besluit van de Regering houdende weigering van de goedkeuring wordt met redenen omkleed. Het besluit houdende goedkeuring van het plan wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
  [1 Het plan treedt in werking vijftien dagen na zijn bekendmaking. Het volledige plan, in voorkomend geval vergezeld van het milieueffectenrapport :
   - wordt ter beschikking van het publiek gesteld op het internet en in het gemeentehuis van de betrokken gemeenten, en dit binnen de drie dagen na de bekendmaking ervan;
   - wordt overgemaakt aan de in de procedure geraadpleegde instanties en besturen.]1
  Het ter beschikking stellen voor het publiek en het overmaken van de plannen aan de in het voorgaand lid bedoelde overheden preciseren de in artikel 68 gedefinieerde afhandelingsmodaliteiten.
  [1 § 2/1. De Regering kan, binnen de termijnen voorzien in § 2, tweede en derde lid, de gemeente opleggen om wijzigingen aan te brengen in het ontwerp van opmaak van het plan.
   In dat geval, voor zover de wijzigingen niet het voorwerp van het ontwerp aantasten, van bijkomstig belang zijn en tegemoetkomen aan de bezwaren die het ontwerp opriep, of wanneer ze de in artikel 64/1 bedoelde afwijkingen van het ontwerp willen opheffen, kan de Regering haar goedkeuring verlenen vanaf de ontvangst van de wijzigingen.
   Vanaf de ontvangst van de wijzigingen bedoeld in het vorige lid, begint een nieuwe termijn te lopen overeenkomstig de voorschriften van § 2, tweede lid en volgende.
   Wanneer de door de Regering opgelegde wijzigingen in strijd zijn met de in het tweede lid bedoelde voorwaarden, wordt het gewijzigde ontwerp opnieuw onderworpen aan de onderzoekshandelingen overeenkomstig artikel 48. Bovendien, wanneer het ontwerpplan was vrijgesteld van het milieueffectenrapport overeenkomstig artikel 44, vraagt de Regering het Brussels Instituut voor Milieubeheer, bij de verzending van haar beslissing aan het college van burgemeester en schepenen, of het gewijzigde ontwerp al dan niet moet worden onderworpen aan een milieueffectenrapport. Het Instituut maakt zijn beslissing aan het college van burgemeester en schepenen en aan de Regering over binnen vijftien dagen na de ontvangst van de vraag van de Regering. Bij ontstentenis moet het gewijzigde ontwerp worden onderworpen aan een milieueffectenrapport.]1
  § 3. Ten minste de helft van de in dit artikel voorgeschreven termijnen valt buiten de perioden van de schoolvakanties. (112)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 51, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling IIIbis. [1 - Initiatief van de burgers.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 52, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 51.Eén derde van de personen, die ten minste achttien jaar oud zijn en, eigenaar of niet, woonachtig binnen de perimeter die ze bepalen en in de belendende huizenblokken, kan de gemeenteraad verzoeken te beslissen over de opmaak van een bijzonder bestemmingsplan voor deze perimeter.
  De aanvraag, die bij een ter post aangetekende brief aan het college van burgemeester en schepenen wordt gericht, dient in elk geval het volgende te bevatten :
  1° de opgave van de [1 betreffende perimeter]1;
  2° een uiteenzetting van de behoeften waaraan moet worden voldaan en van de doelstellingen van de vooropgestelde aanleg rekening houdend met deze behoeften.
  Het college van burgemeester en schepenen legt de aanvraag uiterlijk drie maanden na de indiening ervan aan de gemeenteraad voor.
  Indien de gemeenteraad de aanvraag verwerpt, wordt zijn beslissing met redenen omkleed. Willigt hij haar in, dan wordt de procedure aangevat overeenkomstig de artikelen 43 tot 50. (114)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 53, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling IV.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 54, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 52.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 54, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling V.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 55, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 53.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 55, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 54.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 55, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 55.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 55, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 56.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 55, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 57.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 55, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling Vbis. [1 - Wijzigings- en opheffingsprocedures.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 56, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 57/1. [1 Onder voorbehoud van de bepalingen van afdeling VI, zijn de bepalingen van de afdelingen III en IIIbis inzake de opmaak van het bijzonder bestemmingsplan van toepassing op de wijziging en de opheffing ervan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 56, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Afdeling VI. [1 Bijzondere opheffingsprocedures]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 57, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 58.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 58, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 59.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 58, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 60.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 58, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 61.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 58, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 62.§ 1. [1 De gemeenteraad kan, hetzij uit eigen beweging, hetzij in de gevallen die zijn voorzien in afdeling IIIbis, de impliciete opheffingen vaststellen van de woordelijke en grafische bepalingen van een bijzonder bestemmingsplan, indien die niet in overeenstemming zijn met het gewestelijk bestemmingsplan of met de verordenende bepalingen van een richtplan van aanleg.]1
  [1 ...]1
  De Regering verleent haar goedkeuring binnen [1 zestig dagen]1 na de ontvangst van het met reden omklede besluit. Bij gebrek aan kennisgeving van de beslissing van de Regering binnen deze termijn, wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend.
  Het besluit van de Regering tot goedkeuring van de beslissing van de gemeente raad of naargelang het geval, het advies van de Regering vaststellende dat de goedkeuring van de beslissing van de gemeenteraad geacht wordt te zijn goedgekeurd, worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
  § 2. [1 ...]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 59, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 63.§ 1. Als de opheffing van een bijzonder bestemmingsplan voor de volledige perimeter of een deel ervan werd gepland door een gemeentelijk ontwikkelingsplan [1 waarin de milieueffecten van deze opheffing werden beoordeeld]1, dan keurt de gemeenteraad de opheffing goed binnen zes maanden na het in werking treden van het gemeentelijk ontwikkelingsplan.
  De Regering verleent haar goedkeuring binnen [1 zestig dagen]1 na ontvangst van de beslissing. Bij gebreke van kennisgeving van de beslissing van de Regering binnen deze termijn wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend.
  Het besluit van de Regering tot goedkeuring van de beslissing van de gemeenteraad of naar gelang van het geval, het bericht van de Regering dat vaststelt dat de goedkeuring van de beslissing van de gemeenteraad geacht wordt te zijn goedgekeurd, worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
  Het besluit van de Regering of, naar gelang van het geval, de beslissing van de gemeenteraad treedt in werking binnen de termijn vastgesteld door de Regering, of bij gebrek daaraan, 15 dagen na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
  § 2. [1 ...]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 60, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling VII. - Gevolgen van het plan.

  Art. 64.Alle bepalingen van het bijzonder bestemmingsplan hebben bindende kracht en verordenende waarde.
  [1 Het kan :
   - een verkavelingsvergunning wijzigen of opheffen;
   - de verdelingen van een goed die overeenstemmen met het gedetailleerde perceelplan waarin het voorziet, vrijstellen van een verkavelingsvergunning.]1
  Het blijft van kracht tot wanneer het volledig of gedeeltelijk gewijzigd of opgeheven wordt. (141)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 61, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 64/1. [1 Het bijzonder bestemmingsplan mag afwijken van het vigerende gewestelijk bestemmingsplan en van de verordenende bepalingen van het vigerende richtplan van aanleg, mits behoorlijk met redenen omkleed en onder de volgende voorwaarden :
   1° er mag geen afbreuk worden gedaan aan de wezenlijke elementen van het gewestelijk bestemmingsplan of richtplan van aanleg, noch aan de bepalingen van deze plannen die de aan de bijzondere bestemmingsplannen aan te brengen wijzigingen aanduiden;
   2° de afwijking moet gegrond zijn op economische, sociale, culturele of milieubehoeften die niet bestonden op het ogenblik dat het gewestelijk bestemmingsplan of het richtplan van aanleg werd goedgekeurd;
   3° er moet worden aangetoond dat de nieuwe bestemming beantwoordt aan de bestaande feitelijke mogelijkheden van aanleg.
   In een dergelijk geval houden de bepalingen van het gewestelijk bestemmingsplan of van het richtplan van aanleg waarvan wordt afgeweken, op te gelden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 62, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 65. De bepalingen van het gewestelijk bestemmingsplan kunnen beperkingen op het gebruik van de eigendom inhouden, met inbegrip van bouwverbod. (143)

  Art. 66.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 63, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 67.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 63, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Afdeling VIII. - Opvolging van het plan.

  Art. 68.Het college van burgemeester en schepenen legt [1 ...]1 een rapport over de follow-up van de belangrijke effecten van de inwerkingtreding van de bijzondere bestemmingsplannen op het milieu en over de eventueel aan te brengen correcturen voor aan de gemeenteraad [1 binnen de termijn die bepaald is bij artikel 39 of, bij ontstentenis van een goedgekeurd gemeentelijk ontwikkelingsplan, om de vijf jaar vanaf 1 januari 2018,]1.
  Het publiek wordt op de hoogte gebracht volgens de modaliteiten voorzien in artikel 112 van de nieuwe gemeentewet. (149)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 64, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  HOOFDSTUK VI. - Onteigening en vergoeding.

  Afdeling I. - Beginsel.

  Art. 69. Elke verwerving van onroerende goederen, vereist voor de uitvoering van de bepalingen met bindende kracht en verordenende waarde van de in deze titel bepaalde plannen, kan door onteigening ten algemenen nutte tot stand worden gebracht.
  Ongeacht de bepalingen die andere overheden bevoegd verklaren tot onteigenen, kunnen als onteigenende instanties optreden : het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de gemeenten van het Gewest en de openbare instellingen alsmede de organen die van het Gewest afhangen en bij ordonnantie bevoegd verklaard zijn om ten algemenen nutte te onteigenen. (151)

  Afdeling II. - Procedure.

  Art. 70. Om over te gaan tot de nodige onteigeningen voor de uitvoering van een plan, moet de onteigenende instantie in het bezit zijn van een door de Regering goedgekeurd onteigeningsplan dat geheel of gedeeltelijk toepasselijk is op het in het plan afgebeelde grondgebied.
  Wanneer de onteigening in het kader van de uitvoering van een bijzonder bestemmingsplan wordt gevorderd, kan het besluit van de Regering tegelijk op het bijzondere plan en het desbetreffende onteigeningsplan betrekking hebben. (153)

  Art. 71. Het onteigeningsplan moet de omtrek van de te onteigenen goederen aangeven, afzonderlijk of tot stroken samengevoegd, met kadastrale vermelding van de sectie, de nummers, de grootte en de aard der percelen, evenals van de naam der eigenaars.
  Het moet eveneens de onteigenende instantie(s) vermelden.
  Wat de uit te voeren werken en onroerende verrichtingen betreft, kan het onteigeningsplan zich tot het overnemen van de voorschriften van het plan beperken. (155)

  Art. 72. § 1. De gemeente onderwerpt het onteigeningsplan aan een openbaar onderzoek. Dit onderzoek wordt door aanplakking aangekondigd.
  Het onteigeningsplan wordt gedurende dertig dagen ter inzage van de bevolking gelegd in het gemeentehuis. Het begin en het einde van deze termijn worden in de aankondiging vermeld.
  Vóór de neerlegging van het ontwerp in het gemeentehuis worden de eigenaars van de goederen, gelegen binnen de omtrek van de te onteigenen goederen, er persoonlijk, [1 met een ter post aangetekende brief en in hun woonplaats ]1 en in hun woonplaats van in kennis gesteld.
  Bezwaren en opmerkingen worden binnen de termijn van dertig dagen, bedoeld in het tweede lid, aan het college van burgemeester en schepenen ter kennis gebracht en bij het proces-verbaal van sluiting van het onderzoek gevoegd. Dit proces-verbaal wordt door het college opgemaakt binnen vijftien dagen na het verstrijken van deze termijn.
  Het onteigeningsplan wordt samen met de bezwaren, de opmerkingen en het proces-verbaal van sluiting van het onderzoek binnen twintig dagen na de sluiting van het onderzoek aan de overlegcommissie voorgelegd. Deze brengt haar advies uit binnen vijfenveertig dagen na de sluiting van het onderzoek. Bij ontstentenis van een advies binnen die termijn, wordt de overlegcommissie geacht een gunstig advies te hebben gegeven.
  Ten minste de helft van de termijn van vijfenveertig dagen valt buiten de periodes van de schoolvakanties.
  De Regering verleent haar goedkeuring binnen drie maanden na ontvangst van het volledige dossier. Deze termijn kan door een met redenen omkleed besluit met drie maanden worden verlengd.
  Bij ontstentenis van kennisgeving van de beslissing van de Regering binnen deze termijnen kan de onteigenende instantie bij een ter post aangetekende brief een aanmaning aan de Regering toezenden. Indien de onteigenende instantie, na het verstrijken van een nieuwe termijn van twee maanden met ingang van de afgifte bij de post van de aangetekende brief met de aanmaning, de beslissing van de Regering niet heeft ontvangen, wordt het plan geacht te zijn geweigerd.
  Het besluit van de Regering houdende weigering van de goedkeuring wordt met redenen omkleed.
  Het besluit houdende goedkeuring wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
  § 2. Wordt het onteigeningsplan evenwel terzelfder tijd met het bijzonder bestemmingsplan opgemaakt, dan wordt het onteigeningsplan onderworpen aan de formaliteiten, bepaald voor de uitwerking van dit plan, onverminderd de in § 1, derde lid, voorziene bepalingen.
  Wordt tot de onteigening besloten door een andere instantie, openbare instelling of orgaan dan de gemeente waar de goederen gelegen zijn, dan komen de kosten van het door de gemeente gedane openbaar onderzoek ten laste van de onteigenaar. (157)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 27, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 73. Wanneer de onteigening wordt gevorderd met het oog op de uitvoering van het gewestelijk bestemmingsplan, wordt het onteigeningsplan na het advies van de overlegcommissie en vóór de beslissing van de Regering aan de Gewestelijke Commissie ter advies voorgelegd. (159)

  Art. 74. Wanneer de onteigenaar in het bezit is van een door de Regering goedgekeurd onteigeningsplan, is hij ontheven van de administratieve formaliteiten welke door alle andere wettelijke bepalingen op de onteigeningen ten algemenen nutte zijn voorgeschreven. (161)

  Art. 75. Op verzoek van de onteigenende instantie worden de aankoopcomités van onroerende goederen ingesteld bij de Minister van Financiën, belast met alle aankopen en onteigeningen van goederen ter uitvoering van de plannen, evenals met het sluiten van alle overeenkomsten voor de ruilverkaveling of de herverkaveling van grondeigendommen. Die comités, alsmede de ontvangers van de Domeinen zijn, ongeacht de onteigenende goederen, bevoegd om de krachtens de plannen van aanleg aangekochte of onteigende percelen zonder bijzondere formaliteiten openbaar of onderhands te verkopen. Van de in dit artikel bedoelde akten kunnen grossen worden afgegeven.
  De voorzitters van de aankoopcomités zijn bevoegd om de onteigenende instantie of instelling in rechte te vertegenwoordigen. (163)

  Art. 76. De in dit hoofdstuk bedoelde onteigeningen zullen worden gevorderd met toepassing van de rechtspleging, ingesteld bij de wet van 17 april 1835 inzake de onteigening ten algemenen nutte, gewijzigd door de wetten van 27 mei 1870 en van 9 september 1907, of door de wet van 10 mei 1926 tot instelling van een rechtspleging bij dringende omstandigheden inzake onteigeningen ten algemenen nutte.
  Wanneer het echter volstrekt noodzakelijk is onmiddellijk bezit te nemen van een onroerend goed of van een groep onroerende goederen, stelt de Regering dit vast in het besluit dat aan het onteigeningsplan bindende kracht verleent, of in een afzonderlijk besluit. In dat geval wordt de rechtspleging toegepast, ingesteld [1 bij de wet van 26 juli 1962]1 inzake de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigeningen ten algemenen nutte. (165)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 28, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Afdeling III. - Vergoedingen.

  Art. 77. Bij het bepalen van de waarde van het onteigende goed wordt geen rekening gehouden met de waardevermeerdering of -vermindering die voortvloeit uit de voorschriften van een bestemmingsplan voorzover de onteigening wordt gevorderd voor de uitvoering van de aanleg van dit plan.
  Bij het bepalen van de waarde wordt eveneens geen rekening gehouden met de waardevermeerdering die het goed heeft verkregen door werken of veranderingen uitgevoerd met overtreding van de wettelijke en verordenende bepalingen inzake stedenbouw. (167)

  Art. 78. Onteigeningen die achtereenvolgens worden verordend ter uitvoering van een plan met inbegrip van de uitvoering van een wijziging aan dit plan, worden voor de waardebepaling van de te onteigenen goederen geacht een geheel te vormen op de dag van het eerste onteigeningsbesluit. (169)

  Afdeling IV. - Uitvoeringstermijn voor de onteigeningen.

  Art. 79. De krachtens dit hoofdstuk genomen onteigeningsplannen houden op te gelden na een termijn van tien jaar.
  Wanneer de bevoegde overheid de verwezenlijking van de in artikel 69 bedoelde bepalingen na de termijn van tien jaar wenst verder te zetten, wordt te werk gegaan overeenkomstig de artikelen 70 tot 76. (171)
  In dit geval kan de eigenaar een vergoeding aanvragen binnen de bij artikel 81 bepaalde grenzen onverminderd de vergoedingen die hem ter gelegenheid van de onteigening toekomen. (173)

  Art. 80. De bepalingen van artikelen 70 tot 74, 77 en 78 zijn van toepassing op de aankopen van goederen, nodig voor de uitvoering van de rooiplannen.
  Het besluit van de Regering kan evenwel bepalen dat het rooiplan slechts kan worden uitgevoerd naarmate de aanvragen om een stedebouwkundige- of verkavelingsvergunning worden ingediend; in dat geval zijn de bepalingen van artikel 79 niet van toepassing. (175)

  Afdeling V. - Vergoeding van de waardeverminderingen.

  Art. 81. § 1. Schadevergoeding is al naar het geval verschuldigd door het Gewest of de gemeente, wanneer het verbod om te bouwen of te verkavelen voortvloeiend uit een bestemmingsplan met bindende kracht een einde maakt aan het gebruik waarvoor een goed normaal bestemd is op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het plan in zoverre de bepalingen ervan verordenende waarde en bindende kracht hebben.
  De waardevermindering die voor schadeloosstelling in aanmerking komt, dient te worden geraamd als het verschil tussen enerzijds de waarde van dat goed op het ogenblik van de verwerving, geactualiseerd tot op de dag van het ontstaan van het recht op schadevergoeding en verhoogd met de vóór de inwerkingtreding van het ontwerpplan of van het plan gedragen lasten en kosten, en anderzijds de waarde van dat goed op het ogenblik van het ontstaan van het recht op schadevergoeding na de inwerkingtreding van het plan. Enkel de waardevermindering voortvloeiend uit dat plan kan in aanmerking komen voor schadeloosstelling.
  Het recht op schadevergoeding ontstaat ofwel bij de weigering van een stedenbouwkundige vergunning of van een verkavelingsvergunning, ofwel bij de afgifte van een negatief stedebouwkundig attest, waartegen de beroepen waarin voorzien in dit Wetboek niet meer kunnen worden ingesteld. Het kan eveneens ontstaan op het ogenblik van de verkoop van het goed.
  De Regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van dit artikel, onder meer wat de vaststelling van de waarden van het goed en de actualisering ervan betreft.
  De waardevermindering van het goed volgend uit het bouw- of verkavelingsverbod, moet evenwel zonder vergoeding gedoogd worden ten belope van twintig ten honderd van die waarde.
  De vergoeding wordt verminderd of geweigerd indien en voorzover vaststaat dat de eiser op het grondgebied van het Gewest andere goederen bezit, die voordeel halen uit de inwerkingtreding van een plan of uit werken uitgevoerd op kosten van de overheid.
   Aan de verplichting tot schadevergoeding kan worden voldaan door een met redenen omkleed besluit van de Regering waarin de wijziging of de gedeeltelijke of volledige opheffing van bedoeld plan beslist of toegestaan wordt, met als gevolg dat er een einde wordt gemaakt aan het verbod om te bouwen, te herbouwen of te verkavelen.
  De gemeente kan niet overgaan tot een dergelijke gedeeltelijke of volledige opheffing als dat verbod eveneens ingesteld is door een hoger plan.
  § 2. Wanneer krachtens een plan met bindende kracht een bouwverbod kan worden ingeroepen tegen degene die een perceel in een verkaveling heeft aangekocht, kan het Gewest of de gemeente zich aan de verplichting tot vergoeding onttrekken door dat perceel van de betrokkene terug te kopen, mits de door hem betaalde koopprijs, verhoogd met de lasten en kosten, terug te betalen.
  Indien de betrokkene slechts eigenaar is van het bovenvermelde perceel, kan hij de terugkoop door het Gewest of de gemeente eisen door zijn wil te doen kennen bij aangetekende brief, die binnen twaalf maanden volgend op de bekendmaking van het bovenvermeld plan moet worden verzonden. In dat geval moet het perceel worden teruggekocht en betaald binnen het jaar na de kennisgeving. De Regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van deze bepaling.
  § 3. Er is geen vergoeding verschuldigd in de volgende gevallen :
  1° verbod te bouwen of te verkavelen als gevolg van een voorziene onteigening van het goed en zulks, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 79;
  2° verbod een grotere oppervlakte van een perceel te bebouwen dan het plan toelaat, of bij een verkaveling de door het plan bepaalde bebouwingsdichtheid te overschrijden;
  3° verbod de exploitatie van gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke bedrijven voort te zetten na het verstrijken van de termijn waarvoor de exploitatie was vergund;
  4° verbod te bouwen op een terrein dat de bij het bijzondere bestemmingsplan bepaalde minimumafmetingen niet heeft;
  5° verbod om een terrein dat, rekening houdend met de plaatselijke toestand, geen toegang heeft tot een voldoende uitgeruste weg, te verkavelen of te bebouwen;
  6° verbod een terrein te verkavelen waarvoor een vroeger afgegeven verkavelingsvergunning vervallen was op de datum van de inwerkingtreding van het plan dat bedoeld verbod inhoudt;
  7° voor de gebouwen of vaststaande inrichtingen vernield door een natuurramp, als het verbod van hun wederopbouw voortvloeit uit de bepalingen, voorgeschreven in de wetgeving en in de reglementering betreffende de schade veroorzaakt door natuurrampen. (177)

  Art. 82. De aanvragen tot betaling van vergoedingen, ongeacht het bedrag ervan, behoren tot de bevoegdheid van de rechtbanken van eerste aanleg. Alle op dat stuk gewezen vonnissen, behalve de voorbereidende, zijn vatbaar voor hoger beroep.
  De aanvragen vervallen één jaar na de dag waarop het recht op schadevergoeding ontstaat overeenkomstig artikel 81, § 1, derde lid. Indien geen vergunning wordt aangevraagd is de termijn tien jaar te rekenen van de datum van inwerkingtreding van het plan. Deze termijn wordt op vijftien jaar gesteld voor de vordering (179) tot vergoeding als bedoeld in artikel 79. (180)

  HOOFDSTUK VII. - Ruilverkaveling en herverkaveling.

  Art. 83. Bij ruilverkaveling of herverkaveling treedt het ruilverkaveld goed of de nieuwe kavel werkelijk in de plaats van het vorig goed. Mits de hierna voorgeschreven formaliteiten van openbaarmaking vervuld worden en onder voorbehoud van de uit bijzondere overeenkomsten voortvloeiende wijzigingen :
  1° gaan de voorrechten en hypotheken en alle zakelijke rechten, erfdienstbaarheden uitgezonderd, die het vorige goed bezwaarden, de oorzaken van vernietiging, herroeping of ontbinding van de titel van de eigenaar van bedoeld goed, alsmede de rechtsvorderingen van alle aard betreffende dat goed, van rechtswege over op het hele ruilverkaveld goed, met inbegrip van de erbij gevoegde nieuwe delen, of op de nieuwe kavel die in de plaats treedt van het vorige goed alsook in voorkomend geval op de prijs, de opleg of het saldo van de opleggen die aan de eigenaar van het vorige goed mochten toekomen ten gevolge van de ruilverkaveling of herverkaveling in hun geheel beschouwd;
  2° worden het goed of de delen ervan die krachtens de ruilverkaveling of de herverkaveling in het vermogen komen van één of meer andere eigenaars, vrij van alle hierboven bedoelde rechten, oorzaken van vernietiging, herroeping of ontbinding en rechtsvorderingen in dat vermogen opgenomen.
  De overbedeelde kwijt zich op geldige wijze door de prijs of de opleg in de Deposito- en Consignatiekas te storten. (182)

  Art. 84. In geval van vernietiging, herroeping of ontbinding heeft de overdracht van ambtswege plaats onverminderd de vergoedingsregeling die tussen partijen moet worden getroffen telkens als het ruilverkaveld perceel of de nieuwe kavel meer waard is dan het vorige perceel. (184)

  Art. 85.De gevolgen van de ruilverkaveling, zoals deze in artikel 83 zijn omschreven, kunnen slechts tegen derden worden ingeroepen nadat de akte tot vaststelling van de ruilverkaveling of herverkaveling [1 op het bevoegde kantoor van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie]1 is overgeschreven, en bovendien, wat de overdracht of het tenietgaan van de voorrechten en hypotheken betreft, pas vanaf de dag dat op de kant van de inschrijving betreffende die rechten melding is gemaakt van de tot stand gekomen overeenkomst.
  Die kanttekening geschiedt op verzoek van het aankoopcomité of de onteigenende instantie, tegen overlegging van de akte van ruil- of herverkaveling en van een borderel in tweevoud, dat benevens de op de kant te maken aantekeningen nog vermeldt :
  1° de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van partijen, alsmede van de schuldeiser;
  2° de akten krachtens welke de voorrechten of hypotheken worden overgedragen;
  3° de nieuwe beschrijving van het ruilverkaveld of herverkaveld goed;
  4° de vermeldingen voorgeschreven bij de wetgeving inzake hypotheken.
  [1 De Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie]1 overhandigt aan de verzoeker de akte en één van de borderellen, waarop [1 zij onderaan verklaart]1 de melding te hebben gemaakt.
  Indien het Gewest de onroerende verrichtingen voor eigen rekening neemt, draagt het de kosten van de hypotheekformaliteiten ten aanzien van de rechten die de ruilverkavelde of herverkavelde goederen bezwaren. (186)
  ----------
  (1)<ORD 2018-03-01/09, art. 16, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

  Art. 86. Het recht van huur betreffende ruilverkavelde of herverkavelde goederen, met uitzondering van de pacht, gaat over op de nieuwe kavel die aan de verhuurder is toebedeeld, behoudens verlaging of verhoging van de huurprijs en tenzij de huurder de huurovereenkomst wenst op te zeggen. (188)

  TITEL III. - STEDENBOUWKUNDIGE VERORDENINGEN.

  HOOFDSTUK I. - Algemeen.

  Art. 87.De stedenbouw van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt door de voldoende verordeningen vastgelegd :
  1. de gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen;
  2. de gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen.
  [1 Deze verordeningen kunnen bepalingen bevatten om onder meer te voorzien in :
   1° de gezondheid, de instandhouding, de stevigheid en de fraaiheid van de bouwwerken, de installaties en hun omgeving, alsmede hun veiligheid, met name de beveiliging tegen brand en overstroming;
   2° de thermische en akoestische kwaliteit van de bouwwerken, de energiebesparingen en de energieterugwinning;
   3° de instandhouding, de gezondheid, de veiligheid, de bruikbaarheid en de fraaiheid van de wegen, de toegangen en de omgeving ervan;
   4° de aanleg van voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van de gebouwen, met name wat betreft de water-, gas- en elektriciteitsvoorziening, de verwarming, de telecommunicatie en de vuilnisophaling;
   5° de minimumnormen inzake bewoonbaarheid van de woningen;
   6° de woonkwaliteit en het gemak van het langzaam verkeer met name door voorkoming van lawaai, stof en rook bij de uitvoering van werken, en door deze werken op bepaalde uren en dagen te verbieden;
   7° de toegang voor personen met beperkte mobiliteit tot al dan niet bebouwde onroerende goederen of delen ervan toegankelijk voor het publiek, tot installaties en wegen;
   8° de gebruiksveiligheid van een voor het publiek toegankelijk goed;
   9° het behoud en de herwaardering van het erfgoed, onverminderd de bepalingen van titel V van dit Wetboek.
   Deze verordeningen kunnen met name betrekking hebben op de bouwwerken en installaties boven en onder de grond, op de uithangborden en de reclame-inrichtingen, de antennes, de leidingen, de afsluitingen, de opslagplaatsen, de onbebouwde terreinen, de beplantingen, de wijzigingen van het reliëf van de bodem, en de inrichting van ruimten ten behoeve van het verkeer en het parkeren van voertuigen buiten de [2 openbare wegenis]2.
   Ze mogen niet afwijken van de opgelegde voorschriften inzake de grote wegen.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 65, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  (2)<ORD 2022-07-06/12, art. 52, 029; Inwerkingtreding : 18-09-2022>

  Art. 87/1. [1 Met voorbehoud van de bijzondere gevallen voorzien in dit Wetboek, moeten de uitwerking, de wijziging en de opheffing van de stedenbouwkundige verordeningen bedoeld in artikel 87 het voorwerp uitmaken van een milieueffectenrapport.
   Het milieueffectenrapport, waarvan de Regering de structuur vastlegt, bevat de informatie die wordt opgesomd in bijlage C bij dit Wetboek, rekening houdend met de informatie die redelijkerwijze gevraagd kan worden, met de bestaande kennis en beoordelingsmethoden, met de nauwkeurigheidsgraad van de verordening, en met het feit dat bepaalde aspecten ervan geïntegreerd moeten kunnen worden op een ander planologisch niveau of verordenend niveau of op het niveau van de latere vergunningsaanvragen, waar het verkieslijk kan zijn de beoordeling te maken om een herhaling ervan te vermijden.
   Het milieueffectenrapport houdt rekening met de resultaten die verkregen zijn bij eerder uitgevoerde relevante milieubeoordelingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 66, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  HOOFDSTUK II. - Gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen.

  Art. 88.[1 De Regering keurt een stedenbouwkundige verordening goed die van toepassing is op het hele gewestelijke grondgebied. Deze verordening is de " gewestelijke stedenbouwkundige verordening ".
   Bovendien kan zij stedenbouwkundige verordeningen goedkeuren die van toepassing zijn op een deel van het gewestelijke grondgebied. Deze verordeningen zijn " zonale gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen ".]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 67, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 89.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 68, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 89/1. [1 § 1. De Regering maakt het ontwerp van gewestelijke verordening op alsook, onder voorbehoud van § 2, het milieueffectenrapport.
   § 2. Onder voorbehoud van het volgende lid kan de Regering, indien zij op basis van de criteria genoemd in bijlage D van onderhavig Wetboek meent dat de geplande verordening niet van dien aard is dat ze noemenswaardige gevolgen kan hebben voor het leefmilieu, overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 89/2 beslissen dat het ontwerp van verordening niet hoeft te worden onderworpen aan een milieueffectenrapport.
   Moet wel worden onderworpen aan een milieueffectenrapport, het ontwerp van verordening dat rechtstreeks betrekking heeft op een of meerdere gebieden :
   - die zijn aangeduid overeenkomstig de richtlijnen 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, 2009/147 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand en 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora;
   - waarin vestigingen mogen komen die een risico van zware ongevallen inhouden waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken in de zin van richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van richtlijn 96/82/EG van de Raad.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 68, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 89/2. [1 Wanneer de Regering a priori meent, overeenkomstig artikel 89/1, § 2, eerste lid, dat het ontwerp van gewestelijke verordening niet van dien aard is dat het noemenswaardige gevolgen kan hebben voor het leefmilieu, vraagt zij het advies van de Gewestelijke Commissie en van het Brussels Instituut voor Milieubeheer over het ontbreken van aanzienlijke effecten van het ontwerp van verordening.
   Ter staving van de adviesaanvraag wordt een dossier bijgevoegd dat minstens de memorie van toelichting bevat, alsook de richtlijnen van het ontwerp en de elementen van de bestaande toestand die het project wil wijzigen.
   De adviezen worden binnen dertig dagen vanaf de ontvangst van de aanvraag naar de Regering gestuurd. Bij ontstentenis wordt de procedure voortgezet, zonder dat enig advies dat na die termijn werd uitgebracht, in aanmerking moet worden genomen.
   In het licht van de uitgebrachte adviezen, bepaalt de Regering in een met redenen omklede beslissing of de geplande verordening al dan niet moet worden onderworpen aan een milieueffectenrapport.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 68, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 89/3. [1 § 1. De Regering onderwerpt het ontwerp van gewestelijke verordening en het milieueffectenrapport of, in voorkomend geval, de documenten, adviezen en beslissing bedoeld in artikel 89/2 gelijktijdig aan de in het tweede lid bedoelde adviezen en aan het openbaar onderzoek.
   De door de Regering gevraagde adviezen worden haar bezorgd binnen de hierna volgende termijn, bij ontstentenis waarvan de procedure wordt voortgezet zonder dat enig advies dat na die termijn werd uitgebracht in aanmerking moet worden genomen :
   - zestig dagen voor het Brussels Instituut voor Milieubeheer, de Economische en Sociale Raad, de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, de Raad voor het Leefmilieu, de Gewestelijke Mobiliteitscommissie, de Adviesraad voor Huisvesting en de andere raadgevende instanties waarvan de Regering de lijst kan opstellen;
   - vijfenzeventig dagen voor de gemeenteraden.
   Het openbaar onderzoek duurt dertig dagen. Het voorwerp en de begin- en de einddatum worden aangekondigd, volgens de modaliteiten die zijn vastgesteld door de Regering :
   - door aanplakbiljetten in elke gemeente van het Gewest die betrokken is bij het ontwerp van verordening;
   - door een bericht in het Belgisch Staatsblad en in verschillende Nederlandstalige en Franstalige dagbladen die in het Gewest worden verspreid;
   - op de website van het Gewest;
   - wanneer het ontwerp van verordening betrekking heeft op het hele gewestelijke grondgebied, door een mededeling op radio.
   Het ontwerp van verordening en het milieueffectenrapport of, in voorkomend geval, de documenten, adviezen en beslissing bedoeld in artikel 89/2, worden tijdens de duur van het onderzoek ter inzage van de bevolking neergelegd in het gemeentehuis van elke gemeente van het Gewest die betrokken is bij het ontwerp van verordening. Ze worden ook ter beschikking gesteld op het internet.
   De Regering bepaalt de modaliteiten voor de indiening en verzending, binnen de termijn van het onderzoek, van de bezwaren en opmerkingen, overeenkomstig de principes die zijn vastgesteld in artikel 6.
   § 2. De Regering legt aan de Gewestelijke Commissie het ontwerp van gewestelijke verordening en het milieueffectenrapport voor, of in voorkomend geval, de documenten, de adviezen en de beslissing bedoeld in artikel 89/2, samen met de adviezen en bezwaren en de opmerkingen bedoeld in § 1.
   Binnen negentig dagen na ontvangst van het volledige dossier, geeft de Gewestelijke Commissie haar advies aan de Regering, bij ontstentenis waarvan de procedure wordt voortgezet zonder dat enig advies dat na die termijn werd uitgebracht in aanmerking moet worden genomen. Minstens de helft van de termijn van negentig dagen bevindt zich buiten de schoolvakantieperiodes. In de veronderstelling dat de Gewestelijke Commissie op het moment dat ze haar advies moet geven, niet meer geldig samengesteld is omdat haar leden niet zijn benoemd binnen de in artikel 7 voorgeschreven termijn, begint de termijn van negentig dagen te lopen vanaf de datum waarop haar leden benoemd zijn.
   De Regering bezorgt het Brussels Hoofdstedelijk Parlement een afschrift van het advies van de Gewestelijke Commissie, samen met een kopie van de adviezen en bezwaren en opmerkingen gemaakt binnen vijftien dagen vanaf ontvangst van het advies door de Gewestelijke Commissie.
   § 3. Indien het ontwerp van gewestelijke verordening van dien aard is dat het noemenswaardige gevolgen kan hebben voor het leefmilieu van een ander Gewest, een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat-medeondertekenaar van het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, worden het ontwerp van verordening en het milieueffectenrapport bezorgd aan de bevoegde autoriteiten van dit ander Gewest, deze andere lidstaat van de Europese Unie of deze andere staat-medeondertekenaar van het Verdrag van Espoo.
   De Regering bepaalt :
   1° de instanties die belast zijn met het bezorgen van de documenten aan de in voorgaand lid bedoelde autoriteiten;
   2° de modaliteiten volgens welke de bevoegde autoriteiten van het Gewest of de staat die kunnen worden getroffen, mogen deelnemen aan de beoordeling van de milieueffecten;
   3° de modaliteiten volgens welke het ontwerp, de adviezen van besturen en instanties bedoeld in de §§ 1 en 2 worden meegedeeld aan de in het voorgaande lid bedoelde autoriteiten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 68, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 89/4. [1 Na kennis te hebben genomen van de resultaten van het onderzoek en van de uitgebrachte adviezen, kan de Regering binnen zestig dagen na de ontvangst van het advies van de Gewestelijke Commissie of de vervaldag van de termijn die haar was toebedeeld om dit advies uit te brengen, hetzij de gewestelijke verordening definitief goedkeuren, hetzij beslissen om ze te wijzigen.
   In het eerste geval omkleedt zij haar beslissing met redenen op elk punt waarop zij afwijkt van de adviezen of bezwaren en opmerkingen die werden uitgebracht tijdens het onderzoek.
   In het tweede geval, behalve wanneer de wijzigingen van ondergeschikt belang zijn en niet van dien aard dat ze noemenswaardige gevolgen kunnen hebben voor het leefmilieu, wordt het gewijzigde ontwerp opnieuw voorgelegd aan de onderzoekshandelingen, overeenkomstig artikel 89/3.
   Het besluit houdende definitieve goedkeuring van de gewestelijke verordening is, in zijn motivering, de samenvatting van :
   - de manier waarop de milieuoverwegingen in de verordening geïntegreerd werden;
   - de manier waarop het milieueffectenrapport, wanneer dit vereist is, alsook de tijdens de procedure uitgebrachte adviezen, bezwaren en opmerkingen in overweging werden genomen;
   - de redenen die hebben geleid tot de keuze van de verordening zoals ze werd goedgekeurd, rekening houdend met de overwogen andere redelijke oplossingen.
   Wanneer de gewestelijke verordening niet werd onderworpen aan een milieueffectenrapport, neemt het besluit houdende definitieve goedkeuring van de verordening de in artikel 89/2 bedoelde met redenen omklede beslissing over.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 68, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 89/5. [1 Het besluit van de Regering houdende definitieve goedkeuring van de gewestelijke verordening, wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, dat tegelijk ook het advies van de Gewestelijke Commissie publiceert.
   De verordening treedt in werking vijftien dagen na haar bekendmaking.
   De volledige gewestelijke verordening, in voorkomend geval vergezeld van het milieueffectenrapport :
   - wordt ter beschikking gesteld van het publiek op de website van het Gewest en in het gemeentehuis van de betrokken gemeenten, en dit binnen drie dagen na deze bekendmaking;
   - wordt bezorgd aan de in de procedure geraadpleegde instanties en besturen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 68, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  Art. 90.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 68, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  HOOFDSTUK III. - Gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen.

  Art. 91.[1 De gemeenteraad kan gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen vaststellen voor :
   - het hele gemeentelijke grondgebied op voorwaarde dat ze betrekking hebben op een materie die niet wordt geregeld op gewestelijk niveau of de gewestelijke verordeningen aanvullen voor aspecten die ze niet behandelen. Deze verordeningen zijn " specifieke gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen ";
   - een deel van het gemeentelijke grondgebied. Deze verordeningen zijn " zonale gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen ".]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 69, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 92.[1 De bepalingen betreffende de uitwerking van de bijzondere bestemmingsplannen zijn van toepassing op de uitwerking van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen, met uitzondering van :
   - artikel 41;
   - de artikelen 44, 46 en 48 in die zin dat zij de tussenkomst vereisen van het bestuur belast met territoriale planning; deze opdrachten worden uitgevoerd door het bestuur belast met stedenbouw.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 70, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 93.De gemeentelijke stedenbouwkundige verordening wordt door de Regering goedgekeurd.
  De Regering verleent haar goedkeuring binnen een termijn van [1 zestig dagen]1 gerekend vanaf de ontvangst van het dossier. Deze termijn kan door een met redenen omkleed besluit met drie maanden worden verlengd. Bij ontstentenis van een beslissing van de Regering binnen de voorgeschreven termijnen, wordt de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening geacht te zijn goedgekeurd.
  Wanneer de goedkeuring wordt geweigerd, wordt het besluit van de Regering met redenen omkleed.
  [1 Onverminderd de andere vigerende wijzen van bekendmaking, wordt het besluit houdende goedkeuring van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt op initiatief van de meest gerede betrokken partij. Bij ontstentenis van goedkeuringsbesluit, wordt een advies tot vaststelling van de goedkeuring van de verordening bekendgemaakt. De gemeentelijke stedenbouwkundige verordening treedt in werking vijftien dagen na zijn bekendmaking.
   De gemeentelijke stedenbouwkundige verordening, desgevallend vergezeld van het milieueffectenrapport, wordt ter beschikking van de bevolking gesteld op het internet en in het gemeentehuis, en dit binnen drie dagen na de voormelde bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 71, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  HOOFDSTUK III. - Gevolgen van de gewestelijke en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen.

  Art. 94.De voorschriften van de vigerende gewestelijke en gemeentelijke verordeningen zijn enkel van toepassing op het grondgebied gedekt door een overeenkomstig titel II opgemaakt plan [1 of door een verkavelingsvergunning]1 in de mate dat ze niet strijdig zijn met de verordenende voorschriften van deze plannen [1 of van deze verkavelingsvergunning]1. (206)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 72, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 95.[1 § 1. De gewestelijke stedenbouwkundige verordening en de zonale gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen heffen de niet-conforme bepalingen van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen op.
   Wanneer de gewestelijke stedenbouwkundige verordening of een zonale gewestelijke stedenbouwkundige verordening in werking treedt, past de gemeenteraad op eigen initiatief de gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen aan de nieuwe gewestelijke verordening aan.
   § 2. Een zonale gemeentelijke verordening mag afwijken van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening, mits behoorlijk met redenen omkleed en onder de volgende voorwaarden :
   1° er mag geen afbreuk worden gedaan aan de wezenlijke elementen van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening;
   2° de afwijking moet gegrond zijn op behoeften die niet bestonden op het ogenblik dat de gewestelijke stedenbouwkundige verordening werd goedgekeurd.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 73, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 96. De gewestelijke en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen kunnen een vergunning opleggen voor de uitvoering van handelingen en werken die niet in artikel 98, § 1, worden vermeld.
  Deze handelingen en werken worden echter van een dergelijke vergunning vrijgesteld indien zij op de in artikel 98, § 2, bedoelde lijst staan. (210)

  HOOFDSTUK IV. - Wijziging [1 en opheffing]1 van de gewestelijke en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen.
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 74, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 97.De regels met betrekking tot het opstellen van de gewestelijke en gemeentelijke verordeningen zijn van toepassing op de wijziging [1 en de opheffing ervan]1. (212)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 75, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  TITEL IV. [1 - Vergunning [2 en attesten]2]1
  ----------
  (1)<ORD 2014-05-08/48, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 76, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK I. [1 - Verschillende soorten vergunningen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 76, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  [1 Afdeling I.] 1 - Stedenbouwkundige vergunning.
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 77, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  [1 Onderafdeling I.]1 - Handelingen en werken onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning.
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 77, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 98.§ 1. Niemand mag zonder voorafgaande schriftelijke en uitdrukkelijke [6 stedenbouwkundige]6 vergunning [6 die is afgeleverd overeenkomstig de bepalingen van onderhavig Wetboek]6 :
  1° bouwen, een grond gebruiken voor het plaatsen van één of meer vaste inrichtingen, reclame-inrichtingen en uithangborden inbegrepen;
  onder bouwen en plaatsen van vaste inrichtingen wordt verstaan het oprichten van een gebouw of een kunstwerk of het plaatsen van een inrichting, zelfs uit niet duurzame materialen, die in de grond is ingebouwd, op de grond of op een bestaand bouwwerk is bevestigd of op de grond steun vindt ten behoeve van de stabiliteit en bestemd is om ter plaatse te blijven staan, al kan zij ook uit elkaar genomen of verplaatst worden;
  2° verbouwen van een bestaand bouwwerk met uitzondering van instandhoudings- en onderhoudswerken; onder verbouwen wordt verstaan de wijziging - binnen of buiten - van een gebouw, kunstwerk of een inrichting, door onder meer toevoeging of afschaffing van een plaats, een dak, [1 wijziging van het uitzicht van het bouwwerk]1 of het gebruik van andere materialen, zelfs als deze werken de omvang van het bestaande gebouw niet wijzigen;
  [6 2° /1 " aanleg of het profiel van een weg wijzigen;]6
  3° een bouwwerk afbreken;
  4° herbouwen;
  5° [6 wijzigen, zelfs als deze wijziging geen werken vereist, voor het geheel of een deel van een bebouwd of onbebouwd goed, van :
   a) de bestemming ervan, d.w.z. de functie waarvoor het goed moet worden gebruikt volgens de bouwvergunning of de stedenbouwkundige vergunning die erop betrekking heeft. Bij ontstentenis van een vergunning of inlichtingen dienaangaande in de vergunning, is de bestemming die welke aan het goed werd gegeven door de plannen waaraan titel II van het Wetboek verordenende waarde toekent;
   b) het gebruik ervan, in de gevallen waarvan de Regering de lijst heeft opgesteld teneinde de verenigbaarheid van het geplande gebruik met de omgeving te controleren. Het gebruik betreft, binnen de bestemming bedoeld in het vorige punt, de welbepaalde activiteit die wordt uitgevoerd in of op het goed. Bij ontstentenis van inlichtingen dienaangaande in de vergunning, wordt het eerste gebruik beschouwd als een wijziging van het gebruik.]6
  6° het reliëf van de bodem aanzienlijk wijzigen;
  7° ontbossen;
  8° [6 hoogstammige bomen vellen, verplaatsen of ze onderwerpen aan elke ingreep die de overleving van de bomen in het gedrang kan brengen. De Regering bepaalt wat in de zin van deze bepaling moet worden verstaan onder " hoogstammige boom ";]6
  [6 8° /1 het silhouet wijzigen van een boom die is ingeschreven op de bewaarlijst bedoeld in artikel 207;]6
  9° ontginnen of de vegetatie wijzigen van elk gebied waarvan de bescherming noodzakelijk wordt geacht door de Regering;
  10° een grond gewoonlijk gebruiken voor :
  a) het opslaan van één of meer gebruikte voertuigen, van schroot, van materialen of afval;
  b) het parkeren van voertuigen, wagens of aanhangwagens voor reclamedoeleinden inbegrepen;
  c) het plaatsen van één of meer verplaatsbare inrichtingen die voor bewoning kunnen worden gebruikt, zoals woonwagens, kampeerwagens, afgedankte voertuigen, tenten. Er is evenwel geen vergunning vereist voor het kamperen met verplaatsbare inrichtingen op een kampeerterrein in de zin van de wetgeving op het kamperen;
  11° handelingen en werken ondernemen of laten ondernemen voor de restauratie, de uitvoering van opgravingen of wijziging van het uitzicht van delen of van het geheel van een goed dat is beschermd of ingeschreven op de bewaarlijst, of waarvoor de inschrijvings- of beschermingsprocedure geopend is of over te gaan tot het verplaatsen van een dergelijk goed.
  [1 12° het aantal woningen in een bestaand bouwwerk wijzigen.]1
  [5 13° [6 ...]6]5
  De Regering stelt de nadere regels voor de toepassing van deze paragraaf vast.
  § 2. De Regering kan de lijst vaststellen van de werken en handelingen waarvoor, wegens hun geringe omvang [6 of ontbrekende relevantie van dit vereiste voor de in overweging genomen handelingen en werken]6, geen vergunning vereist is. De lijst is evenwel niet van toepassing op de handelingen en werken aan een goed dat is beschermd of ingeschreven op de bewaarlijst of waarvoor de inschrijvings- of beschermingsprocedure geopend is.
  [6 ...]6
  [1 § 2/1. De Regering kan, voor goederen die op de bewaarlijst ingeschreven of beschermd zijn of waarvoor de inschrijving of de bescherming in onderzoek is, na het inwinnen van het advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, een afzonderlijke lijst vaststellen van de handelingen en werken waarvoor, gelet op het gering stedenbouwkundig en/of patrimoniaal belang [6 of ontbrekende relevantie van deze vereiste voor de in overweging genomen handelingen en werken]6, geen vergunning is vereist.
   § 2/2. [2 ...]2]1
  § 3. De bepalingen van dit Wetboek zijn van toepassing op de niet in § 1 opgesomde handelingen en werken, wanneer een stedenbouwkundige verordening voor de uitvoering ervan een vergunning voorschrijft.
  Dergelijke verordening kan evenwel geen betrekking hebben op handelingen en werken die voorkomen [1 op de lijsten bedoeld in § 2 en § 2/1. of in het [3 in een beheersplan voor erfgoed bedoeld in hoofdstuk VIbis van titel V]3]1. (214)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 30, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2013-03-15/02, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-05-2013>
  (3)<ORD 2013-03-15/02, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 01-05-2013>
  (4)<ORD 2013-07-26/05, art. 37, 015; Inwerkingtreding : 13-09-2013>
  (5)<ORD 2014-05-08/48, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
  (6)<ORD 2017-11-30/19, art. 78, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 99.[3 ...]3
  ----------
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 79, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  [1 Onderafdeling II.]1 - Stedenbouwkundige lasten.
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 77, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 100.§ 1. Het college van burgemeester en schepenen, de gemachtigde ambtenaar [1...]1 en de Regering kunnen, in naleving van het evenredigheidsbeginsel, aan de afgifte van de vergunningen lasten verbinden die zij aan de aanvrager menen te moeten opleggen. Deze lasten bevatten onder meer, buiten de nodige financiële waarborgen voor de uitvoering ervan, de kosteloze verwezenlijking, verbouwing of renovatie van wegen, groene ruimten, openbare gebouwen, nutsvoorzieningen en woongebouwen.
  Zij kunnen bovendien de afgifte van de vergunning doen afhangen van een verklaring, waarbij de aanvrager zich ertoe verbindt, wanneer de werken zijn begonnen, aan de gemeente kosteloos, vrij en onbelast en zonder kosten voor haar, de eigendom over te dragen van openbare wegen, openbare groene ruimten, openbare gebouwen, openbare nutsvoorzieningen, en woonblokken evenals de gronden waarop deze worden of zullen worden aangelegd.
  Zij kunnen, in de plaats van of als aanvulling op de uitvoering van de hogerop vermelde lasten en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, de afgifte van de vergunning afhankelijk maken van een storting van een geldsom tot financiering van handelingen en werken die zij bepalen en die de verwezenlijking, de verbouwing en de renovatie van wegen, groene ruimten, openbare gebouwen, nutsvoorzieningen of woningen tot doel heeft.
  De lasten worden vermeld in de stedebouwkundige vergunning.
  [4 [5 ...]5 Het college van burgemeester en schepenen over de bestemming van het in het derde lid bedoelde bedrag [5 kan voorstellen doen]5. [5 Dat voorstel]5 wordt opgesteld in het kader van het in [5 artikel 177, § 2, eerste lid, 5°]5, bedoeld voorafgaand advies.]4
  § 2. [2 De Regering kan de financiële waarborgen vaststellen die opgelegd worden om de uitvoering van de stedenbouwkundige lasten te garanderen, het bedrag ervan en de regels betreffende hun samenstelling en vrijmaking, alsook wat er met de lasten gebeurt in het geval dat de vergunning wordt overgedragen, de garanties waarvoor de partij die de vergunning overdraagt borg blijft staan ten aanzien van de vergunnende overheid en de gevallen waarin de garanties van rechtswege toekomen aan de vergunnende overheid. De Regering kan voorts, in naleving van artikel 101, de termijnen bepalen waarbinnen de lasten gerealiseerd moeten worden, evenals de regels met betrekking tot die realisatie.]2
  [5 Indien stedenbouwkundige lasten worden opgelegd bij de afgifte van een volledig of gedeeltelijk onuitgevoerde verkavelings- of stedenbouwkundige vergunning, bepaalt de Regering hoe en binnen welke termijn deze lasten in aanmerking worden genomen voor de berekening van de stedenbouwkundige lasten die verschuldigd zijn op eenzelfde gebouw bij de afgifte van latere stedenbouwkundige vergunningen.]5
  § 3. [3 De Regering kan, in de volgorde van voorkeur die zij bepaalt, de aard vaststellen van de lasten die opgelegd worden, ongeacht of zij verplicht of facultatief zijn. Zij kan ook beslissen in welke omstandigheden er verplicht lasten opgelegd moeten worden en de waarde bepalen van de lasten welke in die omstandigheden opgelegd dienen te worden. De Regering kan tevens bepalen in welke omstandigheden er uitsluiting van oplegging geldt voor zowel verplichte als facultatieve stedenbouwkundige lasten of wanneer het bedrag ervan verminderd wordt.]3
  In overeenstemming met het voorafgaande lid, kan de gemeenteraad, door middel van een bijzonder bestemmingsplan of een gemeentelijke verordening, hetzij de waarde van de verplichte stedenbouwkundige lasten bedoeld in het voorgaande lid verhogen, hetzij andere omstandigheden bepalen waaronder het opleggen van stedenbouwkundige lasten verplicht is en hun waarde vastleggen.
  Binnen de perimeters en in de omstandigheden waaronder de gemeenteraad gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden beschreven in het voorafgaande lid, kunnen het college van burgemeester en schepenen, de gemachtigde ambtenaar [1 ...]1 en de Regering geen stedenbouwkundige lasten opleggen die van een andere omvang zijn dan die voorzien door de gemeenteraad.
  § 4. Er wordt een voor het publiek toegankelijk en door het bestuur beheerd register van de stedenbouwkundige lasten opgericht.
  De Regering kan de vorm, de inhoud en de totstandkomingsprocedure van dit register bepalen. (218)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 31, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2010-05-06/05, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 19-05-2010>
  (3)<ORD 2010-05-06/05, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 19-05-2010>
  (4)<ORD 2013-07-26/01, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (5)<ORD 2017-11-30/19, art. 80, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  [1 Onderafdeling III.]1 - Verval en verlenging.
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 77, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 101.[1 § 1. Onder voorbehoud van de in § 3 bedoelde hypothesen, vervalt de vergunning indien de vergunninghouder, binnen drie jaar na [1 kennisgeving]1, niet duidelijk met de verwezenlijking van de vergunning van start is gegaan of wanneer hij in de bij artikel 98, § 1, 1°, 2° en 4° bedoelde gevallen niet met de ruwbouw is begonnen of indien hij in voorkomend geval de bij toepassing van artikel 100 opgelegde lasten niet heeft uitgevoerd.
   Bij onderbreking van de werken gedurende meer dan een jaar, vervalt de vergunning eveneens. In deze hypothese heeft het verval betrekking op :
   - het niet uitgevoerde deel van de vergunning, indien het uitgevoerde deel binnen de vergunning kan worden beschouwd als een autonoom element dat als dusdanig werd beoordeeld en toegelaten door de vergunnende overheid.
   - de volledige vergunning, in het andere geval.
   Het verval van de vergunning geschiedt van rechtswege.
   § 2. Op verzoek van de vergunninghouder, kunnen de termijnen bedoeld in § 1 worden verlengd voor een periode van een jaar, wanneer de aanvrager aantoont dat hetzij hij zijn vergunning niet heeft kunnen aanwenden, hetzij hij de werken heeft moeten onderbreken door een geval van overmacht of door de noodzaak om een of meerdere overheidsopdrachten af te sluiten.
   De aanvraag tot verlenging moet, op straffe van verval, minstens twee maanden vóór het verstrijken van de vervaltermijn gebeuren.
   Het college van burgemeester en schepenen spreekt zich over de aanvraag tot verlenging uit wanneer het de vergunning heeft uitgereikt. In de andere gevallen spreekt de gemachtigde ambtenaar zich uit over de aanvraag tot verlenging.
   Bij ontstentenis van een beslissing van de bevoegde overheid na het verstrijken van de vervaltermijn, wordt de verlenging geacht te zijn goedgekeurd.
   De beslissing tot weigering van de verlenging kan geen voorwerp zijn van een beroep bij de Regering.
   § 3. In afwijking van § 1, kan voor de vergunningen die betrekking hebben op gebieden van groene ruimten of die zijn bedoeld in artikel 123/2, § 1, 1° tot 3°, waar terugkerende handelingen en werken zijn toegelaten of die kaderen in een beheersprogramma van het geheel van het betrokken goed, de vervaltermijn worden vastgesteld op tien jaar voor de betrokken handelingen en werken. In deze hypothese heeft de onderbreking van de handelingen en werken gedurende meer dan een jaar niet het verval van de vergunning tot gevolg en is § 2 niet van toepassing.
   § 4. In alle gevallen waarin, met toepassing van onderhavig Wetboek, de stedenbouwkundige vergunning wordt opgeschort, wordt ook de vervaltermijn ervan opgeschort, en dit voor de volledige opschortingsduur van de vergunning.
   § 5. Indien handelingen of werken voor bodemsanering moeten worden uitgevoerd vóór de uitvoering van een stedenbouwkundige vergunning, worden de vergunning en haar vervaltermijn opgeschort tot het Brussels Instituut voor Milieubeheer heeft vastgesteld dat deze voorafgaande handelingen of werken naar behoren werden uitgevoerd.
   § 6. Wanneer een beroep tot nietigverklaring van een stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend bij de afdeling administratieve geschillen van de Raad van State, wordt de vervaltermijn van de vergunning van rechtswege opgeschort, van de indiening van het verzoek tot de kennisgeving van de uiteindelijke beslissing. Indien de houder van de betwiste vergunning niet de hoedanigheid van partij bij het proces heeft, stelt de overheid die de vergunning heeft uitgereikt de houder ervan in kennis van het einde van de opschortingsperiode van de vervaltermijn.
   De vervaltermijn van de stedenbouwkundige vergunning wordt eveneens van rechtswege opgeschort wanneer een aanvraag tot onderbreking van de vergunde handelingen en werken hangende is voor een rechtscollege van de rechterlijke orde, van de indiening van de inleidende akte tot de kennisgeving van de beslissing.
   § 7. In het geval van een gemengd project, in de zin van artikel 176/1, worden de stedenbouwkundige vergunning en de vervaltermijn ervan opgeschort zolang er geen definitieve milieuvergunning werd verkregen.
   De definitieve weigering van de milieuvergunning houdt van rechtswege de nietigheid van de stedenbouwkundige vergunning in.
   Voor de toepassing van dit Wetboek is een beslissing definitief wanneer alle openstaande administratieve beroepen tegen deze beslissing door dit Wetboek of door de ordonnantie betreffende de milieuvergunning uitgeput zijn of de termijnen om deze in te stellen verstreken zijn.
   Wanneer een beroep tot nietigverklaring van de milieuvergunning wordt ingediend bij de afdeling administratieve geschillen van de Raad van State, wordt de vervaltermijn van de vergunning van rechtswege opgeschort, van de indiening van het verzoek tot de kennisgeving van de uiteindelijke beslissing. Indien de houder van de betwiste vergunning niet de hoedanigheid van partij bij het proces heeft, stelt de overheid die de vergunning heeft uitgereikt de houder ervan in kennis van het einde van de opschortingsperiode van de vervaltermijn.
   De vervaltermijn van de stedenbouwkundige vergunning wordt eveneens van rechtswege opgeschort wanneer een aanvraag tot verbod van uitvoering van de milieuvergunning hangende is voor een rechtscollege van de rechterlijke orde, van de indiening van de inleidende akte tot de kennisgeving van de beslissing.
   § 8. Deze bepaling is niet van toepassing op de stedenbouwkundige vergunningen indien en in de mate dat zij handelingen en werken vergunnen die zijn bedoeld om een einde te maken aan een inbreuk bedoeld in artikel 300.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 81, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 101/1. [1 In afwijking van artikel 101, wanneer de uitvoering van handelingen en werken en, in voorkomend geval, van stedenbouwkundige lasten is voorzien in fasen, overeenkomstig artikel 192, bepaalt de vergunning, voor elke fase buiten de eerste, het tijdstip waarop de in artikel 101, § 1 bedoelde vervaltermijn ingaat. De tijdspanne tussen het beginpunt van twee opeenvolgende fasen mag niet meer bedragen dan drie jaar.
   De vervaltermijn voor elke fase kan het voorwerp uitmaken van een verlenging volgens de modaliteiten vermeld in artikel 101, § 2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 82, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  [1 Onderafdeling IV.]1 - Vergunning van beperkte duur.
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 77, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 102. De geldigheidsduur van de vergunning is beperkt voor de handelingen en werken waarvan de aard en het voorwerp zulks vereisen. De regering stelt de lijst vast van de handelingen en werken waarvoor de geldigheidsduur van de vergunning beperkt is.
  De geldigheidsduur van de vergunning loopt vanaf de dag waarop de overheid, die ze heeft verleend, ofwel de vergunning zelf ofwel een attest waaruit blijkt dat de afgifte van de vergunning is verleend, aan de aanvrager ter kennis brengt.
  Het feit dat de verwezenlijking van de vergunning niet van start is gegaan, leidt niet tot het verval ervan.
  De onderbreking gedurende meer dan een jaar van de toegestane handelingen of werken leidt niet tot het verval van de vergunning.
  De vergunning kan niet worden verlengd.
  Na het verstrijken van de termijn is de vergunninghouder verplicht om de plaats te herstellen in de staat waarin deze zich vóór de uitvoering van de vergunning bevond.
  De Regering stelt de nadere regels voor de toepassing van dit artikel vast. (222)

  [2 Onderafdeling V.]2 [1 - Wijziging van de stedenbouwkundige vergunning.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2009-05-14/09, art. 33, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 77, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 102/1.[1 § 1. [2 Overeenkomstig de bepalingen van deze titel en onder voorbehoud van de bepalingen van dit artikel, kan]2 houder van een stedenbouwkundige vergunning [2 ...]2 de wijziging van die vergunning aanvragen onder de volgende voorwaarden :
   1° de gevraagde wijzigingen mogen geen betrekking hebben op reeds verwezenlijkte werken;
   2° de wijziging mag enkel betrekking hebben op de rechten die voortvloeien uit de vergunning en die nog niet werden uitgevoerd;
   3° alle administratieve beroepen die tegen deze wijziging door dit Wetboek zijn ingesteld, zijn uitgeput of de termijnen om deze in te stellen zijn verstreken.
   § 2. [2 De aanvraag tot wijziging wordt ingediend bij de overheid die de oorspronkelijke stedenbouwkundige vergunning heeft uitgereikt, behalve in de volgende hypothesen :
   - wanneer zich een van de in artikel 123/2 voorziene hypothesen voordoet;
   - wanneer deze vergunning in beroep werd uitgereikt door de Regering, wordt de aanvraag tot wijziging ingediend bij de gemachtigde ambtenaar.]2
   § 3. Wanneer de overheid de wijziging van een vergunning toestaat, mag zij geen afbreuk doen aan de elementen van de stedenbouwkundige vergunning die ingevolge de aanvraag niet gewijzigd worden.
   § 4. De indiening van een aanvraag tot wijziging houdt op generlei wijze in dat afgezien wordt van het genot van de stedenbouwkundige vergunning waarvan de wijziging wordt gevraagd.
   De wijziging van de stedenbouwkundige vergunning heeft geen enkele invloed op de vervaltermijn van de stedenbouwkundige vergunning waarvan de wijziging wordt gevaagd.
   § 5. De Regering bepaalt de verplichte samenstelling van het dossier tot wijziging van de stedenbouwkundige vergunning.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2009-05-14/09, art. 33, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 83, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  [1 Afdeling II.]1 - Verkavelingsvergunning.
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 84, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  [1 Onderafdeling 1.]1 - Handelingen onderworpen aan een verkavelingsvergunning.
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 84, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 103.[1 Behalve in de veronderstelling dat artikel 30/9, § 1, tweede lid, of artikel 64, tweede lid, tweede streepje, van toepassing is, mag niemand een terrein verkavelen zonder voorafgaande verkavelingsvergunning.
   Onder " verkavelen " wordt verstaan het terrein verdelen door er een verkeersweg aan te leggen of te verlengen, die de verbinding maakt met een of meer onbebouwde kavels waarvan er minstens één is bestemd voor bewoning en die er worden aangelegd om ze over te dragen of voor meer dan negen jaar te verhuren.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 85, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 104.[1 Bij verdeling van een goed waarvoor geen verkavelingsvergunning is afgegeven, wordt door de notaris het plan van de verdeling alsmede een attest waarin de aard van de akte en de in de akte te vermelden bestemming van de kavels nader wordt aangegeven, meegedeeld aan het college van burgemeester en schepenen en aan de gemachtigde ambtenaar en dit [2 dertig]2 dagen vóór de datum die voor de openbare verkoping of voor de ondertekening van de akte is vastgesteld.
   Het college van burgemeester en schepenen en de gemachtigde ambtenaar geven eventueel, ter inlichting, kennis van hun opmerkingen. Deze moeten in de akte worden vermeld, alsook een verklaring van de verdeler dat voor de verdeling geen verkavelingsvergunning of stedenbouwkundige vergunning [2 ...]2 werd afgegeven en, behoudens overlegging van een stedenbouwkundig attest dat laat voorzien dat een dergelijke vergunning zou kunnen worden verkregen, dat hij geen enkele verbintenis aangaat betreffende de mogelijkheid om een van de handelingen, werken en wijzigingen bedoeld in artikel 98, § 1, [2 ...]2 op het goed te verrichten.
   De notaris vermeldt bovendien in de akte dat geen van de handelingen, werken en wijzigingen bedoeld in artikel 98, § 1, [2 ...]2 mogen worden verricht op het goed waarop de akte betrekking heeft, zolang de stedenbouwkundige vergunning niet is verkregen [2 ...]2.
   De onderhandse akten waarin die verrichtingen worden vastgelegd, bevatten dezelfde verklaring.
   Dit artikel geldt voor alle akten van eigendomsoverdracht of eigendomsverklaring, genot, erfpacht of opstal, van een ongebouwd gedeelte van een goed, met uitzondering van de akten waarbij een landpacht wordt geregeld.]1
  ----------
  (1)<ORD 2014-05-08/48, art. 7, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 86, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  [1 Onderafdeling II.]1 - Gevolgen van de verkavelingsvergunning.
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 84, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 105. De verkavelingsvergunning heeft verordenende waarde. (228)

  Art. 105/1. [1 De verkavelingsvergunning, afgegeven op basis van een aanvraagdossier dat na 1 januari [1 2019]1 werd ingediend, geldt als stedenbouwkundige vergunning voor de handelingen en werken met betrekking tot de verkeerswegen.
   De vervaltermijn van de verkavelingsvergunning wordt exclusief geregeld door de artikelen [1 113]1 tot 117.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 87, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 106.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 88, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 107.Vóór de vervreemding, verhuring voor meer dan negen jaar of vestiging van een zakelijk recht, met inbegrip van bezwaring met hypotheek, aangaande een in een verkavelingsvergunning vermelde kavel, moet op verzoek van de eigenaar of eigenaars van de stukken grond, door een notaris akte van de verdeling van die stukken grond en van de aan de verkaveling verbonden lasten worden verleden. De akte moet de kadastrale omschrijving van de goederen vermelden, de eigenaars identificeren in de vorm bepaald in de wetgeving inzake hypotheken, en hun titel van eigendom aangeven.
  De verkavelingsvergunning en het verkavelingsplan worden als bijlagen bij die akte gevoegd om, samen met de akte en ten verzoeke van de notaris die de akte heeft verleden, binnen twee maanden na het verlijden ervan, te worden overgeschreven [1 op het bevoegde kantoor van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie]1. De overschrijving van het verkavelingsplan mag worden vervangen door de neerlegging [1 op het kantoor van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie]1 van een door de notaris gewaarmerkte afdruk van dat plan. (232)
  ----------
  (1)<ORD 2018-03-01/09, art. 17, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

  Art. 108.[1 De notaris geeft aan de partijen kennis van de akte van verdeling en van het bestek der verkaveling, van de bepalingen der verkavelingsvergunning, alsook, in voorkomend geval, van de wijzigingsbepalingen. Hij maakt in de akte van verkoop, van verhuring, van erfpacht of opstal melding van die kennisgeving, alsook van de datum van de vergunning.
   Hij vermeldt ook in de akte dat geen van de handelingen, werken en wijzigingen bedoeld in artikel 98, § 1, [2 ...]2 mogen worden verricht op het goed waarop de akte betrekking heeft, zolang de stedenbouwkundige vergunning niet is verkregen [2 ...]2. De onderhandse akten waarin die verrichtingen worden vastgelegd, bevatten dezelfde vermeldingen.]1
  ----------
  (1)<ORD 2014-05-08/48, art. 8, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 89, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 109.[1 Niemand mag een kavel, begrepen in een verkavelingsvergunning of in een fase ervan, overdragen, voor meer dan negen jaar te huur stellen of verhuren, alvorens de houder van de vergunning hetzij de werken met betrekking tot de verkeerswegen zoals voorzien in de betreffende vergunning of in de betrokken fase daarvan heeft uitgevoerd, hetzij de nodige financiële waarborgen voor de uitvoering ervan heeft verstrekt. De vervulling van deze formaliteit wordt vastgesteld door een bewijs dat door het college van burgemeester en schepenen afgegeven en per aangetekende brief aan de verkavelaar medegedeeld wordt. Het college van burgemeester en schepenen deelt aan de gemachtigde ambtenaar een afschrift van dat bewijs mede.]1
  Behalve wanneer de uitrusting door de overheid is uitgevoerd, blijft de houder van de verkavelingsvergunning met de aannemer en de architect tien jaar lang voor de krachtens de verkavelingsvergunning uitgevoerde uitrusting hoofdelijk aansprakelijk tegenover het Gewest, de gemeente en de kopers van de percelen, binnen de bij de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde perken. (236)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 90, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 110. Reclame met betrekking tot een verkavelingsvergunning mag niet worden gemaakt dan met vermelding van de gemeente waar het goed, dat het voorwerp van een vergunning uitmaakt, gelegen is, alsmede van de datum en het nummer van de vergunning. (238)

  Art. 111. Indien de inhoud van de verkavelingsaanvraag strijdig is met door >s mens toedoen gevestigde erfdienstbaarheden of met bij overeenkomst vastgestelde verplichtingen en indien de modaliteiten van artikel 196 in acht werden genomen, doet de vergunning deze erfdienstbaarheden en verplichtingen teniet, onverminderd de schadeloosstelling van de houders van deze rechten, ten laste van de aanvrager. (240)

  [1 Onderafdeling III.]1 - Stedenbouwkundige lasten.
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 84, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 112.§ 1. [5 ...]5 [5 De]5 gemachtigde ambtenaar, [1 ...]1 en de Regering kunnen, in naleving van het evenredigheidsbeginsel, aan de afgifte van de vergunningen lasten verbinden die zij aan de aanvrager menen te moeten opleggen. Deze lasten bevatten onder meer, buiten de nodige financiële waarborgen voor de uitvoering ervan, de kosteloze verwezenlijking, verbouwing of renovatie van wegen, groene ruimten, openbare gebouwen, nutsvoorzieningen en woongebouwen.
  [5 In deze context wordt de afgifte van de vergunning door de gemachtigde ambtenaar of de Regering afhankelijk gesteld van een verklaring waarbij de aanvrager zich ertoe verbindt, om aan de gemeente over te dragen, kosteloos, vrij en onbelast en zonder kosten voor haar, en met het terrein waarop de volgende voorzieningen worden of zullen worden aangelegd, de eigendom :
   - van de openbare wegen van de verkaveling, in alle gevallen;
   - van de openbare groene ruimten, openbare gebouwen en nutsvoorzieningen en woongebouwen; wanneer de opgelegde lasten met toepassing van het eerste lid deze voorzieningen betreffen.]5
  Zij kunnen, in de plaats van of als aanvulling op de uitvoering van de hogerop vermelde lasten en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, de afgifte van de vergunning afhankelijk maken van een storting van een geldsom tot financiering van handelingen en werken die zij bepalen en die de verwezenlijking, de verbouwing of de renovatie van wegen, groene ruimten, openbare gebouwen, nutsvoorzieningen of woongebouwen tot doel heeft.
  De lasten staan vermeld in de verkavelingsvergunning.
  [4 [5 ...]5 [5 Het college van burgemeester en schepenen stelt de bestemming van het in het derde lid genoemde bedrag voor]5. [5 Dat voorstel wordt geformuleerd]5 in het kader van het in [5 artikel 177, § 2, eerste lid, 5°]5 bedoeld advies.]4
  § 2. [2 De Regering kan de financiële waarborgen vaststellen die opgelegd worden om de uitvoering van de stedenbouwkundige lasten te garanderen, het bedrag ervan en de regels betreffende hun samenstelling en vrijmaking, alsook wat er met de lasten gebeurt in het geval dat de vergunning wordt overgedragen, de garanties waarvoor de partij die de vergunning overdraagt borg blijft staan ten aanzien van de vergunnende overheid en de gevallen waarin de garanties van rechtswege toekomen aan de vergunnende overheid.
   De Regering kan voorts de termijnen bepalen waarbinnen de lasten gerealiseerd moeten worden, evenals de regels met betrekking tot die realisatie.
   Ingeval er stedenbouwkundige lasten uitgevoerd zijn naar aanleiding van de afgifte van een stedenbouwkundige vergunning [5 of verkavelingsvergunning]5 die helemaal niet of slechts ten dele uitgevoerd is, bepaalt de Regering op welke wijze en binnen welke termijn deze lasten in aanmerking zullen worden genomen voor de berekeningswijze van de stedenbouwkundige lasten die op een zelfde gebouw verschuldigd zijn bij de afgifte van latere vergunningen.]2
  § 3. [3 De Regering kan, in de volgorde van voorkeur die zij bepaalt, de aard vaststellen van de lasten die opgelegd worden, ongeacht of zij verplicht of facultatief zijn. Zij kan ook beslissen in welke omstandigheden er verplicht lasten opgelegd moeten worden en de waarde bepalen van de lasten welke in die omstandigheden opgelegd dienen te worden. De Regering kan tevens bepalen in welke omstandigheden er uitsluiting van oplegging geldt voor zowel verplichte als facultatieve stedenbouwkundige lasten of wanneer het bedrag ervan verminderd wordt.]3
  In overeenstemming met het voorafgaande lid, kan de gemeenteraad, door middel van een bijzonder bestemmingsplan of een gemeentelijke verordening, of de omvang van de verplichte stedenbouwkundige lasten bedoeld in het vorige lid verhogen, of andere omstandigheden bepalen onder welke het opleggen van stedenbouwkundige lasten verplicht is en de waarde ervan vastleggen.
  Binnen de perimeters en in de omstandigheden waaronder de gemeenteraad gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden beschreven in het voorafgaande lid, kunnen het college van burgemeester en schepenen, de gemachtigde ambtenaar, [1 ...]1 en de Regering geen stedenbouwkundige lasten opleggen die van een andere waarde zijn dan die voorzien door de gemeenteraad.
  § 4. Er wordt een voor het publiek toegankelijk en door het bestuur beheerd register van de stedenbouwkundige lasten opgericht.
  De Regering kan de vorm, de inhoud en de totstandkomingsprocedure van dit register bepalen. (242)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 34, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2010-05-06/05, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 19-05-2010>
  (3)<ORD 2010-05-06/05, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 19-05-2010>
  (4)<ORD 2013-07-26/01, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (5)<ORD 2017-11-30/19, art. 91, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  [1 Onderafdeling IV.]1 - Vervaltermijn.
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 84, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 113.Indien de verkavelingsvergunning geen aanleg van nieuwe verkeerswegen, noch tracéwijziging, verbreding of opheffing van bestaande gemeentelijke verkeerswegen bevat, vervalt de vergunning voor het overige gedeelte, indien binnen vijf jaar na de afgifte ervan, de verkoop of de verhuring voor meer dan negen jaar, de vestiging van een erfpacht of opstalrecht van ten minste één derde van de kavels niet is geregistreerd.
  De vergunning vervalt eveneens indien de houder ervan binnen deze termijn de bij toepassing van artikel 112 opgelegde lasten niet heeft uitgevoerd of de financiële waarborgen niet heeft verstrekt. Het bewijs van de verkopen of de verhuringen wordt geleverd door kennisgeving aan het college van burgemeester en schepenen en aan de gemachtigde ambtenaar van de uittreksels uit de akten, die door de notaris of [1 de ontvanger van het bevoegde kantoor van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie]1 gewaarmerkt zijn vóór het verstrijken van voormelde termijn van vijf jaar. (244)
  ----------
  (1)<ORD 2018-03-01/09, art. 9, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

  Art. 114.[1 Indien de verkavelingsvergunning de aanleg van nieuwe verkeerswegen, een tracéwijziging, verbreding of opheffing van bestaande verkeerswegen bevat, vervalt de vergunning indien de houder ervan vijf jaar na afgifte ervan de opgelegde handelingen of werken met betrekking tot deze wegen niet heeft uitgevoerd of, in voorkomend geval, de lasten niet heeft uitgevoerd of de opgelegde financiële waarborgen met toepassing van artikel 112 van dit Wetboek niet heeft verstrekt.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 92, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 115.Indien de verkavelingsvergunning in fasen mag worden uitgevoerd, bepaalt de vergunning het tijdstip waarop de vijfjarige vervaltermijn ingaat voor elke fase buiten de eerste. [1 De tijdspanne tussen het beginpunt van twee opeenvolgende fasen mag niet meer bedragen dan vijf jaar.]1 (248)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 93, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 116.De verkavelingsvergunning vervalt van rechtswege.
  [1 ...]1(250)
  ----------
  (1)<ORD 2019-04-04/10, art. 18, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 116/1.[1 Wanneer bij de afdeling administratieve geschillen van de Raad van State een beroep tot nietigverklaring wordt ingediend tegen een verkavelingsvergunning, wordt de vervaltermijn van deze vergunning van rechtswege geschorst vanaf de indiening van dit beroep tot de kennisgeving van de uiteindelijke beslissing. Indien de houder van de betwiste vergunning niet de hoedanigheid van partij heeft bij de procedure, stelt de overheid die de vergunning heeft uitgereikt, de houder in kennis van het einde van de schorsingsperiode van de vervaltermijn.
   De vervaltermijn van de verkavelingsvergunning wordt eveneens van rechtswege geschorst wanneer een verzoek tot onderbreking van de handelingen en werken die door deze vergunning worden toegestaan met toepassing van artikel 105/1, hangende is voor een rechtscollege van de rechterlijke orde.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 94, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 116/2. [1 Indien handelingen of werken voor bodemsanering moeten worden uitgevoerd voor de uitvoering van de handelingen en werken vergund door de verkavelingsvergunning met toepassing van artikel 105/1, worden de vergunning en haar vervaltermijn van rechtswege geschorst tot het Brussels Instituut voor Milieubeheer heeft vastgesteld dat deze voorafgaande handelingen of werken naar behoren werden uitgevoerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 95, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 117.Op verzoek van de vergunninghouder kan de vergunning met één jaar worden verlengd.
  [1 De verlenging kan eveneens jaarlijks hernieuwd worden, telkens wanneer de aanvrager aantoont dat hij zijn vergunning door overmacht niet heeft kunnen aanwenden.]1
  De aanvraag om verlenging of hernieuwing moet, op straffe van verval, minstens twee maanden vóór het verstrijken van de [2 ...]2 vervaltermijn gebeuren.
  De verlenging [1 of hernieuwing]1 wordt door het college van burgemeester en schepenen verleend indien dit laatste de vergunning heeft verleend.
  In de overige gevallen, [2 ...]2 wordt de verlenging [1 of hernieuwing]1 door de gemachtigde ambtenaar verleend.
  Bij ontstentenis van een beslissing van de in het vierde en vijfde lid bedoelde overheden na het verstrijken van de [2 vervaltermijn]2, wordt de verlenging [1 of hernieuwing]1 geacht te zijn goedgekeurd.
  De beslissing tot weigering van de verlenging [1 of hernieuwing] van de vergunning kan geen voorwerp zijn van [3 het in de artikelen 188/1 e.v. bedoeld beroep]3.
  [1 Achtste lid opgeheven.]1 (252)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 36, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 96, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<ORD 2019-04-04/10, art. 19, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  [1 Onderafdeling V.]1 - Wijziging van de verkavelings vergunning.
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 84, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 118. Een wijziging van een in een verkavelingsvergunning begrepen kavel kan op verzoek van de eigenaar van deze kavel worden toegestaan voor zover zij geen afbreuk doet aan de rechten ontstaan uit overeenkomsten tussen partijen. (254)

  Art. 119.De bepalingen tot regeling van de verkavelingsvergunning zijn van toepassing op de wijziging [1 en op de intrekking]1 ervan, onverminderd de vervulling van de navolgende formaliteiten.
  [1 Alvorens zijn aanvraag in te dienen, stuurt de eigenaar naar alle eigenaars van een kavel die de aanvraag niet medeondertekend hebben, een aangetekende brief met ontvangstbevestiging, met de kennisgeving van de indiening van zijn aanvraag en beschrijving van de gevraagde wijzigingen. De postbewijzen van afgifte van de aangetekende brieven worden bij het dossier van de aanvraag gevoegd. De eigenaars van kavels die zich verzetten tegen de gevraagde wijziging, kunnen dit schriftelijk melden aan de overheid die de vergunning aflevert, binnen zestig dagen vanaf de datum van afgifte bij de post van de hen toegestuurde aangetekende brief.]1
  [1 Indien de verkavelingsvergunning werd afgeleverd vóór 1 september 2019, wordt de]1 wijziging [1 ...]1 geweigerd indien de eigenaar of eigenaars van meer dan [1 de helft]1 van de in de oorspronkelijke vergunning toegestane kavels hun verzet aan het college van burgemeester en schepenen te kennen geven bij een ter post aangetekende brief die binnen de in het tweede lid bedoelde termijn is verzonden.
  De beslissing tot verlening of weigering van de wijzigingsvergunning wordt met redenen omkleed. (256)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 97, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 120.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 99, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 121. De wijziging van de verkavelingsvergunning heeft geen gevolg op de vervaltermijn van de verkavelingsvergunning waarvan de wijziging is aangevraagd. (260)

  Art. 122. Heeft een eigenaar van een kavel een wijziging van de verkavelingsvergunning verkregen, dan moet, op zijn verzoek, door een notaris akte worden verleden van de wijzigingen die werden aangebracht in de verdeling van de terreinen of in de lasten van de verkaveling. De akte moet de kadastrale omschrijving van de goederen op het tijdstip van het verlijden vermelden, alle eigenaars van de in de verkavelingsvergunning vermelde percelen identificeren in de vorm bepaald in de wetgeving inzake hypotheken en hun titel van eigendom aangeven; zij moet eveneens een nauwkeurige opgave van de overschrijving der verdelingsakte van de terreinen bevatten. De beslissing tot wijziging van de verkavelingsvergunning en, in voorkomend geval, het nieuwe verkavelingsplan worden als bijlage bij deze akte gevoegd, om samen met deze akte te worden overgeschreven zoals in [1 artikel 107]1 is bepaald. (262)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 37, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 123.Wanneer de [1 gemeenteraad]1 beslist dat de verkavelingsvergunning dient te worden gewijzigd [1 ...]1 kan zij in het belang van de goede plaatselijke aanleg bij een [1 met redenen omklede verordening]1 de schorsing gelasten van de verkoop of van de verhuring voor meer dan negen jaar, van de vestiging van een erfpacht of opstalrecht van het geheel of van een gedeelte van de in de verkavelingsvergunning begrepen percelen. (264)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 99, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK II. [1 - De vergunnende overheden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 100, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Afdeling I. [1 - Het college van burgemeester en schepenen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 100, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 123/1. [1 Behalve in de veronderstellingen waar het Wetboek deze bevoegdheid overdraagt aan een andere overheid, levert het college van burgemeester en schepenen de stedenbouwkundige vergunning af.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 100, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Afdeling II. [1 - De gemachtigde ambtenaar.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 100, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 123/2. [1 § 1. In de volgende gevallen levert de gemachtigde ambtenaar de stedenbouwkundige vergunning af :
   1° wanneer zij volledig of gedeeltelijk wordt aangevraagd door een door de Regering aangewezen publiekrechtelijk rechtspersoon, op voorwaarde dat de handelingen en werken in rechtstreeks verband staan met de uitoefening van zijn opdrachten;
   2° wanneer zij, in haar totaliteit of voor een gedeelte, betrekking heeft op handelingen en werken van openbaar nut, bepaald door de Regering;
   3° wanneer zij, in haar totaliteit of voor een gedeelte, betrekking heeft op een goed dat, in zijn totaliteit of voor een gedeelte, ingeschreven is op de bewaarlijst of beschermd is of waarvan de procedure tot inschrijving of bescherming lopend is, of de handelingen en werken al dan niet betrekking hebben op de delen van het goed die staan ingeschreven op de bewaarlijst of beschermd zijn, of die het voorwerp uitmaken van een procedure tot inschrijving of bescherming. In deze veronderstelling wordt de vergunningsaanvraag onderzocht en is ze het voorwerp van een beslissing genomen door de gemachtigde ambtenaar voor het erfgoed, beoogd in artikel 5, lid 1;
   4° wanneer zij in totaliteit of voor een gedeelte een in de inventaris opgenomen niet-uitgebate bedrijfsruimte betreft;
   5° wanneer zij betrekking heeft op handelingen en werken die onderworpen zijn aan de effectenbeoordeling volgens dit Wetboek, of die deel uitmaken van een gemengd project overeenkomstig artikel 176/1;
   § 2. De gemachtigde ambtenaar levert de verkavelingsvergunning af.
   § 3. Indien het college van burgemeester en schepenen, dat bevoegd is krachtens artikel 123/1, geen uitspraak doet binnen de aan dat college toegekende termijn, geeft de gemachtigde ambtenaar de vergunning af in uitvoering van artikel 156/1.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 100, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Afdeling III. [1 - De Regering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 100, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 123/3. [1 De Regering is bevoegd om de stedenbouwkundige en de verkavelingsvergunningen af te leveren in beroep.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 100, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  HOOFDSTUK III. - Indiening en behandeling van de vergunningsaanvragen en beroepen.

  Art. 123/4. [1 Voor alle vergunningsaanvragen stelt de regering de middelen vast die de aanvrager in staat stellen om op elk moment de nog lopende onderzoekstermijn te kennen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 101, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Afdeling I. [1 - Vergunningen afgeleverd door het college van burgemeester en schepenen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 102, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  [1 Onderafdeling I.]1 [1 - Indiening en behandeling van de aanvraag.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 103, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 124.[2 ...]2 [1 de Regering bepaalt de vereisten waaraan een vergunningsaanvraagdossier moet voldoen om als volledig te worden beschouwd.]1
  [2 ...]2
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 38, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 104,1°, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 125.[1 Wanneer het college van burgemeester en schepenen de bevoegde overheid is voor het afleveren van de vergunning, wordt de aanvraag :
   - ofwel ingediend in het gemeentehuis, waar hiervoor onmiddellijk een indieningsbewijs wordt afgeleverd;
   - ofwel bij aangetekende brief gericht aan het college van burgemeester en schepenen.
   Vooraleer de gemeente een ontvangstbewijs voor de vergunningsaanvraag aflevert, controleert zij :
   - of de vraag uit hoofde van dit Wetboek onderworpen is aan een effectenbeoordeling;
   - indien dit niet het geval is, en overeenkomstig de modaliteiten voorzien in artikel 61 van de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud, of het project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, significante gevolgen kan hebben voor een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied. In dat geval verzoekt zij de aanvrager om de vereiste passende beoordeling uit te voeren. Zij kan in dit verband het advies van het Brussels Instituut voor Milieubeheer vragen.
   Binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van de aanvraag, zendt de gemeente aan de aanvrager bij een aangetekende brief een ontvangstbewijs indien het dossier volledig is. Is dit niet het geval, deelt zij hem op dezelfde wijze mede dat zijn dossier niet volledig is met vermelding van de ontbrekende documenten of inlichtingen; de gemeente geeft het ontvangstbewijs af binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van deze documenten of inlichtingen.
   Indien de aanvrager binnen zes maanden na de kennisgeving dat het dossier niet volledig is, geen enkel van de ontbrekende documenten of inlichtingen bezorgd heeft, vervalt de vergunningsaanvraag. Indien de aanvrager een deel van deze documenten meedeelt, zijn de leden 3 en volgende van dit artikel opnieuw van toepassing.
   Een kopie van de brief die de gemeente in toepassing van het vierde lid aan de aanvrager zendt, wordt gelijktijdig verzonden naar de gemachtigde ambtenaar.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 105, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 126.[1 § 1. Gelijktijdig met de verzending van het ontvangstbewijs van het volledige dossier, richt het college van burgemeester en schepenen tot de besturen of instellingen van wie het advies vereist is volgens het Wetboek of zijn toepasselijke besluiten, een adviesaanvraag met als bijlage een afschrift van het volledige aanvraagdossier.
   § 2. Onder voorbehoud van § 4, moeten de volgende besturen en instanties worden geraadpleegd in de volgende hypothesen :
   1° de Dienst Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, in alle gevallen;
   2° het Brussels Instituut voor Milieubeheer wanneer de aanvraag :
   a) betrekking heeft op een goed in de nabijheid van een gebied waarin vestigingen kunnen komen die een zwaar risico inhouden voor de personen, goederen of het milieu in de zin van het samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, of in de nabijheid van een dergelijke vestiging, of ook nog betrekking heeft op een dergelijke vestiging;
   b) werd onderworpen aan een passende beoordeling van haar effecten overeenkomstig de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud.
  [2 c) betrekking heeft op handelingen en werken waarvoor uit het milieueffectenstudie of -rapport blijkt dat ze een invloed kunnen hebben op de ecologische en/of hydraulische kwaliteit van een onbevaarbare waterloop en/of een gewestelijke vijver in de zin van de ordonnantie van 16 mei 2019 houdende het beheer en de bescherming van onbevaarbare waterlopen en vijvers.]2
   § 3. Onder voorbehoud van het tweede lid wordt, indien het bestuur of de geraadpleegde instelling het gevraagde advies niet binnen dertig dagen na ontvangst van de adviesaanvraag overzendt aan het college van burgemeester en schepenen, de procedure voortgezet zonder dat nog rekening moet worden gehouden met een advies dat buiten die termijn wordt overgezonden.
   In afwijking van het eerste lid, kan de vergunning niet worden afgegeven zonder het advies van de Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp. In dit verband :
   - bepaalt de Regering in welke gevallen, vanwege de graad van complexiteit van het project op het vlak van brandpreventie, de termijn waarbinnen het advies moet worden verzonden zestig dagen bedraagt;
   - wordt de procedure, wanneer het advies niet wordt verstuurd binnen de toepasbare termijn, voortgezet en wordt de termijn waarbinnen de vergunnende overheid zich moet uitspreken over de aanvraag verlengd met het aantal dagen vertraging dat de Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp heeft opgelopen bij het verzenden van haar advies.
   § 4. Nadat ze het advies van de betrokken besturen en instellingen heeft ingewonnen, kan de Regering de lijst vaststellen van de handelingen en werken die, wegens hun geringe omvang, of omdat ze niet relevant zijn voor de in beschouwing genomen handelingen en werken, volledig of gedeeltelijk vrijgesteld worden van het in toepassing van dit artikel vereiste advies van besturen of instellingen.
   § 5. De Regering kan de lijst vaststellen van de handelingen en werken die zijn vrijgesteld van de in artikel 188/7 bedoelde speciale regelen van openbaarmaking vanwege hun geringe omvang of omdat het geheel of een deel van deze regelen niet relevant is voor de beschouwde handelingen en werken.
   § 6. Wanneer de aanvraag wordt voorgelegd aan het advies van de overlegcommissie, verstuurt het college van burgemeester en schepenen aan de instellingen vertegenwoordigd in de overlegcommissie, gelijktijdig met het ontvangstbewijs van het volledige dossier, een afschrift van het aanvraagdossier.
   § 7. Wanneer het advies van de overlegcommissie unaniem gunstig is, en gegeven in aanwezigheid van een afgevaardigde van het bestuur belast met stedenbouw, stemt de overlegcommissie in haar advies in voorkomend geval in met de afwijkingen bedoeld in § 11.
   Het college van burgemeester en schepenen levert vervolgens de vergunning af op basis van het eensluidend advies van de overlegcommissie. De vergunning neemt de beschikking van het advies van de overlegcommissie over.
   § 8. Wanneer het advies van de overlegcommissie unaniem ongunstig is, en gegeven in aanwezigheid van een afgevaardigde van het bestuur belast met stedenbouw, weigert het college van burgemeester en schepenen de vergunning. De weigeringsbeslissing neemt de beschikking van het advies van de overlegcommissie over.
   § 9. Onder voorbehoud van § 4, wanneer er voor het grondgebied waar het goed is gelegen geen geldig bijzonder bestemmingsplan of geen niet-vervallen verkavelingsvergunning bestaat, wordt de aanvraag onderworpen aan het advies van de gemachtigde ambtenaar.
   De gemeente maakt aan de gemachtigde ambtenaar, per aangetekende brief of per drager, alle documenten over die zijn aangeduid door de Regering en brengt de aanvrager van deze overdracht op de hoogte binnen de volgende termijn :
   - wanneer de aanvraag niet is onderworpen aan de speciale regelen van openbaarmaking : tegelijk met de verzending van het ontvangstbewijs van het volledige dossier;
   - wanneer de aanvraag is onderworpen aan de speciale regelen van openbaarmaking : binnen de tien dagen na het advies van de overlegcommissie of binnen de tien dagen na het verstrijken van de termijn waarbinnen de overlegcommissie haar advies moet uitbrengen of, wanneer dit advies niet vereist is, binnen de tien dagen na de afsluiting van het openbaar onderzoek.
   De termijn waarbinnen de gemachtigde ambtenaar zijn advies moet overmaken aan het college van burgemeester en schepenen, bedraagt vijfenveertig dagen vanaf de ontvangst van de in het voorgaande lid bedoelde documenten. Bij ontstentenis wordt de procedure voortgezet zonder dat enig advies dat na die termijn werd uitgebracht in aanmerking moet worden genomen. Indien het advies van de gemachtigde ambtenaar wordt betekend binnen deze termijn, kan het college van burgemeester en schepenen de vergunning enkel afleveren met het eensluidende advies van de gemachtigde ambtenaar, daar de vergunning het beschikkende gedeelte moet omvatten van het advies van de gemachtigde ambtenaar.
   In afwijking van het voorgaande lid, wanneer de aanvraag is onderworpen aan het advies van de overlegcommissie en als deze een gunstig advies heeft uitgebracht dat echter niet voldoet aan de vereisten van § 7, wordt de gemachtigde ambtenaar geacht om gunstig te staan tegenover de aanvraag indien hij, binnen acht dagen na de ontvangst van de in het tweede lid bedoelde documenten, het college van burgemeester en schepenen niet zijn beslissing heeft gestuurd om zijn met redenen omklede advies uit te brengen binnen de in het voorgaande lid gestelde termijn.
   § 10. Wanneer de overlegcommissie niet instemt met de afwijkingen, bedoeld in § 11, worden ze toegestaan door de gemachtigde ambtenaar.
   De gemachtigde ambtenaar spreekt zich uit over de afwijkingen onder dezelfde voorwaarden en binnen dezelfde termijn als deze bedoeld in § 9. Indien geen beslissing wordt genomen binnen de gestelde termijn, worden de afwijkingen als geweigerd beschouwd.
   § 11. In toepassing van de §§ 7 en 10 kan worden afgeweken mits uitdrukkelijke motivering :
   1° van de voorschriften van een bijzonder bestemmingsplan of een verkavelingsvergunning voor zover deze afwijkingen geen afbreuk doen aan de wezenlijke gegevens van het plan of van de vergunning, waaronder de bestemmingen, en de vergunningsaanvraag voorafgaandelijk aan de in artikel 188/7 bedoelde speciale regelen van openbaarmaking werd onderworpen.
   Een afwijking met betrekking tot de plaatsing of de omvang van de bouwwerken in een gebied kan een afwijking van de bestemming van een aangrenzend gebied met zich meebrengen, in zoverre zij de wezenlijke kenmerken van het aangrenzend gebied niet in gevaar brengt.
   2° van de voorschriften van de stedenbouwkundige verordeningen, de bouwverordeningen of de verordeningen betreffende de achteruitbouwstroken voor zover, wanneer de afwijking betrekking heeft op de omvang, de plaatsing en de esthetische aard van de bouwwerken, de vergunningsaanvraag voorafgaandelijk onderworpen werd aan de speciale regelen van openbaarmaking, bedoeld in artikel 188/7.
   3° van de reglementaire voorschriften van het specifieke gedeelte van het gewestelijk mobiliteitsplan en van de reglementaire voorschriften van de gemeentelijke mobiliteitsplannen, voor zover de vergunningsaanvraag voorafgaandelijk onderworpen werd aan de speciale regelen van openbaarmaking, bedoeld in artikel 188/7.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 106, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<ORD 2019-05-16/65, art. 23, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

  Art. 126/1.[1 § 1. Voorafgaand aan de beslissing van het college van burgemeester en schepenen kan de aanvrager zijn vergunningsaanvraag wijzigen.
   Wanneer de vergunningsaanvraag echter onderworpen is aan de speciale regelen van openbaarmaking bedoeld in artikel 188/7, mag de aanvraag niet worden gewijzigd tussen de ontvangst van het ontvangstbewijs bedoeld in artikel 125, derde lid, en het einde van de speciale maatregelen van openbaarmaking of de vervaldag van hun realisatietermijn bedoeld in artikel 188/8 of 188/9.
   § 2. De aanvrager verwittigt het college van burgemeester en schepenen bij aangetekende brief van zijn voornemen om zijn vergunningsaanvraag te wijzigen. De in artikel 156 voorziene termijn wordt opgeschort vanaf de datum van verzending van de aangetekende brief.
   § 3. Binnen een termijn van zes maanden vanaf de kennisgeving aan het college van burgemeester en schepenen, worden de wijzigingen ingediend door de aanvrager.
   Na deze termijn, vervalt de vergunningsaanvraag.
   § 4. De gemeente controleert binnen dertig dagen na ontvangst van de gewijzigde aanvraag of het dossier volledig is en of de gewijzigde aanvraag opnieuw moet worden onderworpen aan de onderzoekshandelingen gelet op de voorwaarden bedoeld in § 5 en stuurt de aanvrager bij aangetekende brief een ontvangstbewijs als het dossier volledig is. In het andere geval deelt zij hem op dezelfde wijze mede dat zijn dossier niet volledig is, met vermelding van de ontbrekende documenten of inlichtingen; de gemeente geeft het ontvangstbewijs af binnen dertig dagen na ontvangst van deze documenten of inlichtingen.
   Indien de aanvrager binnen zes maanden na de kennisgeving dat het dossier niet volledig is, geen enkel van de ontbrekende documenten of inlichtingen bezorgd heeft, vervalt de vergunnningsaanvraag. Indien de aanvrager een deel van deze documenten meedeelt, zijn de bepalingen van deze paragraaf opnieuw van toepassing.
   Bij ontstentenis van afgifte van het ontvangstbewijs, of van de kennisgeving dat het dossier niet volledig is binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, wordt de in § 2 bedoelde opschorting opgeheven en begint de termijn waarin het college van burgemeester en schepenen zijn beslissing moet betekenen overeenkomstig artikel 156 van dit Wetboek, opnieuw te lopen vanaf de dag volgend op de vervaldag van de in dit lid genoemde termijn.
   § 5. Wanneer de door de aanvrager aangebrachte wijzigingen geen invloed hebben op het voorwerp van het project, van bijkomstig belang zijn en bedoeld zijn om tegemoet te komen aan bezwaren die het oorspronkelijke project opriep, of wanneer ze de afwijkingen van het oorspronkelijk project, bedoeld in artikel 126, § 11, uit de aanvraag willen schrappen, dan beslist het college van burgemeester en schepenen over de gewijzigde aanvraag, zonder deze opnieuw te onderwerpen aan de reeds uitgevoerde onderzoekshandelingen.
   De in § 2 bedoelde opschorting wordt opgeheven op de datum van verzending van het in § 4 bedoelde ontvangstbewijs van het volledige dossier, en de termijn waarbinnen het college van burgemeester en schepenen zijn beslissing moet betekenen overeenkomstig artikel 156 begint opnieuw te lopen.
   § 6. Wanneer de door de aanvrager aangebrachte wijzigingen niet beantwoorden aan de voorwaarden bedoeld in § 5, wordt de gewijzigde aanvraag opnieuw onderworpen aan de onderzoekshandelingen die het college van burgemeester en schepenen bepaalt.
   In dat geval vervalt de in § 2 bedoelde opschorting en begint, in afwijking op artikel 156 van dit Wetboek, de termijn waarin het college van burgemeester en schepenen zijn beslissing moet bekendmaken pas te lopen vanaf de verzending van het ontvangstbewijs bedoeld in § 4, eerste lid.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 107, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling II.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 108, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 127.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 109, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Onderafdeling 1.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 108, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 128.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 110, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 129.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 111, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 130.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 112, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 131.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 113, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 132.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 114, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 133.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 115, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 134.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 116, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 135.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 117, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 136.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 118, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 137.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 119, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 138.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 120, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 139.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 121, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 140.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 122, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 141.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 123, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Onderafdeling 2.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 108, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 142.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 124, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 143.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 125, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 144.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 126, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 145.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 127, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 146.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 128, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 147.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 129, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 148.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 130, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling III.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 131, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 149.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 132, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 150.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 133, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 151.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 134, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 152.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 135, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling IV. [1 Onderafdeling II.]1 [1 - Beslissing van het college van burgemeester en schepenen.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 136, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 153.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 137, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 154.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 137, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 155.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 137, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 156.§ 1. De beslissing van het college van burgemeester en schepenen tot verlening of weigering van de vergunning wordt gelijktijdig aan de aanvrager en aan de gemachtigde ambtenaar bij een ter post aangetekende brief betekend.
  § 2. Deze kennisgeving geschiedt binnen de volgende termijnen te rekenen vanaf de datum van [1 de verzending, [2 ...]2 van]1 het in artikel 125 [1 derde lid]1 voorgeschreven ontvangbewijs [2 of, bij ontstentenis, vanaf het verstrijken van de termijn voor verzending die is voorzien in deze bepaling " ingevoegd]2 :
  1° [2 vijfenzeventig]2 dagen indien de aanvraag [2 de tussenkomst van de gemachtigde ambtenaar met toepassing van artikel 126, § 9 en/of 11]2 noch speciale regelen van openbaarmaking bedoeld [2 in artikel 188/7]2 vereist;
  2° [2 ...]2
  3° negentig dagen indien de aanvraag [2 de tussenkomst van de gemachtigde ambtenaar met toepassing van artikel 126, § 9 en/of 11 vereist, of speciale regelen van openbaarmaking]2;
  4° [2 honderdzestig]2 dagen wanneer de aanvraag [2 de tussenkomst van de gemachtigde ambtenaar met toepassing van artikel 126, § 9 en/of 11]2 vereist en speciale regelen van openbaarmaking.
  [2 Het college van burgemeester en schepenen kan beslissen om deze termijn van dertig dagen te verlengen, mits kennisgeving van deze beslissing aan de aanvrager binnen de overeenkomstig het eerste lid berekende termijn :
   1° wanneer deze termijn verstrijkt tijdens de zomervakantie;
   2° wanneer volgens de bepalingen van het Wetboek de speciale regelen van openbaarmaking moeten worden uitgesteld vanwege de zomervakantie.]2
  [2 ...]2
  § 3. [2 ...]2
  § 4. [2 ...]2
  § 5. De Regering [2 kan]2 de nadere regels voor de uitvoering van dit artikel [2 vaststellen]2. (330)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 66, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 138, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 156/1. [1 Bij ontstentenis van kennisgeving van de beslissing van het college van burgemeester en schepenen binnen de termijnen bepaald in artikel 156, wordt de aanvraag automatisch bij de gemachtigde ambtenaar aanhangig gemaakt, en behandelt hij deze conform artikel 178/2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 139, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 156/2. [1 Het college van burgemeester en schepenen kan, in zijn beslissing om de vergunning te verlenen, voorwaarden opleggen om de goede plaatselijke aanleg te vrijwaren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 140, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 157. § 1. Van de met toepassing van [2 artikel 156]2 afgegeven vergunning mag gebruik worden gemaakt indien de gemachtigde ambtenaar binnen twintig dagen te rekenen vanaf de kennisgeving ervan, geen met redenen omklede beslissing tot schorsing van de vergunning ter kennis van de aanvrager heeft gebracht.
  De in het eerste lid bedoelde termijn begint te lopen op de dag waarop de schorsing bedoeld in [2 artikel 101, § 7]2 opgeheven wordt.
  De tekst van het eerste lid moet in de vergunning worden opgenomen.
  § 2. [2 ...]2
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 67, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 140, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 158. <Opgeheven bij ORD 2009-05-14/09, art. 68, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 159. De plaatsing van de nieuwe gebouwen wordt ter plaatse aangegeven door het college van burgemeester en schepenen, dat zich gedraagt naar het advies van de gemachtigde ambtenaar en bovendien, zo het een bouwwerk aan een grote weg betreft, naar de reglementen en adviezen van het betrokken bestuur. (336)

  Afdeling V. [1 Onderafdeling III]1 [1 - Schorsing en vernietiging van de vergunning.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 142, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 160.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 143, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 161.§ 1. [2 ...]2
  De Regering bepaalt welke documenten het college van burgemeester en schepenen voegt bij het afschrift van de beslissing waarbij de vergunning, waarvan zij kennis geeft aan de gemachtigde ambtenaar, afgegeven wordt.
  [2 De gemachtigde ambtenaar gaat na]2 of de vergunning met de vigerende reglementering [1 met de vigerende reglementering]1 overeenstemt.
  [2 ...]2
  [2 In geval van niet-overeenstemming schorst de gemachtigde ambtenaar de beslissing van het college van burgemeester en schepenen binnen de termijn bepaald in artikel 157, § 1, eerste lid, en stelt hij het college van burgemeester en schepenen, de vergunninghouder en het Stedenbouwkundig College in kennis van zijn beslissing tot schorsing. Deze beslissing tot schorsing van de vergunning wordt gemotiveerd.]2
  § 2. [2 ...]2
  De gemachtigde ambtenaar kan [2 ...]2 de vergunning schorsen wanneer hij meent dat [2 de overeenkomstig de vergunning toegestane werken]2 een goede plaatselijke aanleg in gevaar kunnen brengen, zodra de Regering heeft besloten tot [2 de goedkeuring of de wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan of van een richtplan van aanleg]2. (340)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 70, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 144, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 162.Binnen zestig dagen na de kennisgeving van de schorsing bedoeld [2 in artikel 161]2 vernietigt de Regering op advies van het Stedebouwkundig College indien nodig de vergunning en geeft van haar beslissing gelijktijdig kennis aan het college van burgemeester en schepenen en aan de aanvrager.
  Het college van burgemeester en schepenen of zijn gemachtigde en de vergunninghouder of zijn raadsman worden, op hun verzoek, door het Stedebouwkundig College gehoord. [2 ...]2 Wanneer een partij vraagt om te worden gehoord, worden ook de andere partij en de gemachtigde ambtenaar opgeroepen. [1 [2 ...]2 Het [2 bestuur belast met stedenbouw]2 en de Regering, of haar gemachtigde, kunnen de hoorzitting voor het Stedenbouwkundig College bijwonen.]1 In dit geval wordt de termijn met vijftien dagen verlengd.
  Bij ontstentenis van kennisgeving van de vernietiging binnen voornoemde termijnen wordt de schorsing opgeheven.
  De tekst van [2 artikel 161]2, alsmede het eerste en het tweede lid van dit artikel worden in de vergunning opgenomen.
  De Regering stelt de nadere regels voor de toepassing van dit artikel vast. (342)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 71, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 145, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 163.De vernietiging van de vergunning om [1 een reden bepaald in artikel 194, tweede lid]1 vervalt onder dezelfde voorwaarden als die bedoeld in artikel 194, § 2. (344)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 146, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling VI.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 147, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 164.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 147, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 164/1.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 147, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling VII.
  <Opgeheven bij ORD 2009-05-14/09, art. 73, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 165. <Opgeheven bij ORD 2009-05-14/09, art. 73, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 166. <Opgeheven bij ORD 2009-05-14/09, art. 73, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 167. <Opgeheven bij ORD 2009-05-14/09, art. 73, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 168. <Opgeheven bij ORD 2009-05-14/09, art. 73, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Afdeling VIII.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 148, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 169.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 148, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 170.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 148, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 171.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 148, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 172.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 148, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 173.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 148, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 173/1.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 148, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 174.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 148, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  [2 Afdeling II.]2 [2 - [1 Vergunningen afgeleverd door de gemachtigde ambtenaar.]1]2
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 81, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 149, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 175.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 150, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Onderafdeling I. [1 - Voorafgaande effectenbeoordeling van bepaalde projecten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 108, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Onderonderafdeling 1.1. [1 - Algemeen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 1, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/1. (oud artikel 127) [1 § 1. Een voorafgaande effectenbeoordeling is vereist voor de openbare en particuliere projecten die onder meer door hun omvang, aard of ligging het leefmilieu of het stedelijk milieu ingrijpend kunnen aantasten, of die belangrijke sociale of economische gevolgen kunnen hebben.
   Wanneer een project onderworpen aan een voorafgaande effectenbeoordeling in toepassing van deze afdeling ook het voorwerp moet uitmaken van een passende beoordeling van zijn effecten op een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied in overeenstemming met de ordonnantie van ... betreffende het natuurbehoud, zal de milieueffectenstudie of het milieueffectenrapport de passende beoordeling die krachtens deze ordonnantie is vereist, omvatten.
   § 2. [1 Onder " effecten van een project " verstaat men de aanzienlijke, rechtstreekse en indirecte, tijdelijke of permanente effecten op korte en lange termijn van dit project, met inbegrip van effecten die kunnen volgen uit de kwetsbaarheid van het project voor het risico van zware ongevallen en/of relevante rampen voor het betrokken project, op :
   1° de bevolking en de volksgezondheid;
   2° de biodiversiteit, met bijzondere aandacht voor de soorten en habitats die worden beschermd op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, evenals Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand, beide omgezet door de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud;
   3° land, bodem, water, lucht, klimaat, energieverbruik en geluid;
   4° de materiële goederen, het cultureel erfgoed en het landschap, met inbegrip van het onroerend erfgoed;
   5° de stedenbouw, de globale mobiliteit en de sociale en economische domeinen;
   6° de samenhang tussen de in de vorige punten genoemde factoren.]1
   § 3. [1 ...]1
   § 4. Wanneer de administratie vaststelt dat het project dat wordt voorgelegd tot aanvraag van een attest of een vergunning belangrijke gevolgen kan hebben voor het leefmilieu van een ander Gewest, een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere Staat-medeondertekenaar van het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in een grensoverschrijdend verband, of wanneer een lidstaat die aanzienlijk kan benadeeld worden het vraagt, [1 of in het geval bedoeld in artikel 6, § 5bis, van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980,]1 wordt het aanvraagdossier samen met het voorafgaand milieueffectenrapport en eventuele informatie over de grensoverschrijdende effecten overgemaakt aan de bevoegde autoriteiten van dit andere Gewest, deze andere lidstaat van de Europese Unie of deze andere Staat-medeondertekenaar van het Verdrag van Espoo.
   De Regering bepaalt :
   1° de instanties die belast zijn met het overmaken van de documenten aan de in voorgaand lid bedoelde autoriteiten;
   2° de modaliteiten volgens welke de bevoegde autoriteiten van Gewesten of Staten die getroffen kunnen worden, mogen deelnemen aan de evaluatieprocedure van de milieueffecten;
   3° de modaliteiten volgens welke het aanvraagdossier samen met het voorafgaand milieueffectenrapport en eventuele informatie over de grensoverschrijdende effecten alsook de opvolgingsmodaliteiten, aan de in voorgaand lid bedoelde autoriteiten worden bekendgemaakt. "
   4° de modaliteiten volgens dewelke de genomen beslissingen aangaande de vergunningsaanvragen worden medegedeeld aan de overheden vermeld in het vorig lid.
   5° de modaliteiten volgens dewelke de overheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dienen te handelen wanneer de uitvoering van een project op het grondgebied van een ander Gewest of een andere lidstaat belangrijke gevolgen kan hebben voor het leefmilieu van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.]1
  [1 § 5. De voorafgaande effectenbeoordeling kan rekening houden met de resultaten die beschikbaar zijn van andere, voorheen uitgevoerde relevante milieuevaluaties.
   Daartoe :
   1° laten de betrokken gewestelijke besturen de ontwerpers van de voorafgaande milieueffectenrapporten beschikken over de gegevens waarover zij zelf beschikken, meer bepaald voorafgaande milieueffectenrapporten die aan hen werden bezorgd in het raam van de behandeling van andere vergunningsaanvragen;
   2° mogen de ontwerpers van voorafgaande milieueffectenrapporten zich niet verzetten tegen het hergebruik, in het raam van later volgende voorafgaande milieueffectenrapporten, van de informatie in de voorafgaande milieueffectenrapporten waarvan zij de ontwerpers zijn en die aan een vergunningsaanvraag werden toegevoegd.
   De Regering kan de modaliteiten voor de aanwending van deze paragraaf uitvaardigen.
   § 6. De voorafgaande effectenbeoordeling in het kader van een vergunningsaanvraag is beperkt tot de specifieke aspecten van de aanvraag die niet al in aanmerking werden genomen wanneer de hierna volgende omstandigheden zich voordeden :
   1° het beschouwde project situeert zich binnen de perimeter van een planologisch instrument of een stedenbouwkundige verordening die was onderworpen aan een milieueffectenrapport of binnen de perimeter van een verkavelingsvergunning die was onderworpen aan de voorafgaande effectenbeoordeling;
   2° het beschouwde project is conform dit planologisch instrument, deze verordening of deze verkavelingsvergunning;
   3° dit planologisch instrument of deze verordening is in werking getreden, of deze verkavelingsvergunning werd afgeleverd, minder dan vijf jaar vóór de indiening van de vergunningsaanvraag voor het beschouwde project.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 109, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Onderonderafdeling 1.2. [1 - Aanvragen onderworpen aan een effectenstudie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 108, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/2. (oud artikel 128) [1 § 1. Voor de projecten vermeld in bijlage A van dit Wetboek is een effectenstudie vereist.
   [1 De lijst van de projecten hernomen in bijlage A wordt vastgelegd rekening houdend met hun aard, hun afmetingen of hun ligging, evenals met de selectiecriteria opgesomd in bijlage E.]1
   § 2. [1 ...]1]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 110, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/3. (oud artikel 129) [1 § 1. [1 Bij de vergunningsaanvraag voor een in bijlage A van dit Wetboek vermeld project, wordt een voorbereidende nota voor de effectenstudie gevoegd, die ten minste uit de volgende elementen bestaat :
   1° een beschrijving van het project en van zijn doelstellingen, met informatie over de site, de conceptie, de afmetingen en andere relevante kenmerken van het project en van het bouwterrein, met inbegrip van het tijdschema voor de uitvoering;
   2° de beschrijving van de bestaande toestand, dat wil zeggen de elementen en het geografische gebied waarvoor het project gevolgen kan hebben;
   3° een eerste inventaris van de vermoedelijke aanzienlijke milieueffecten van het project en van het bouwterrein;
   4° een beschrijving van de kenmerken van het project en/of de geplande maatregelen om de vermoedelijke aanzienlijke negatieve milieueffecten van het project en van het bouwterrein te vermijden, te voorkomen of te beperken en indien mogelijk te compenseren;
   5° een beschrijving van de redelijke alternatieven die de aanvrager heeft onderzocht met het oog op het project en zijn specifieke kenmerken, en een indicatie van de voornaamste redenen voor zijn keuze, gelet op de milieueffecten van het project en het bouwterrein;
   6° het EPB-voorstel dat eventueel wordt geëist krachtens de ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing;
   7° alle aanvullende informatie, verduidelijkt in bijlage F van het Wetboek, afhankelijk van de specifieke kenmerken van het project of projecttype en van de milieuelementen die effecten zouden kunnen ondergaan. De bevoegde overheden kunnen deze aanvullende informatie eisen tijdens de behandeling van de vergunningsaanvraag indien zij van oordeel zijn dat deze informatie rechtstreeks nuttig is voor de beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten van het project;
   8° een niet-technische samenvatting van de bovenvermelde elementen;
   9° het typebestek voor de effectenstudie, uitgevaardigd door de Regering, dat toepasselijk is op het project;
   10° de identiteit en de gegevens van de voorgestelde opdrachthouder voor de realisatie van de effectenstudie.]1
   De Regering kan de in het eerste lid bedoelde elementen nader bepalen en aanvullen; ze kan tevens de voorstellingsmodaliteiten van de voorbereidende nota bepalen.
   De aanvrager kan, voorafgaandelijk aan de indiening van de aanvraag [1 ...]1 vergunning, de bevoegde overheid om advies vragen over de in het kader van de effectenevaluatieprocedure te verschaffen inlichtingen. Daartoe raadpleegt de bevoegde overheid het bestuur over de aard en de omvang van de vereiste inlichtingen. Het bestuur maakt zijn advies over aan de aanvrager en aan de bevoegde overheid binnen dertig dagen na de overdracht van de aanvraag en de bevoegde overheid brengt haar advies uit binnen vijfenveertig dagen van de aanvraag. Bij ontstentenis van een advies van de bevoegde overheid binnen de toegestane termijn, baseert de aanvrager zich op het advies van het bestuur.
   Het feit dat de bevoegde overheid een advies heeft uitgebracht over de in het kader van de effectenevaluatieprocedure te verschaffen inlichtingen, belet de bevoegde overheid of de bestuursorganen die in de effectenevaluatieprocedure tussenbeide komen niet om de bouwheer later te vragen bijkomende inlichtingen voor te leggen.
   § 2. De [1 vergunningsaanvraag]1 wordt samen met de voorbereidende nota ingediend overeenkomstig de bepalingen [1 an artikel 176, onder voorbehoud van de bijzondere bepalingen die volgen]1.
  [1 ...]1]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 111, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/4. (oud artikel 131) [1 § 1. Het begeleidingscomité moet er op toezien dat de studiegelastigde een volledige en kwaliteitsvolle studie levert.
   Het bestaat uit [1 ...]1 één vertegenwoordiger van iedere gemeente op wier grondgebied het project moet worden uitgevoerd, één vertegenwoordiger van het Brussels Instituut voor Milieubeheer [1 één vertegenwoordiger van Brussel Mobiliteit en één vertegenwoordiger van het bestuur belast met stedenbouw]1. [1 Het begeleidingscomité kan andere instanties of experts uitnodigen om deel te nemen aan zijn werkzaamheden, zonder dat deze instanties of experts stemgerechtigd zijn.]1
   § 2. De Regering bepaalt de samenstelling en de werking van het begeleidingscomité, alsook de onverenigbaarheidsregels.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 113, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/5. (oud artikel 132) [1 § 1. [1 Gelijktijdig met de verzending van het ontvangstbewijs voor het volledige dossier bedoeld in artikel 176, convoceert het bestuur belast met stedenbouw het begeleidingscomité.
   Binnen vijftien dagen na verzending van het ontvangstbewijs voor het volledige dossier bedoeld in artikel 176, stelt het begeleidingscomité de vergunningaanvrager in kennis van zijn beslissing aangaande de volgende punten :
   1° voor elke factor bedoeld in artikel 175/1, § 2, het of de geografische gebied(en) dat onderzocht moet worden in de effectenstudie en, in voorkomend geval, de informatie bedoeld in artikel 175/8, eerste lid, 6° ;
   2° het alternatief of de alternatieven en/of variant(en) die in de effectenstudie beoordeeld moet(en) worden;
   3° de termijn waarin de effectenstudie afgesloten moet worden, met dien verstande dat, tenzij in behoorlijk gemotiveerde uitzonderlijke omstandigheden, verbonden met de te beoordelen effecten, deze termijn niet langer mag zijn dan zes maanden vanaf de verzendingsdatum van de beslissing van het begeleidingscomité;
   4° de keuze van de opdrachthouder van de studie.]1
   § 2. Indien het begeleidingscomité niet instemt met de keuze van de opdrachthouder, verzoekt het de aanvrager nieuwe voorstellen te doen. Het begeleidingscomité spreekt zich uit over de keuze van de opdrachthouder en brengt zijn beslissing ter kennis van de aanvrager, binnen vijftien dagen na de ontvangst van de nieuwe voorstellen.
   § 3. De Regering erkent, met toepassing van artikel 70 en volgende van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de [1 milieuvergunningen]1, de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen die als opdrachthouder kunnen worden aangewezen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 114, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/6. (oud artikel133) [1 [1 Indien het begeleidingscomité zijn beslissing niet heeft medegedeeld binnen de termijn bedoeld in artikel 175/5, en evenmin de maximale onderzoeksduur heeft verlengd wegens uitzonderlijke omstandigheden overeenkomstig artikel 175/5, § 1, tweede lid, 3°, kan de aanvrager het dossier aanhangig maken bij de Regering.]1
   Binnen zestig dagen te rekenen vanaf de aanhangigmaking spreekt de Regering zich uit [1 ...]1 en brengt zij haar beslissing ter kennis van de aanvrager.
   Wanneer de Regering de keuze van de opdrachthouder niet goedkeurt, verzoekt zij de aanvrager haar nieuwe voorstellen te laten geworden. De Regering beslist over de keuze van opdrachthouder en maakt haar beslissing kenbaar aan de aanvrager binnen vijftien dagen na de ontvangst van de nieuwe voorstellen.
   Wanneer de Regering haar beslissing niet kenbaar maakt binnen de termijnen, kan de aanvrager, per aangetekend schrijven, een rappelbrief richten aan de Regering. [1 Wanneer er opnieuw dertig dagen verstreken zijn na het indienen bij de post van de aangetekend te verzenden rappelbrief en]1, dan [1 wordt de door de aanvrager voorgestelde opdrachthouder van de studie geacht benoemd te zijn en komt het aan hem toe de kenmerken van de studie te bepalen, zoals bedoeld in artikel 175/5, § 1, tweede lid, 1° en 2°]1 De termijn binnen dewelke de effectenstudie moet uitgevoerd worden, bedraagt maximum zes maanden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 115, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/7. (oud artikel 134) [1 In de overeenkomst tussen de aanvrager en de opdrachthouder moeten de beslissingen die overeenkomstig artikel [1 175/5]1, of artikel [1 175/6]1, zijn genomen, worden nageleefd.
   De kosten van de effectenstudie komen ten laste van de aanvrager.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 116, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/8. [1 De effectenstudie moet minstens de volgende elementen bevatten :
   1° een beschrijving van het project en van zijn doelstellingen, met informatie over de site, de conceptie, de afmetingen en andere relevante kenmerken van het project en van het bouwterrein, met inbegrip van het tijdschema voor de uitvoering;
   2° een beschrijving van de vermoedelijke aanzienlijke milieueffecten van het project en van het bouwterrein, met inbegrip van de beschrijving van de elementen en van het geografische gebied die effecten kunnen ondervinden;
   3° een beschrijving van de kenmerken van het project en/of de geplande maatregelen om de vermoedelijke aanzienlijke negatieve milieueffecten van het project en van het bouwterrein te vermijden, te voorkomen of te beperken en indien mogelijk te compenseren, met inbegrip van de beoordeling van de doeltreffendheid van deze maatregelen, meer bepaald tegenover de bestaande normen;
   4° een beschrijving van de redelijke alternatieve oplossingen die de aanvrager heeft onderzocht met het oog op het project en zijn specifieke kenmerken, en een indicatie van de voornaamste redenen voor zijn keuze, gelet op de milieueffecten van het project en van het bouwterrein, met inbegrip, in voorkomend geval, van de verzaking aan het project;
   5° wanneer deze vereist is, de gepaste effectenbeoordeling, opgelegd door de gewestelijke wetgeving aangaande het natuurbehoud;
   6° alle aanvullende informatie, verduidelijkt in bijlage F van het Wetboek, afhankelijk van de specifieke kenmerken van het project of projecttype en van de milieuelementen die effecten zouden kunnen ondervinden. De bevoegde overheden kunnen deze aanvullende informatie eisen tijdens de behandeling van de vergunningsaanvraag indien zij van oordeel zijn dat deze informatie rechtstreeks nuttig is voor de beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten van het projet;
   7° de opgave van de voltooide prestaties, de vermelding van de gebruikte analysemethodes en de beschrijving van de ondervonden moeilijkheden met inbegrip van de gegevens gevraagd door de opdrachthouder van de studie en die de aanvrager, zonder rechtvaardiging, niet heeft meegedeeld;
   8° een niet-technische samenvatting van de bovenvermelde elementen;
   De Regering kan de elementen bedoeld in het eerste lid nader bepalen en aanvullen. Zij kan ook de modaliteiten voor de presentatie van de effectenstudie bepalen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 117, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/9. [1 § 1. De opdrachthouder houdt het begeleidingscomité regelmatig op de hoogte van het verloop van de effectenstudie.
   Hij beantwoordt de vragen en de opmerkingen van het begeleidingscomité.
   De Regering bepaalt de nadere regels voor de toepassing van deze paragraaf.
   § 2. Wanneer de opdrachthouder van oordeel is dat de effectenstudie volledig is, [1 bezorgt hij een exemplaar ervan aan het begeleidingscomité en aan de aanvrager]1.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 118, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/10. (oud artikel 137) [1 Wanneer het begeleidingscomité van oordeel is dat de effectenstudie volledig is, moet het binnen dertig dagen na ontvangst van bedoelde studie :
   1° de effectenstudie sluiten :
   2° [1 de lijst vastleggen van de gemeenten van het Gewest betrokken bij de gevolgen van het project]1 en waarin het openbaar onderzoek moet plaatshebben;
   3° zijn beslissing aan de aanvrager ter kennis brengen met opgave van het aantal exemplaren van het in artikel [1 175/13]1, bedoelde dossier die aan het [1 bestuur belast met stedenbouw]1 geleverd moeten worden met het oog op het openbaar onderzoek.
   Indien het begeleidingscomité beslist dat de effectenstudie niet in overeenstemming is met het bestek, deelt het binnen dezelfde termijn aan de aanvrager mede welke aanvullende elementen bestudeerd moeten worden of welke wijzigingen in de studie moeten worden aangebracht en verantwoordt het zijn beslissing. In dit geval deelt het aan de aanvrager [1 de termijn mee binnen dewelke deze overgemaakt moeten worden]1.
   Indien het begeleidingscomité de termijn bedoeld in het eerste en in het tweede lid niet in acht neemt, kan de aanvrager zijn dossier bij de Regering aanhangig maken. Hij kan dit eveneens wanneer de beslissing van het begeleidingscomité de effectenstudie onvolledig verklaart. De Regering treedt in de plaats van het begeleidingscomité. De Regering deelt haar beslissing mede binnen dertig dagen na de aanhangigmaking.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 119, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/11. (oud artikel 138) [1 De aanvrager wordt geacht zijn aanvraag te behouden tenzij hij, binnen vijftien dagen na de bekendmaking van de beslissing van het begeleidingscomité, of bij ontstentenis de Regering om de studie te sluiten, het [1 bestuur balast met stedenbouw]1 op de hoogte brengt van zijn beslissing :
   1° hetzij om zijn aanvraag in te trekken;
   2° hetzij om ze te wijzigen zodat het project verenigbaar is met de besluiten van de effectenstudie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 120, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/12. (oud artikel 139) [1 § 1. In het geval bedoeld in artikel [1 175/11, 2°]1, maakt de aanvrager, in het gevraagde aantal exemplaren, de wijzigingen in de aanvraag van attest of vergunning binnen de zes maanden na de in artikel [1 175/10]1 bedoelde kennisgeving van de sluiting van de effectenstudie over aan het [1 bestuur belast met stedenbouw]1.
   Indien de aanvrager de wijzigingen in zijn aanvraag om [1 ...]1 vergunning niet binnen de in het eerste lid bepaalde termijn [1 vervalt de vergunningsaanvraag]1.
  [1 De termijn voor de aflevering van de vergunning wordt opgeschort vanaf de datum waarop de aanvrager zijn voornemen om zijn aanvraag te wijzigen ter kennis brengt tot de datum van indiening van de wijzigingen.]1
   § 2. Binnen de vijf dagen hetzij na het verstrijken van de in artikel [1 175/11]1 bedoelde termijn van vijftien dagen, hetzij na de ontvangst van de wijzigingen die overeenkomstig artikel [1 § 1, eerste lid van van dit artikel]1 door de aanvrager zijn overgemaakt, verzoekt het [1 bestuur belast met stedenbouw]1 het college van burgemeester en schepenen van iedere gemeente waarvoor het project gevolgen inhoudt, de bijzondere regelen van openbaarmaking te treffen en, in het geval bedoeld in artikel [1 175/11]1, zendt het de door de aanvrager voorgestelde wijzigingen over. Het Bestuur bezorgt tevens aan het begeleidingscomité en aan de leden van het overlegcomité de exemplaren van de wijzigingen die hen toekomen.]1
  [1 § 3. Wanneer de aanvrager aanvullende elementen bij de effectenstudie laat realiseren die betrekking hebben op het geheel of een deel van de in artikel 175/11, 2° bedoelde wijzigingen, worden deze aanvullende elementen gerealiseerd door de opdrachthouder die de effectenstudie heeft uitgevoerd en maken ze wezenlijk deel uit van de overgemaakte wijzigingen. Deze aanvullende elementen moeten niet worden voorgelegd aan het begeleidingscomité.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 121, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/13. (oud artikel 140) [1 Het aan het openbaar onderzoek onderworpen dossier moet bestaan uit :
   1° [1 de aanvankelijke vergunningsaanvraag]1;
   2° [1 het typebestek van de effectenstudie, vastgesteld door de Regering]1;
  [1 2° /1 de in artikel 175/5, § 1 bedoelde beslissing van het begeleidingscomité of, in voorkomend geval, de in artikel 175/6 bedoelde beslissing van de Regering;]1
   3° de effectenstudie;
   4° de beslissing tot afsluiting van de effectenstudie;
   5° in voorkomend geval, de beslissing van de aanvrager om de aanvraag om [1 ...]1 vergunning te bevestigen of te wijzigen of de vaststelling dat de in artikel [1 175/11]1 bedoelde termijn van vijftien dagen overschreden is;
   6° [1 de in artikel [1 175/12]1 aangehaalde eventuele wijzigingen aan de aanvraag om [1 ...]1 vergunning.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 122, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/14. (oud artikel 141) [1 § 1. [1 Binnen vijftien dagen na ontvangst van het dossier, het]1 college van burgemeester en schepenen van elke betrokken gemeente onderwerpt het dossier aan de speciale regelen van openbaarmaking.
   Het openbaar onderzoek verloopt in elke gemeente en duurt dertig dagen.
   Het Bestuur bepaalt de datum waarop de verschillende openbare onderzoeken uiterlijk moeten worden gesloten.
   § 2. Het college van burgemeester en schepenen van de gemeente op wier grondgebied het belangrijkste gedeelte van het project moet worden uitgevoerd, maakt het dossier aanhangig bij de overlegcommissie die uitgebreid wordt met de vertegenwoordigers van elke gemeente die betrokken is bij de effecten van het project, binnen vijftien dagen na de sluiting van het openbaar onderzoek.
   De overlegcommissie brengt haar advies uit bij het [1 bestuur belast met stedenbouw]1 en bij het college van burgemeester en schepenen binnen [1 vijfenveertig]1 dagen na de beëindiging van het openbaar onderzoek.
   Wanneer de overlegcommissie haar advies niet kenbaar heeft gemaakt binnen de gestelde termijn, wordt de procedure voortgezet zonder dat er [1 rekening moet worden gehouden met een advies dat wordt uitgebracht na de termijn]1.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 123, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Onderonderafdeling 1.3. [1 - Aanvragen die onderworpen worden aan een effectenverslag.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 108, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/15. (oud artikel 142) [1 § 1. [1 Aan een effectenverslag worden onderworpen, de projecten vermeld in bijlage B van dit Wetboek die niet zijn vermeld in bijlage A.
   De lijst van de projecten hernomen in bijlage B wordt vastgelegd rekening houdend met hun aard, hun afmetingen of hun ligging, evenals met de selectiecriteria opgesomd in bijlage E.]1
   § 2. [1 ...]1]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 124, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/16. (Oud artikel 143) [1 [1 Bij de vergunningsaanvraag voor ieder in bijlage B van dit Wetboek vermeld project, wordt een effectenrapport gevoegd, dat ten minste uit de volgende elementen bestaat :
   1° een beschrijving van het project en van zijn doelstellingen, met informatie over de site, de conceptie, de afmetingen en andere relevante kenmerken van het project en van het bouwterrein, met inbegrip van het tijdschema voor de uitvoering;
   2° een beschrijving van de vermoedelijke aanzienlijke milieueffecten van het project en van het bouwterrein, met inbegrip van de beschrijving van de elementen en het geografische gebied die effecten kunnen ondervinden;
   3° een beschrijving van de kenmerken van het project en/of de geplande maatregelen om de vermoedelijke aanzienlijke negatieve milieueffecten van het project en van het bouwterrein te vermijden, te voorkomen of te beperken en indien mogelijk te compenseren;
   4° een beschrijving van de redelijke alternatieven die de aanvrager heeft onderzocht met het oog op het project en zijn specifieke kenmerken, en een indicatie van de voornaamste redenen voor zijn keuze, gelet op de milieueffecten van het project en het bouwterrein;
   5° het EPB-voorstel dat eventueel wordt geëist krachtens de ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing;
   6° wanneer deze vereist is, de gepaste effectenbeoordeling, opgelegd door de gewestelijke wetgeving aangaande het natuurbehoud;
   7° alle aanvullende informatie, verduidelijkt in bijlage F van het Wetboek, afhankelijk van de specifieke kenmerken van het project of projecttype en van de milieuelementen die effecten zouden kunnen ondervinden. De bevoegde overheden kunnen deze aanvullende informatie eisen tijdens de behandeling van de vergunningsaanvraag indien zij van oordeel zijn dat deze informatie rechtstreeks nuttig is voor de beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten van het project;
   8° een niet-technische samenvatting van de bovenvermelde elementen;
   9° de contactgegevens van de auteur van het effectenrapport en de elementen waaruit blijkt dat hij een bevoegd expert is.]1
   De Regering kan de in het eerste lid bedoelde elementen nader bepalen en aanvullen; ze kan tevens de voorstellingsmodaliteiten van het effectenverslag bepalen.
   De aanvrager kan, voorafgaandelijk aan de indiening van de aanvraag om attest of vergunning, de bevoegde overheid om advies vragen over de in het kader van de effectenevaluatieprocedure te verschaffen inlichtingen. Daartoe raadpleegt de bevoegde overheid het bestuur over de aard en de omvang van de vereiste inlichtingen. Het bestuur maakt zijn advies over aan de aanvrager en aan de bevoegde overheid binnen dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag en de bevoegde overheid brengt haar advies uit binnen de vijfenveertig dagen na de ontvangst van de aanvraag. Bij ontstentenis van een advies van de bevoegde overheid binnen de toegestane termijn, baseert de aanvrager zich op het advies van het Bestuur.
   Het feit dat de bevoegde overheid een advies heeft uitgebracht over de in het kader van de effectenevaluatieprocedure te verschaffen inlichtingen, belet de bevoegde overheid of de bestuursorganen die in de effectenevaluatieprocedure tussenbeide komen niet om de bouwheer later te vragen bijkomende inlichtingen voor te leggen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 125, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/17. (oud artikel 144) [1 De gemachtigde ambtenaar controleert de volledigheid van het effectenverslag in het kader van zijn onderzoek van de volledigheid van het dossier, overeenkomstig artikel 176, derde lid en volgende.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 126, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/18. [1 Vanaf het verzenden van het ontvangstbewijs van het volledige dossier, gaat de gemachtigde ambtenaar over tot :
   - het vastleggen van de lijst van de gemeenten van het Gewest betrokken bij de effecten van het project en waarin het openbaar onderzoek moet plaatshebben;
   - het aanwijzen van de gemeente die ermee belast wordt de overlegcommissie bijeen te roepen overeenkomstig artikel 175/20, § 2;
   - het zenden van een exemplaar aan het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente van het Gewest die bij de effecten van het project betrokken is en waar het openbaar onderzoek moet worden gevoerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 127, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/19. (oud artikel 146) [1 [1 ...]1
   Het aan het openbaar onderzoek onderworpen dossier moet bestaan uit :
   1° de aanvraag om [1 ...]1 vergunning;
   2° het effectenverslag;
   3° de stukken of inlichtingen die de aanvrager heeft verstrekt [1 op verzoek van de gemachtigde ambtenaar, overeenkomstig artikel 176, derde lid]1.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 128, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/20. (oud artikel 147) [1 § 1. Het college van burgemeester en schepenen van elke betrokken gemeente onderwerpt het dossier aan de speciale regelen van openbaarmaking binnen vijftien dagen na de ontvangst van het dossier.
   Het openbaar onderzoek wordt in elke gemeente gehouden en duurt [1 dertig]1 dagen.
   Het [1 bestuur belast met stedenbouw]1 bepaalt de datum waarop de verschillende openbare onderzoeken uiterlijk moeten gesloten worden.
   § 2. Het college van burgemeester en schepenen van de gemeente op wier grondgebied het belangrijkste gedeelte van het project moet worden uitgevoerd, maakt binnen vijftien dagen na de sluiting van het openbaar onderzoek het dossier aanhangig bij [1 de overlegcommissie die uitgebreid wordt met de vertegenwoordigers]1 van elke gemeente die betrokken is bij de effecten van het project.
   De overlegcommissie brengt haar advies uit [1 ...]1 binnen [1 vijfenveertig]1 dagen na het beëindigen van het openbaar onderzoek.
   [1 Wanneer de overlegcommissie haar advies niet kenbaar heeft gemaakt binnen de in het voorgaande lid voorziene termijn van vijfenveertig dagen, wordt de procedure voortgezet zonder dat rekening moet worden gehouden met het advies uitgebracht na deze termijn.]1
  [1 De gemeente bezorgt de gemachtigde ambtenaar een afschrift van het advies van de overlegcommissie en publiceert dit advies tegelijkertijd op haar website.]1]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 129, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 175/21. (oud artikel 148) [1 § 1. In uitzonderlijke omstandigheden kan de overlegcommissie in een bijzonder met redenen omkleed advies, de Regering aanbevelen een effectenstudie te laten verrichten.
  [1 Onder uitzonderlijke omstandigheden moet worden begrepen elk aanzienlijk negatief effect dat een project, opgenomen in bijlage B, kan hebben op een of meer van de factoren, opgenomen in artikel 175/1, § 2, en waarvan de vermoedelijke omvang van dien aard is dat het gerechtvaardigd is om een effectenbeoordeling van het project te laten opmaken door een erkende opdrachthouder voor effectenstudies, onder toezicht van een begeleidingscomité]1
   § 2. Wanneer de Regering van mening is dat een effectenstudie dient te worden verricht, brengt ze haar beslissing ter kennis van de aanvrager [1 en van de gemachtigde ambtenaar]1 binnen dertig dagen vanaf de ontvangst van het dossier.
   [1 In dit geval wordt de procedure voortgezet overeenkomstig artikelen 175/5 en volgende.]1
   § 2/1. Wanneer de Regering een dergelijke studie niet geschikt acht, omkleedt zij haar beslissing met redenen en zendt zij het dossier binnen de in het eerste lid van § 2 bedoelde termijn aan de uitreikende overheid.
   § 3. Het stilzwijgen van de Regering na het verstrijken van de in § 2 bedoelde termijn geldt als een weigering om de effectenstudie te laten uitvoeren.
   § 4. Wanneer de effectenstudie is uitgevoerd, moet het dossier dat overeenkomstig artikel [1 175/13]1, aan het openbaar onderzoek wordt onderworpen, bovendien volgende gegevens bevatten :
   1° de bezwaren en de opmerkingen die in het kader van het in artikelen [1 175/19 en 175/20]1, bedoelde openbaar onderzoek aan het college van burgemeester en schepenen werden gericht, alsmede het proces-verbaal van sluiting van dit onderzoek;
   2° de notulen van de overlegcommissie;
   3° het in § 1 bedoeld advies van de overlegcommissie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 130, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Onderafdeling II. [1 - Indiening en behandeling van de aanvragen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 151, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 176.[1 De vergunningsaanvraag alsmede een volledig dossier overeenkomstig artikel 124, worden bij aangetekende brief aan de gemachtigde ambtenaar toegezonden of ter attentie van de gemachtigde ambtenaar afgegeven bij zijn administratie. In het laatste geval wordt hiervoor onmiddellijk een afgiftebewijs afgeleverd.
   Wanneer de aanvraag niet van rechtswege is onderworpen aan een milieueffectstudie zoals bedoeld in het Wetboek, gaat de gemachtigde ambtenaar vooraleer hij het ontvangstbewijs voor de vergunningsaanvraag aflevert, volgens de modaliteiten voorzien in artikel 61 van de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud, na of het project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, significante gevolgen kan hebben voor een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied. In dat geval verzoekt hij de aanvrager een passende beoordeling uit te voeren. Hiertoe kan hij het advies van het Brussels Instituut voor Milieubeheer vragen.
   Binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van de aanvraag zendt de gemachtigde ambtenaar aan de aanvrager bij ter post aangetekende brief een ontvangstbewijs, indien zijn dossier volledig is. Is dat niet het geval, dan stelt hij hem op dezelfde wijze in kennis dat zijn dossier niet volledig is met vermelding van de ontbrekende documenten of inlichtingen; de gemachtigde ambtenaar levert het ontvangstbewijs af binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van deze documenten of inlichtingen.
   Indien de aanvrager binnen zes maanden na ontvangst van de kennisgeving dat het dossier niet volledig is, geen enkel van de ontbrekende documenten of inlichtingen indient, vervalt de vergunningsaanvraag. Indien de aanvrager een deel van deze documenten meedeelt, zijn het derde lid en dit lid opnieuw van toepassing.
   In de hypothese dat het dossier moet worden onderworpen aan een openbaar onderzoek overeenkomstig artikel 188/8, stuurt de gemachtigde ambtenaar de uitnodiging tot organisatie van het openbaar onderzoek naar het (de) betrokken college(s) van burgemeester en schepenen tegelijk met de verzending van het ontvangstbewijs van het volledige dossier.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 152, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 176/1. [1 In het geval van een gemengd project, met name een project dat op het ogenblik van zijn indiening zowel een milieuvergunning met betrekking tot de installatie van klasse 1 A of 1 B als een stedenbouwkundige vergunning vereist :
   1° moeten de aanvragen om stedenbouwkundig attest of om stedenbouwkundige vergunning [1 en om milieu-attest of milieuvergunning]1 gelijktijdig [1 bij de gemachtigde ambtenaar]1 worden ingediend, hetzij in de vorm van een milieuattest en stedenbouwkundig attest, hetzij in de vorm van een milieuvergunning en een stedenbouwkundige vergunning; [1 na ontvangst van de aanvragen, stuurt de gemachtigde ambtenaar de aanvraag om een milieuattest of om een milieuvergunning door naar het Brussels Instituut voor Milieubeheer;]1
   2° is het dossier van de aanvraag om stedenbouwkundig attest of om stedenbouwkundige vergunning onvolledig bij gebrek aan indiening van de overeenkomstige aanvraag om milieuattest of milieuvergunning, vereist door de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;
   3° [1 elk van de in artikel 177, § 2 bedoelde besturen en instanties die worden geraadpleegd in het kader van de beide aanvragen, brengt een gezamenlijk advies uit over de beide aanvragen;]1
   4° de aanvragen om stedenbouwkundige vergunning of stedenbouwkundig attest [1 en milieuvergunning of milieu-attest ]1 worden gezamenlijk onderworpen aan de speciale regelen van openbaarmaking [1 zodra deze vereiste van toepassing is op minstens een van de beide aanvragen]1;
   5° de aanvragen om stedenbouwkundig attest of om milieuvergunning en milieuattest of milieuvergunning maken, [1 in voorkomend geval]1, [1 het voorwerp uit [1 een advies van de Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp,]1 van één effectenverslag of van één voorbereidende nota op de effectenstudie, [1 ...]1 en één effectenstudie]1;
   6° de bevoegde overheden gaan, krachtens dit Wetboek en de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, [1 tegelijkertijd]1 over tot het onderzoek van de aanvragen om stedenbouwkundig attest of stedenbouwkundige vergunning en milieuattest of -vergunning; de Regering regelt de modaliteiten van deze samenwerking.
   7° [1 De termijn voor de aflevering van de vergunning [1 of van het stedenbouwkundig attest]1, begint pas te lopen vanaf de datum van afgifte van het laatste ontvangstbewijs [1 van het volledige dossier]1 of de datum waarop dat ontvangstbewijs afgegeven had moeten zijn krachtens de vigerende regels van dit Wetboek of van de ordonnantie van 5 juni 1997 houdende de milieuvergunningen.]1
   8° [1 ...]1
  [1 9° wanneer de afleveringstermijn van de milieuvergunning wordt opgeschort in toepassing van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, wordt de afleveringstermijn van de stedenbouwkundige vergunning automatisch opgeschort gedurende dezelfde periode;
   10° de aanvragen tot verlenging van de uitvoeringstermijn van de stedenbouwkundige vergunning en van de milieuvergunning, worden ingediend bij de gemachtigde ambtenaar.]1
   Een afschrift van alle administratieve stukken of documenten die door [1 ...]1 de gemachtigde ambtenaar naar de aanvrager worden verstuurd, wordt tegelijkertijd door hen verzonden naar het Brusselse Instituut voor Milieubeheer dat bevoegd is om de milieuattesten en milieuvergunningen af te geven.
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 104,2°, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 177.[1 § 1. Op hetzelfde moment dat het bewijs van ontvangst van het volledige dossier wordt verzonden, stuurt de gemachtigde ambtenaar een adviesaanvraag naar de besturen en de instellingen waarvan het advies vereist is met toepassing van het Wetboek of de toepassingsbesluiten ervan en hij voegt er een kopie van het aanvraagdossier bij.
   § 2. Onder voorbehoud van § 4 moeten de volgende besturen en instellingen worden geraadpleegd in de volgende hypothesen :
   1° de Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp in alle gevallen;
   2° de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, indien de aanvraag betrekking heeft op handelingen en werken betreffende de beschermde delen van een goed dat op de bewaarlijst ingeschreven is of beschermd is, of waarvoor de inschrijvings- of beschermingsprocedure geopend is; dit advies is in zoverre eensluidend voor de gemachtigd ambtenaar;
   3° Brussel Mobiliteit, indien de aanvraag handelingen en werken aan wegen en openbare ruimten betreft zoals bedoeld in artikel 189/1. Het advies gaat over de overeenstemming van de aanvraag met het gewestelijke en het gemeentelijke mobiliteitsplan;
   4° het Brussels Instituut voor Milieubeheer, indien de aanvraag :
   a) betrekking heeft op een onroerend goed dat gelegen is in een gebied waar inrichtingen gevestigd kunnen worden die een hoog risico vormen voor personen, goederen of het leefmilieu in de zin van het samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, of nabij een dergelijke inrichting, of betrekking heeft op een dergelijke inrichting;
   b) werd onderworpen aan een passende beoordeling van de effecten ervan in overeenstemming met de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud.
  [2 c) betrekking heeft op handelingen en werken waarvoor uit het milieueffectenstudie of -rapport blijkt dat ze een invloed kunnen hebben op de ecologische en/of hydraulische kwaliteit van een onbevaarbare waterloop en/of een gewestelijke vijver in de zin van de ordonnantie van 16 mei 2019 houdende het beheer en de bescherming van onbevaarbare waterlopen en vijvers.]2
   5° het college van burgemeester en schepenen. In afwijking van § 1, als de aanvraag is onderworpen aan een openbaar onderzoek, brengt het college van burgemeester en schepenen op eigen initiatief zijn advies uit na de afsluiting van dit onderzoek.
   Indien de aanvraag aan een effectenstudie onderworpen werd en het project werd gewijzigd om rekening te houden met de aanbevelingen van deze studie, dan vraagt de gemachtigde ambtenaar een nieuw advies aan de besturen en de instellingen die voor de oorspronkelijke aanvraag werden geraadpleegd.
   § 3. Indien, onder voorbehoud van de veronderstellingen bedoeld in het tweede lid, het geraadpleegde bestuur of instelling niet binnen de dertig dagen na ontvangst van de adviesaanvraag zijn advies naar de gemachtigde ambtenaar heeft verzonden of, in de hypothese bedoeld in § 2, 5°, indien het college van burgemeester en schepenen niet binnen vijfenveertig dagen na afsluiting van het openbaar onderzoek zijn advies naar de gemachtigde ambtenaar heeft verzonden, dan wordt de procedure voortgezet zonder dat enig advies dat na die termijn werd uitgebracht, in aanmerking moet worden genomen.
   In afwijking van het eerste lid :
   a) kan de vergunning niet worden uitgereikt zonder het advies van de Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp. In dit verband :
   - bepaalt de Regering in welke gevallen, vanwege de graad van complexiteit van het project op het vlak van brandpreventie, de termijn waarbinnen het advies moet worden verzonden, zestig dagen bedraagt;
   - wordt de procedure, wanneer het advies niet wordt verzonden binnen de toepasselijke termijn, voortgezet en wordt de termijn waarbinnen de vergunnende overheid zich moet uitspreken over de aanvraag, verlengd met het aantal dagen vertraging die de Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp heeft opgelopen bij het verzenden van zijn advies;
   b) kunnen de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen en Brussel Mobiliteit, elk voor wat hen betreft, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn beslissen om een aanvullende studie te laten uitvoeren. In dat geval wordt hun een bijkomende termijn van zestig dagen gegeven om hun advies op te sturen. Indien deze termijn niet wordt gerespecteerd, wordt de procedure voortgezet zonder dat een laattijdig uitgebracht advies nog in aanmerking moet worden genomen.
   § 4. De Regering kan, nadat ze het advies van de betrokken besturen en instellingen heeft verzameld, de lijst van handelingen en werken openbaar maken die wegens hun geringe omvang, of omdat ze niet relevant zijn voor de in beschouwing genomen handelingen en werken, volledig of gedeeltelijk vrijgesteld worden van het met toepassing van dit artikel vereiste advies.
   § 5. De Regering kan de lijst vaststellen van de handelingen en werken die zijn vrijgesteld van de in artikel 188/7 bedoelde speciale regelen van openbaarmaking vanwege hun geringe omvang of omdat het geheel of een deel van deze regelen niet relevant is voor de beschouwde handelingen en werken.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 153, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<ORD 2019-05-16/65, art. 24, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

  Art. 177/1.[1 § 1. Voorafgaand aan de beslissing van de gemachtigde ambtenaar, kan de aanvrager zijn vergunningsaanvraag wijzigen.
   Wanneer de vergunningsaanvraag echter onderworpen is aan de speciale regelen van openbaarmaking bedoeld in artikel 188/7, mag de aanvraag niet worden gewijzigd tussen de ontvangst van het ontvangstbewijs bedoeld in artikel 176, derde lid, en het einde van de speciale maatregelen van openbaarmaking of de vervaldag van hun realisatietermijn bedoeld in artikel 188/8 of 188/9.
   § 2. De aanvrager verwittigt de gemachtigde ambtenaar bij aangetekende brief van zijn voornemen om zijn vergunningsaanvraag te wijzigen. De in artikel 178 voorziene termijn wordt opgeschort vanaf de datum van verzending van de aangetekende brief.
   § 3. Binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de kennisgeving aan de gemachtigde ambtenaar, worden de wijzigingen ingediend door de aanvrager.
   Na deze termijn vervalt de vergunningsaanvraag.
   § 4 Binnen dertig dagen na ontvangst van de gewijzigde aanvraag, gaat de gemachtigde ambtenaar na of het dossier volledig is en of de gewijzigde aanvraag opnieuw moet worden onderworpen aan onderzoekshandelingen, gelet op de voorwaarden bedoeld in § 5, en stuurt hij de aanvrager bij aangetekende brief een ontvangstbewijs als het dossier volledig is. In het andere geval deelt hij hem op dezelfde wijze mee dat zijn dossier niet volledig is, met vermelding van de ontbrekende documenten of inlichtingen; de gemachtigde ambtenaar levert het ontvangstbewijs af binnen dertig dagen na de ontvangst van deze documenten of inlichtingen.
   Indien de aanvrager binnen zes maanden na de kennisgeving van het feit dat het dossier onvolledig is, geen enkel van de ontbrekende documenten of inlichtingen aflevert, dan vervalt de vergunningsaanvraag. Indien de aanvrager een deel van deze documenten meedeelt, zijn de bepalingen van deze paragraaf opnieuw van toepassing.
   Indien er geen ontvangstbewijs of geen kennisgeving van het onvolledige karakter van het dossier wordt afgeleverd binnen de in het eerste lid bedoelde termijnen, wordt de in § 2 bedoelde schorsing opgeheven en begint de termijn waarbinnen de gemachtigde ambtenaar zijn beslissing ter kennis moet brengen overeenkomstig artikel 178, opnieuw te lopen op de dag volgend op de vervaldag van de in dit lid bedoelde termijn.
   § 5. Wanneer de door de aanvrager aangebrachte wijzigingen geen invloed hebben op het voorwerp van het project, van bijkomstig belang zijn en bedoeld zijn tegemoet te komen aan de bezwaren die het oorspronkelijk project opriep, of wanneer ze de afwijkingen van het oorspronkelijk project bedoeld in artikel 126, § 11 uit de aanvraag willen schrappen, dan neemt de gemachtigde ambtenaar een beslissing over de gewijzigde aanvraag, zonder dat deze opnieuw moet worden onderworpen aan de reeds uitgevoerde onderzoekshandelingen.
   De in § 2 bedoelde opschorting wordt opgeheven op de datum van verzending van het ontvangstbewijs van het volledige dossier bedoeld in § 4, en de termijn waarbinnen de gemachtigde ambtenaar zijn beslissing moet betekenen overeenkomstig artikel 178, gaat opnieuw in.
   § 6. Wanneer de door de aanvrager aangebrachte wijzigingen niet beantwoorden aan de in § 5 bedoelde voorwaarden, dan wordt de gewijzigde aanvraag opnieuw onderworpen aan onderzoekshandelingen die de gemachtigde ambtenaar zelf bepaalt.
   In dat geval vervalt de in § 2 bedoelde schorsing en gaat, in afwijking van artikel 178, de termijn waarin de gemachtigde ambtenaar zijn beslissing openbaar moet maken, pas in vanaf de verzending van het ontvangstbewijs zoals bedoeld in § 4, eerste lid.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 154, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Onderafdeling III [1 - Bijzondere bepalingen van de verkavelingsvergunning.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 173, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 177/2. [1 Indien de inhoud van de aanvraag om verkavelingsvergunning strijdig is met door 's mensen toedoen gevestigde erfdienstbaarheden of met bij overeenkomst vastgestelde verplichtingen met betrekking tot het grondgebruik, wordt het bestaan hiervan in de aanvraag vermeld.
   In dit geval wordt de aanvraag onderworpen aan de speciale regelen van openbaarmaking bedoeld [1 in artikel 188/7]1. De eigenaars van de goederen waarop de vermelde erfdienstbaarheden of verplichtingen betrekking hebben, worden door de aanvrager per aangetekende brief op de hoogte gesteld van de indiening van de aanvraag. Deze kennisgeving geschiedt voor de indiening van het dossier. De afgiftebewijzen van de aangetekende brieven worden bij het dossier van de aanvraag gevoegd. De bezwaren worden, schriftelijk en binnen dertig dagen na de datum van de ter post aangetekende brieven, bij het college van burgemeester en schepenen, ingediend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 173, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 177/3. [1 De behandeling van de aanvragen van verkavelingsvergunningen is onderworpen aan hierna vernoemde bijkomende formaliteiten :
   1° de aanvraag is onderworpen aan de speciale regelen van openbaarmaking bedoeld in artikel 188/7;
   2° de gemeenteraad neemt kennis van het resultaat van het onderzoek en delibereert over de zaak van de wegen vooraleer de vergunnende overheid over de vergunningsaanvraag een beslissing neemt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 173, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Onderafdeling IV. [1 - Beslissing van de gemachtigde ambtenaar.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 155, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 178.§ 1. De beslissing van de gemachtigde ambtenaar tot verlening of weigering van de vergunning wordt gelijktijdig aan de aanvrager en aan de gemeente bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht.
  § 2. [2 Onder voorbehoud van de in artikel 176/1 bedoelde procedures betreffende de gemengde projecten, geschiedt deze]2 kennisgeving [2 ...]2 binnen volgende termijnen te rekenen vanaf de datum [1 de verzending van]1 van het ontvangstbewijs [2 voorzien in artikel 176, derde lid, of bij ontstentenis vanaf het verstrijken van de termijn voor verzending die is voorzien in deze bepaling]2 :
  1° vijfenzeventig dagen indien de aanvraag de speciale regelen van openbaarmaking bedoeld [2 in artikel 188/7]2 niet vereist;
  2° [2 honderdzestig]2 dagen indien de aanvraag dergelijke regelen vereist [2 ;]2
  [2 3° vierhonderdvijftig dagen indien de aanvraag moet worden onderworpen aan een effectenstudie. Een uitzondering op dit beginsel geldt wanneer :
   a) de aanvrager onderworpen is aan de verplichting om de regelgeving op de overheidsopdrachten te respecteren om de opdrachthouder te kiezen; deze termijn wordt gerekend vanaf de datum waarop het begeleidingscomité of de Regering de keuze van de opdrachthouder goedkeurt of, indien de Regering geen uitspraak doet binnen de in artikel 175/6 gestelde termijn, vanaf de vervaldag van deze termijn;
   b) het begeleidingscomité of de Regering vanwege uitzonderlijke omstandigheden een realisatieduur van de studie vaststelt van meer dan zes maanden, wordt de onder dit streepje bedoelde termijn verlengd met evenveel dagen of maanden als het begeleidingscomité of de Regering heeft toegestaan als bijkomende termijn voor de studie.]2
  [2 De gemachtigde ambtenaar kan beslissen om deze termijn van dertig dagen te verlengen, mits kennisgeving van deze beslissing aan de aanvrager binnen de overeenkomstig het eerste lid berekende termijn :
   1° wanneer deze termijn verstrijkt tijdens de zomervakantie;
   2° wanneer volgens de bepalingen van het Wetboek de speciale regelen van openbaarmaking moeten worden uitgesteld vanwege de zomervakantie.]2
  [2 ...]2
  § 3. [2 ...]2
  § 4. [2 ...]2
  Wanneer de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen [2 of Brussel Mobiliteit]2 heeft besloten om [2 de in artikel 177, § 3, tweede lid bedoelde bijkomende studie]2 te laten uitvoeren, worden de termijnen bedoeld [2 in § 2]2 verlengd met zestig dagen.
  § 5. De Regering [2 kan]2 de nadere regels voor de uitvoering van dit artikel [2 vaststellen]2. (374)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 86, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 156, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 178/1. [1 Bij ontstentenis van de kennisgeving van de beslissing van de gemachtigde ambtenaar binnen de in artikel 178 gestelde termijnen, wordt de vergunning geacht geweigerd te zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 157, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 178/2. [1 § 1. In afwijking van de artikelen 178 en 178/1 en onder voorbehoud van de volgende paragrafen, betekent de gemachtigde ambtenaar, wanneer hij automatisch conform artikel 156/1 met het dossier belast wordt, gelijktijdig aan de aanvrager en aan het college van burgemeester en schepenen zijn beslissing over de toekenning of de weigering van de vergunning binnen vijfenveertig dagen te rekenen vanaf de datum van aanhangigmaking.
   Bij ontstentenis van de kennisgeving van de beslissing van de gemachtigde ambtenaar binnen deze termijn, wordt de vergunning geacht geweigerd te zijn.
   § 2. Indien de gemachtigde ambtenaar vaststelt dat het college van burgemeester en schepenen :
   1° niettegenstaande dat verplicht is, de aanvraag niet ter advies voorgelegd heeft aan besturen en instanties, vraagt hij zelf deze adviezen en brengt hij het college en de aanvrager hiervan op de hoogte;
   2° de aanvraag niet aan de vereiste speciale regelen van openbaarmaking onderworpen heeft, verzoekt hij het college deze maatregelen binnen de tien dagen na zijn vraag te nemen.
   Indien de gemachtigde ambtenaar overgaat tot de ene en/of andere maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt de termijn van vijfenveertig dagen voorzien in § 1, met dertig dagen verlengd.
   Aanvullend bij het tweede lid, indien de gemachtigde ambtenaar overgaat tot de maatregel, bedoeld in het eerste lid, 2°, en het onderzoek van de speciale regelen van openbaarmaking tijdens de schoolvakantie valt, wordt de termijn die in § 1 voorzien wordt, bovendien verlengd met :
   - tien dagen voor de paas- of kerstvakantie;
   - vijfenveertig dagen voor de zomervakantie.
   § 3. Aanvullend bij de algemene bepalingen die op alle procedures van toepassing zijn, zijn van toepassing in de procedure die in dit artikel bedoeld wordt :
   1° artikel 177/1, onder voorbehoud van de verwijzingen die erin gemaakt worden naar artikel 178, die hier vervangen worden door verwijzingen naar dit artikel;
   2° artikel 188.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 158, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 179. <Opgeheven bij ORD 2009-05-14/09, art. 87, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 180.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 159, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 181.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 159, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 181/1.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 159, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 182.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 159, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 183. <Opgeheven bij ORD 2009-05-14/09, art. 91, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 184. <Opgeheven bij ORD 2009-05-14/09, art. 91, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 185. <Opgeheven bij ORD 2009-05-14/09, art. 91, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 186. <Opgeheven bij ORD 2009-05-14/09, art. 91, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 187. <Opgeheven bij ORD 2009-05-14/09, art. 91, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 188.De gemachtigde ambtenaar, [1 ...]1 [2 kan]2 de vergunning afgeven, de afgifte ervan afhankelijk stellen van voorwaarden om een goede plaatselijke aanleg te waarborgen of de vergunning weigeren.
  [2 Hij kan]2 eveneens afwijkingen toestaan overeenkomstig artikel [2 126, § 11]2.
  [2 ...]2
  Daarenboven [2 kan]2 de gemachtigde ambtenaar, [1 ...]1 [2 ...]2 de vergunning toekennen in afwijking van de verordenende voorschriften van de in Titel II bedoelde plannen van zodra er beslist werd die plannen te wijzigen met het oog op de verwezenlijking van handelingen en werken van openbaar nut die het voorwerp zijn van de [2 vergunningsaanvraag]2, voorzover de bevoegde overheid, in de beslissing tot wijziging van het plan, aangetoond heeft dat de wijziging enkel betrekking heeft op de bestemming van kleine gebieden op plaatselijk vlak en niet van die aard is dat ze een noemenswaardige weerslag op het milieu kan hebben rekening houdend met de in [1 bijlage D van dit Wetboek]1 opgesomde criteria. In dat geval is de aanvraag om vergunning onderworpen aan de [2 in artikel 188/7]2 bedoelde speciale regelen van openbaarmaking. (394)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 92, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 160, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling III. [1 - Beroep bij de Regering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 161, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 188/1. [1 De aanvrager kan bij de Regering beroep aantekenen tegen :
   - de beslissing van het college van burgemeester en schepenen of van de gemachtigde ambtenaar, binnen dertig dagen na ontvangst van de beslissing;
   - het stilzwijgend besluit tot weigering van zijn aanvraag, binnen dertig dagen na het verstrijken van de aan de gemachtigde ambtenaar toebedeelde termijn om dit besluit te nemen.
   Wanneer de gemeente noch aanvrager is van de vergunning, noch de aanvankelijke bevoegde overheid om deze uit te reiken, kan het college van burgemeester en schepenen bij de Regering beroep aantekenen tegen de beslissing van de gemachtigde ambtenaar, en dit binnen dertig dagen na de ontvangst van die beslissing. Dit beroep en de termijn waarbinnen het moet worden ingediend, is opschortend. Op straffe van onontvankelijkheid wordt het tegelijkertijd aan de aanvrager gericht bij ter post aangetekende brief.
   Dit beroep wordt gericht aan de Regering, die er bij ontvangst onmiddellijk een afschrift van doorstuurt naar het Stedenbouwkundig College en naar de overheid waarvan de uitdrukkelijke of impliciete beslissing wordt betwist.
   Het Stedenbouwkundig College gaat over tot een hoorzitting wanneer die wordt gevraagd. Deze aanvraag wordt geformuleerd in het beroep of, indien het gaat om de overheid waarvan de uitdrukkelijke of impliciete beslissing betwist wordt, binnen vijf dagen na kennisgeving van het beroep door de Regering. Wanneer een partij vraagt gehoord te worden, worden ook de andere partijen uitgenodigd om te verschijnen. Het bestuur belast met stedenbouw en de Regering of de persoon die zij afvaardigt, mogen de hoorzitting voor het Stedenbouwkundig College bijwonen.
   De Regering beslist over de voorschriften voor het indienen van het beroep en over de organisatie van de hoorzitting.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 161, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 188/2. [1 Onverminderd het tweede lid laat het Stedenbouwkundig College zijn advies aan de partijen en aan de Regering weten binnen vijfenzeventig dagen na de verzendingsdatum van het beroep.
   De in het eerste lid bedoelde termijn wordt als volgt verlengd wanneer het Stedenbouwkundig College vaststelt dat de aanvraag moet worden onderworpen aan de volgende onderzoekshandelingen :
   1° dertig dagen wanneer de aanvraag is onderworpen aan het advies van besturen of instellingen;
   2° vijfenveertig dagen wanneer de aanvraag is onderworpen aan een openbaar onderzoek;
   3° vijfenveertig dagen wanneer het openbaar onderzoek gedeeltelijk tijdens de zomervakantie wordt georganiseerd;
   4° vijfenveertig dagen wanneer de aanvraag is onderworpen aan het advies van de overlegcommissie.
   In deze hypothesen brengt het Stedenbouwkundig College de partijen en de Regering op de hoogte van de gevraagde maatregelen en van de duur van de verlenging van de termijnen.
   Bij ontstentenis van advies uitgebracht binnen de toebedeelde termijn, wordt de procedure voortgezet zonder dat rekening moet worden gehouden met een advies dat is uitgebracht na deze termijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 161, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 188/3. [1 De Regering brengt haar beslissing aan de partijen ter kennis binnen zestig dagen :
   - na de kennisgeving van het advies van het Stedenbouwkundig College;
   - of, indien het advies niet wordt uitgebracht binnen de toebedeelde termijn, na het verstrijken van deze termijn.
   Bij ontstentenis van kennisgeving van de beslissing binnen de in het eerste lid gestelde termijn, kan elk van de partijen per aangetekende brief een herinnering sturen aan de Regering. Wanneer deze herinnering wordt verzonden door het college van burgemeester en schepenen stuurt dit er tegelijkertijd een afschrift van aan de aanvrager per aangetekende brief.
   Bij ontstentenis zal de herinneringsbrief geen effect sorteren. Indien na het verstrijken van een nieuwe termijn van dertig dagen vanaf de verzending van de herinnering de Regering haar beslissing niet heeft verzonden aan de partijen, geldt het advies van het stedenbouwkundig college als beslissing. Bij ontstentenis van advies van het stedenbouwkundig college, wordt de omstreden beslissing bevestigd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 161, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 188/4. [1 § 1. Voorafgaand aan de beslissing van de Regering, kan de aanvrager zijn vergunningsaanvraag wijzigen.
   Wanneer de vergunningsaanvraag echter onderworpen is aan de speciale regelen van openbaarmaking in toepassing van artikel 188/2, mag de aanvraag niet worden gewijzigd tussen de datum van instelling van het beroep en het einde van de speciale maatregelen van openbaarmaking of de vervaldag van hun realisatietermijn bedoeld in artikel 188/8 of 188/9.
   § 2. De aanvrager verwittigt de Regering per aangetekende brief van zijn voornemen om zijn vergunningsaanvraag te wijzigen. De in artikel 188/3 bedoelde termijn wordt geschorst vanaf de datum van verzending van de aangetekende brief.
   § 3. Binnen een termijn van zes maanden na de kennisgeving aan de Regering, worden de wijzigingen aangebracht door de aanvrager.
   Na deze termijn vervalt de vergunningsaanvraag.
   § 4. Binnen dertig dagen na ontvangst van de gevraagde wijziging, controleert de Regering of het dossier volledig is en of de gewijzigde aanvraag met het oog op de in § 5 bedoelde voorwaarden opnieuw moet worden onderworpen aan onderzoekshandelingen. Vervolgens stuurt ze de aanvrager, per aangetekende brief, een ontvangstbewijs indien het dossier volledig is. In het andere geval brengt ze hem onder dezelfde voorwaarden ter kennis dat zijn dossier niet volledig is, met vermelding van de ontbrekende documenten of inlichtingen; de Regering verstuurt het ontvangstbewijs binnen dertig dagen na ontvangst van deze documenten of inlichtingen.
   Indien binnen zes maanden na de kennisgeving van de onvolledigheid van het dossier de aanvrager geen ontbrekende documenten of inlichtingen meedeelt, vervalt de vergunningsaanvraag. Indien de aanvrager een deel van deze documenten meedeelt, zijn de bepalingen van deze paragraaf opnieuw van toepassing.
   Bij ontstentenis van afgifte van het ontvangstbewijs of van kennisgeving van de onvolledigheid van het dossier binnen de in het eerste lid bedoelde termijnen, wordt de in § 2 bedoelde opschorting opgeheven en begint de termijn waarbinnen de Regering haar beslissing ter kennis moet brengen overeenkomstig artikel 188/3 opnieuw te lopen op de dag volgend op de vervaldag van de in dit lid bedoelde vervaltermijn.
   § 5. Wanneer de door de aanvrager aangebrachte wijzigingen geen invloed hebben op het voorwerp van het project, bijkomstig zijn en bedoeld zijn als antwoord op de bezwaren die het oorspronkelijke project opriep of om de afwijkingen bedoeld in artikel 126, § 11 en die het oorspronkelijke project zou impliceren, uit de aanvraag te schrappen, spreekt de Regering zich over de gewijzigde aanvraag uit zonder dat die opnieuw moet worden onderworpen aan reeds gestelde onderzoekshandelingen.
   De in § 2 bedoelde schorsing wordt opgeheven op de datum van verzending van het ontvangstbewijs van het volledige dossier, bedoeld in § 4, en de termijn waarbinnen de Regering haar beslissing moet meedelen overeenkomstig artikel 188/3, begint opnieuw te lopen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 161, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 188/5. [1 De Regering kan de vergunning verlenen, de vergunning afhankelijk stellen van voorwaarden om een goede plaatselijke aanleg te waarborgen of de vergunning weigeren.
   Ze kan ook de in artikel 126, § 11 bedoelde afwijkingen toestaan.
   Bovendien kan de Regering de vergunning toekennen in afwijking van de verordenende voorschriften van de in titel II bedoelde plannen, zodra beslist werd dat de beslissing om deze plannen te wijzigen werd genomen met het oog op de verwezenlijking van handelingen en werken van openbaar nut die het voorwerp zijn van de vergunningsaanvraag, voor zover de bevoegde overheid, in de beslissing tot wijziging van het plan, aangetoond heeft dat de wijziging enkel betrekking heeft op de bestemming van kleine gebieden op plaatselijk vlak en niet van dien aard is dat ze een noemenswaardige weerslag op het milieu kan hebben, rekening houdend met de in bijlage D van dit Wetboek opgesomde criteria. In dat geval is de aanvraag om vergunning onderworpen aan de in artikel 188/7 bedoelde speciale regelen van openbaarmaking.
   De voorgaande leden zijn van toepassing op het advies van het Stedenbouwkundig College wanneer dat geldt als beslissing overeenkomstig artikel 188/3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 161, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 188/6. [1 Heeft de gemeenteraad [1 , in het kader van een aanvraag van een verkavelingsvergunning,]1 over de zaak van de wegen geen beslissing moeten nemen of zich van beslissing over de zaak van de wegen onthouden en is beroep ingesteld, dan roept de Regering de gemeenteraad samen [1 ...]1. De gemeenteraad moet dan over de zaak van de wegen een beslissing nemen en ze mededelen binnen een termijn van zestig dagen te rekenen vanaf de samenroeping; zo nodig gaat het college van burgemeester en schepenen over tot het [1 ...]1 openbaar onderzoek.
   In dat geval wordt de termijn die aan het Stedenbouwkundig College [1 om diens advies over te maken]1 of de Regering voor de mededeling van hun beslissing over het beroep is voorgeschreven, verlengd met de tijd die de gemeenteraad werkelijk heeft gebruikt om zijn besluit over de zaak van de wegen mede te delen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 173, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  [1 Afdeling IV.]1 [1 - Gezamenlijke bepalingen.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 162, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Onderafdeling I. [1 - Speciale regelen van openbaarmaking.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 131, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 188/7. (oud artikel 149) [1 In het gewestelijk bestemmingsplan, [1 de verordenende bepalingen van een richtplan van aanleg,]1 een gewestelijke stedenbouwkundige verordening, een bijzonder bestemmingsplan alsook een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening kan de behandeling van sommige aanvragen om een vergunning [1 ...]1 afhankelijk worden gesteld van speciale regelen van openbaarmaking. [1 Onder speciale regelen van openbaarmaking moet worden verstaan het openbaar onderzoek en het advies van de overlegcommissie of, in de hypothese dat de Regering een ervan van deze formaliteiten vrijstelt in toepassing van onderhavig Wetboek, het openbaar onderzoek of het advies van de overlegcommissie.]1
   Indien de aanvraag voor een [1 ...]1 een passende beoordeling van het project omvat in toepassing van artikel 125, [1 tweede lid]1 of artikel 176, [1 tweede lid]1, dan is het aanvraagdossier onderworpen aan de bijzondere bekendmakingsmaatregelen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 132, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 188/8. (oud artikel 150) [1 [1 Wanneer de speciale regelen van openbaarmaking het openbaar onderzoek vereisen, wordt dit georganiseerd door het college van burgemeester en schepenen]1 op eigen initiatief, binnen vijftien dagen na de verzending van het ontvangstbewijs van het volledige dossier bedoeld in artikel 125, of binnen vijftien dagen na de aanvraag [1 ...]1, [1 van de gemachtigde ambtenaar wanneer deze bevoegd is in toepassing van artikel 123/2 of van het stedenbouwkundig college wanneer de Regering bevoegd is in toepassing van artikel 123/3]1.
   Het dossier van de aanvraag kan door de bevolking op het gemeentebestuur worden geraadpleegd tijdens de duur van het onderzoek waarvan het begin en het einde op de berichten van onderzoek staan vermeld.
   Bezwaren en opmerkingen worden gericht aan het college van burgemeester en schepenen binnen de bepaalde termijn en worden bij het proces-verbaal van sluiting van het onderzoek gevoegd. Dit proces-verbaal wordt door het college van burgemeester en schepenen binnen acht dagen na het verstrijken van de termijn opgemaakt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 133, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 188/9. (oud artikel 151) [1 [1 Wanneer de speciale regelen van openbaarmaking het advies van de overlegcommissie en het openbaar onderzoek vereisen, wordt de aanvraag]1 samen met de bezwaren en opmerkingen en het proces-verbaal van sluiting van het onderzoek binnen vijftien dagen na de sluiting van het onderzoek aan de overlegcommissie voorgelegd. [1 Wanneer de speciale regelen van openbaarmaking enkel het advies van de overlegcommissie vereisen, brengt deze haar advies uit binnen vijfenveertig dagen vanaf de verzending van het ontvangstbewijs van het volledige dossier.]1 Deze brengt binnen [1 vijfenveertig]1 dagen na de sluiting van het onderzoek haar advies uit.
   [1 De gemeente stuurt een kopie van het advies van de overlegcommissie naar de gemachtigde ambtenaar en publiceert dit advies gelijktijdig op haar website.]1
   [1 Bij ontstentenis van advies van de overlegcommissie binnen de in het voorgaande lid voorziene vijfenveertig dagen, zet de bevoegde instantie de behandeling van de aanvraag verder zonder dat rekening moet worden gehouden met het advies dat wordt uitgebracht na deze termijn.]1]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 134, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 188/10. (oud artikel 152) [1 [1 De gemachtigde ambtenaar of de Regering, wanneer deze bevoegd is om te beslissen over de aanvraag, kan]1, na een schriftelijke herinnering, een ambtenaar van het [1 bestuur belast met stedenbouw]1 ermee belasten zich naar het bevoegd gemeentebestuur te begeven om, op kosten van deze laatste, de [1 in artikel 188/7]1 bedoelde wettelijke verplichtingen, die nog niet nagekomen zouden zijn binnen vijftien dagen na de herinnering, te laten uitvoeren.
   Wanneer het gemeentebestuur verzuimt de kosten te betalen, kan de terugvordering ervan worden toevertrouwd aan de door de regering aangewezen ambtenaar. Deze ambtenaar kan dan een dwangbevel uitvaardigen. Het uitgevaardigde dwangbevel wordt door voornoemde ambtenaar geviseerd en uitvoerbaar verklaard.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 135, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 188/11. [1 § 1. Tenzij de voorschriften van het bijzonder bestemmingsplan ze uitdrukkelijk opleggen, stelt dit plan, indien goedgekeurd na 29 juni 2001, de vergunningsaanvragen vrij van de speciale regelen van openbaarmaking, die vereist zijn door het gewestelijk bestemmingsplan.
   De in het eerste lid bedoelde vrijstelling is evenwel niet van toepassing voor de aanvragen betreffende handelingen en werken strekkende tot de aanleg of de wijziging van verkeerswegen.
   § 2. De niet-vervallen verkavelingsvergunning, afgegeven na 29 juni 2001, stelt de vergunningsaanvragen vrij van de speciale regelen van openbaarmaking vereist door de plannen.
   De in het eerste lid bedoelde vrijstelling is evenwel niet van toepassing op de aanvragen betreffende handelingen en werken strekkende tot de aanleg of de wijziging van verkeerswegen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 163, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Onderafdeling II. [1 - Overige gezamenlijke bepalingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 164, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 188/12. [1 § 1. Voorafgaand aan de indiening van de vergunningsaanvraag kan de ontwerper de vergunningverlenende overheid vragen dat een projectvergadering gehouden wordt.
   In dat geval ontvangt de betrokkene binnen de vijftien dagen na de aanvraag een uitnodiging voor deze vergadering.
   § 2. Tijdens deze vergadering ontmoet de ontwerper de vertegenwoordiger(s) van de vergunningverlenende overheid.
   § 3. De Regering stelt de lijst vast van de instanties die de vergunningverlenende overheid dient uit te nodigen voor de vergadering.
   § 4. Op de projectvergadering dienen de grote krachtlijnen van het project besproken te worden, zonder evenwel vooruit te lopen op de beslissing van de vergunningverlenende overheid in het kader van de onderzoeksprocedure van de vergunning. De projectvergadering en de eventuele notulen ervan vormen in geen geval een administratieve beslissing.
   § 5. De Regering stelt de regels voor de toepassing van dit artikel vast.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 164, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 189.[1 De]1 vergunning [1 mag]1 niet worden afgegeven, wanneer gevraagd wordt te bouwen of te herbouwen op het gedeelte van een stuk grond waarvoor een rooilijn geldt of andere dan instandhoudings en onderhoudswerkzaamheden uit te voeren aan een gebouw waarvoor een rooilijn geldt.
  In dit geval mag de vergunning niettemin worden afgegeven, als uit de adviezen van de bevoegde instanties blijkt dat de rooilijn ter hoogte van het gebouw niet zal kunnen worden tot stand gebracht vóór ten minste vijf jaar, na de afgifte van de vergunning. In geval van onteigening na het verstrijken van die termijn, wordt bij het bepalen van de vergoeding geen rekening gehouden met de waardevermeerdering die uit de vergunde werken voortvloeit.
  De vergunning kan ook worden geweigerd voor het bouwen op een terrein dat, rekening houdend met de plaatselijke toestand, geen toegang heeft tot een voldoende uitgeruste weg. (396)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 165, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 189/1. [1 Onder voorbehoud van een door de vergunnende overheid toegestane afwijking zoals voorgeschreven door artikel 126, moeten de vergunningen die ook handelingen en werken aan wegen en openbare ruimten inhouden, beantwoorden aan de verordenende bepalingen van de gewestelijke en gemeentelijke mobiliteitsplannen die zijn aangenomen in toepassing van de ordonnantie van 26 juli 2013 tot vaststelling van een kader inzake mobiliteitsplanning en tot wijziging van sommige bepalingen die een impact hebben op het vlak van mobiliteit.
   Handelingen en werken betreffende het wegennet en de openbare ruimte in de zin van het eerste lid, zijn alle interventies in de openbare ruimte en aan het wegennet met betrekking tot de markering, de uitrusting of de inrichtingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 166, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 190.[2 Wanneer de aanvraag om vergunning krachtens dit Wetboek onderworpen is aan de voorafgaande effectenbeoordeling :
   - wordt de beslissing tot verlening of weigering van de vergunning met redenen omkleed, onder meer gelet op de aanzienlijke effecten op het leefmilieu en het stedelijk milieu die het project kan veroorzaken, met inbegrip van de belangrijke sociale en economische gevolgen die het kan hebben, rekening houdend met de resultaten van de gerealiseerde effectenbeoordeling en met de relevante inlichtingen die werden verzameld in het kader van de behandeling van de vergunningsaanvraag;
   - bevat de beslissing tot verlening van de vergunning een beschrijving van alle eigenschappen van het project en van de maatregelen die worden opgelegd door de vergunnende overheid, met inbegrip van de eventuele opvolgingsmaatregelen die zijn bedoeld om de noemenswaardige negatieve gevolgen van het project voor het leefmilieu te vermijden, te voorkomen of te verminderen en, indien mogelijk, te compenseren.]2
  [1 Nadat de vergunningsaanvraag aan een passende beoordeling van zijn effecten op een natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-gebied is onderworpen, beslist de bevoegde autoriteit om het project toe te staan, met of zonder afwijking, of om het project te weigeren, rekening houdende met de criteria en de modaliteiten bepaald in artikel 64 van de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud.]1 (397)
  ----------
  (1)<ORD 2012-03-01/15, art. 104, 010; Inwerkingtreding : 26-03-2012>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 167, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 191.[1 § 1. De vergunnende overheid kan voorwaarden opleggen die wijzigingen aan de vergunningsaanvraag impliceren.
   De termijn waarbinnen de vergunnende overheid haar beslissing moet meedelen overeenkomstig artikel 156, 178, 178/2 of 188/3, wordt opgeschort vanaf de verzending, door de overheid aan de aanvrager, van het verzoek om de vergunningsaanvraag te wjzigen.
   § 2. De aanvrager stelt de vergunnende overheid in kennis van de gewijzigde aanvraag, binnen de zes maanden gerekend vanaf de verzending van het in § 1, tweede lid bedoelde verzoek. Bij ontstentenis, mag de vergunnende overheid een beslissing nemen over de aanvraag in haar ongewijzigde vorm.
   § 3. Binnen de dertig dagen na ontvangst van de gewijzigde aanvraag, gaat de vergunnende overheid na of het dossier volledig is en of de gewijzigde aanvraag opnieuw moet onderworpen worden aan onderzoekshandelingen, volgens de voorwaarden bedoeld in § 4 en stuurt ze de aanvrager bij aangetekende brief een ontvangstbewijs als het dossier volledig is. In het andere geval, laat ze aan de aanvrager onder dezelfde voorwaarden weten dat zijn dossier niet volledig is, met vermelding van de ontbrekende documenten of inlichtingen; de vergunnende overheid levert het ontvangstbewijs af binnen dertig dagen vanaf de ontvangst van deze documenten of inlichtingen.
   Indien de aanvrager binnen zes maanden na kennisgeving van het onvolledige karakter van het dossier, geen enkel van de ontbrekende documenten of inlichtingen meedeelt, dan vervalt de vergunningsaanvraag. Indien de aanvrager een deel van deze documenten meedeelt, zijn de bepalingen van deze paragraaf opnieuw van toepassing.
   Indien het ontvangstbewijs niet is verzonden of de onvolledigheid van het dossier niet is meegedeeld binnen de in het eerste lid bedoelde termijnen, wordt de in § 1, tweede lid bedoelde opschorting opgeheven en begint de termijn waarbinnen de vergunnende overheid haar beslissing moet meedelen overeenkomstig artikel 156, 178, 178/2 of 188/3 opnieuw te lopen vanaf de dag volgend op het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn.
   § 4. Wanneer de wijzigingen geen invloed hebben op het voorwerp van het project, van bijkomstig belang zijn en bedoeld zijn om tegemoet te komen aan de bezwaren die het oorspronkelijk project opriep, of wanneer ze de afwijkingen van het oorspronkelijk project bedoeld in artikel 126 § 11 uit de aanvraag willen schrappen, dan neemt de vergunnende overheid een beslissing over de gewijzigde aanvraag, zonder dat deze opnieuw moet worden onderworpen aan de reeds uitgevoerde onderzoekshandelingen.
   De in § 1, tweede lid bedoelde opschorting wordt opgeheven op de datum van verzending van het ontvangstbewijs van het volledige dossier, bedoeld in § 3, en de termijn waarbinnen de vergunnende overheid haar beslissing moet meedelen overeenkomstig artikel 156, 178, 178/2 of 188/3 begint opnieuw te lopen.
   § 5. Wanneer de wijzigingen die in het project werden aangebracht op initiatief van het college van burgemeester en schepenen of de gemachtigde ambtenaar niet voldoen aan de in § 4 bedoelde voorwaarden, dan wordt de gewijzigde aanvraag opnieuw onderworpen aan onderzoekshandelingen die de vergunnende overheid bepaalt.
   In dat geval, vervalt de in § 1, tweede lid bedoelde opschorting en begint, in afwijking van artikelen 156 en 178, 178/2, de termijn waarbinnen het college van burgemeester en schepenen of de gemachtigde ambtenaar zijn beslissing openbaar moet maken, pas te lopen vanaf de verzending van het ontvangstbewijs zoals bedoeld in § 3.
   § 6. In afwijking van de voorgaande paragrafen, wanneer de Regering de aanvrager wenst te verzoeken om in de vergunningsaanvraag wijzigingen aan te brengen die niet voldoen aan de in § 4 bedoelde voorwaarden, weigert zij de vergunning en verzoekt ze de aanvrager om een nieuwe vergunningsaanvraag in te dienen bij de in eerste instantie bevoegde vergunnende overheid.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 168, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 192.Aan de vergunning kan een planning worden gekoppeld waarin de volgorde wordt opgelegd waarin de toegelaten werken, daarin begrepen de eventuele stedenbouwkundige lasten, moeten worden uitgevoerd en de termijn waarin aan de voorwaarden van de vergunning en de stedenbouwkundige lasten moet worden voldaan.
  De naleving van de planning kan worden verzekerd door financiële waarborgen. Wanneer de planning niet wordt nageleefd, zijn de financiële waarborgen verworven door de overheid die de vergunning heeft afgegeven. In dat geval zal het bedrag van deze waarborg bij voorrang worden gebruikt op de site van het prijsgegeven project, in overleg met de betrokken gemeente.
  In geval van onvoorziene omstandigheden en op een met redenen omkleed verzoek van de vergunninghouder, kan de planning worden herzien door de overheid die de vergunning heeft afgegeven.
  [1 Wanneer de vergunning wordt afgeleverd om een einde te maken aan één van de in artikel 300 bedoelde misdrijven, regelt deze de termijn waarbinnen de werken die nodig zijn om een einde te maken aan het misdrijf opgestart en voltooid dienen te worden.]1 (402)
  ----------
  (1)<ORD 2014-04-03/22, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Art. 193. Het college van burgemeester en schepenen, de gemachtigde ambtenaar [1 ...]1 en de Regering leggen de naleving op van de bij advies van de Dienst Brandweer en Dringende Medische Hulp opgelegde voorwaarden, tenzij deze voorwaarden afbreuk doen aan het patrimoniaal belang van een onroerend goed dat beschermd is, ingeschreven is op de bewaarlijst, of waarvan de bescherming of inschrijving hangende is.
  Van zodra de aan stedenbouwkundige vergunning onderworpen handelingen en werken voltooid zijn en vóór alle gebruik, brengt de Dienst Brandweer en Dringende Medische Hulp een controlebezoek dat al dan niet bezegeld wordt met een eenvormigheidsattest, tenzij het gaat om handelingen en werken die ervan zijn vrijgesteld door de Regering. (404)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 94, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 194.§ 1. [2 Het college van burgemeester en schepenen, de gemachtigde ambtenaar en de Regering weigeren de vergunning wanneer de aanvraag niet conform de voorwaarden is van een besluit van de Regering tot weigering van het instellen van de beschermingsprocedure of van een besluit van de Regering tot weigering van de bescherming van een goed dat het voorwerp uitmaakt van de aanvraag.]2
  [2 Het college van burgemeester en schepenen, de gemachtigde ambtenaar en de Regering]2 kunnen de vergunning weigeren met name :
  1° wanneer de Regering beslist heeft het gewestelijk bestemmingsplan [2 of het richtplan van aanleg]2 te wijzigen door, indien nodig, af te wijken van de bepalingen die men beslist heeft te wijzigen en er, voor het grondgebied waarop het goed gelegen is, geen geldend bijzonder bestemmingsplan of niet-vervallen verkavelingsvergunning bestaat;
  2° wanneer zij van mening zijn dat de in de vergunningsaanvraag voorziene werken van die aard zijn dat ze de goede plaatselijke ordening in het gedrang brengen, van zodra [2 de gemeenteraad]2 beslist heeft het bijzonder bestemmingsplan te wijzigen of een bijzonder bestemmingsplan op te maken met als gevolg dat de op de vergunningsaanvraag toepasselijke verkavelingsvergunning gewijzigd of vernietigd wordt.
  § 2. De op de voorgaande motieven gebaseerde weigering van vergunning vervalt :
  1° [2 ...]2
  2° [2 ...]2
  3° in het geval bedoeld in 1° van het tweede lid van de eerste paragraaf, wanneer het nieuw plan niet in werking is getreden binnen de twee jaar vanaf de inwerkingtreding van het besluit van de Regering houdende beslissing tot wijziging ervan;
  4° [2 in het geval bedoeld in het 2° van het tweede lid van de eerste paragraaf, wanneer het plan niet in werking is getreden binnen drie jaar na de beslissing van de gemeenteraad tot opmaak of wijziging van een bijzonder bestemmingsplan.]2
  In dat geval is het oorspronkelijk verzoek, op aanvraag van de verzoeker, het voorwerp van een nieuwe beslissing die, in het geval van een weigering, niet meer op voormeld motief gegrond kan worden. (406)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 95, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 169, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 194/1.[1 § 1. Het onderzoek van de vergunningsaanvraag en de termijnen voorzien in artikelen 156, 178 en 178/2, worden opgeheven vanaf de kennisgeving van het ontvangstbewijs van het volledige dossier van een voorstel of aanvraag tot bescherming die volledig of gedeeltelijk het door de aanvraag beoogde onroerend goed betreft, tot de kennisgeving van de beslissing van de Regering om al dan niet de in artikelen 222, 223 en 227 beoogde beschermingsprocedure te starten. Een kopie van deze kennisgevingen wordt door de met de in dit hoofdstuk bedoelde vergunningsaanvraag belaste overheid naar de aanvrager verzonden. De bovengenoemde opheffing eindigt ook in de veronderstelling en op het moment dat de procedure met betrekking tot een voorstel of aanvraag tot bescherming van rechtswege nietig is met toepassing van artikel 222, § 5.
   Wanneer bij de Regering, met toepassing van afdeling III van dit hoofdstuk, reeds beroep is aangetekend op het moment waarop de ontvangst bevestigd is van het volledig dossier van een voorstel of aanvraag tot bescherming, dan worden het onderzoek van de aanvraag en de in de vernoemde afdeling III gestelde termijnen geschorst vanaf de kennisgeving van dit ontvangstbewijs tot de kennisgeving van de beslissing van de Regering om wel of niet de beschermingsprocedure te starten of tot het moment waarop de procedure van rechtswege nietig is met toepassing van artikel 222, § 5. Hetzelfde geldt wanneer de ontvangst van het volledige dossier wordt bevestigd tijdens de termijn geopend om het beroep bij de Regering aan te tekenen.
   § 2. Het onderzoek van de vergunningsaanvraag en de in artikelen 156, 178 en 178/2 gestelde termijnen kunnen worden opgeschort, op verzoek van de aanvrager of op initiatief van de bevoegde overheid, wanneer voor het onderzoek van de vergunningsaanvraag rekening moet worden gehouden met een afzonderlijke bestuurshandeling.
   De opschorting gaat in op de datum waarop de bevoegde overheid ze aanvaardt of ertoe beslist en neemt een einde op de datum waarop de afzonderlijke bestuurshandeling definitief is goedgekeurd.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 170, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 194/2.[1 Een mededeling die te kennen geeft dat de vergunning afgegeven is, moet op het terrein worden aangeplakt door de aanvrager, hetzij, wanneer het werken betreft, vóór de aanvang van de werken en tijdens de hele duur ervan, hetzij, in de overige gevallen, vanaf de voorbereidingen voor de handeling of handelingen en tijdens de hele uitvoering ervan.
   Gedurende die tijd, moet de vergunning en het bijhorende dossier, of een door het gemeentebestuur of de gemachtigde ambtenaar gewaarmerkt afschrift van deze stukken, voortdurend ter beschikking van de in [2 artikel 301]2 aangewezen ambtenaren liggen, op de plaats waar de werken worden uitgevoerd en de handeling of handelingen worden verricht.
   De houder van de vergunning moet het college van burgemeester en schepenen en de gemachtigde ambtenaar per aangetekend schrijven op de hoogte brengen van de aanvang van de toegestane werken of handelingen alsook van de in het eerste lid bedoelde aanplakking, ten minste acht dagen alvorens de werken aan te vatten.
   De Regering stelt de nadere regels voor de toepassing van dit artikel vast.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2009-05-14/09, art. 97, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 171, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 195.De Regering bepaalt de vorm van de vergunningen, van de beslissingen tot weigering van de vergunning, van de schorsingsbeslissingen en van de vernietigingsbeslissingen van de vergunning.
  [1 De Regering bepaalt tevens de termijnen waarbinnen en de modaliteiten volgens welke de vergunnende overheden :
   - de bevolking en de overheden die werden geraadpleegd tijdens de behandeling van de vergunningsaanvraag moeten informeren over de goedkeuring van hun beslissingen tot verlening of weigering van vergunning;
   - deze beslissingen aan hen ter beschikking moeten stellen.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 172, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling XI.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 173, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 196.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 173, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 197.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 173, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK IIIbis. - [1 Speciale regelen voor de indiening en behandeling van [3 bepaalde aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning en van de bijhorende beroepen]3]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 22, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 174, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<ORD 2021-01-28/26, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>

  Afdeling I. - [1 Strekking van hoofdstuk IIIbis]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 22, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2014>

  Art. 197/1.[1 De bepalingen van hoofdstuk IIIbis zijn van toepassing :
   1° op aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen ingediend tussen de datum van inwerkingtreding van de ordonnantie van 28 januari 2021 tot wijziging van hoofdstuk IIIbis van Titel IV van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening en 30 juni 2025 betreffende handelingen en werken bedoeld om de opvangcapaciteit van een schoolvoorziening, d.w.z. een inrichting van het kleuter-, basis- en/of middelbaar onderwijs, met inbegrip van het bijzonder onderwijs, te creëren of te vergroten ;
   2° op aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen ingediend tussen de datum van inwerkingtreding van de ordonnantie van 28 januari 2021 tot wijziging van hoofdstuk IIIbis van Titel IV van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening en 30 juni 2025 betreffende handelingen en werken bedoeld om een vloeroppervlakte sociale woningen te creëren die overeenkomt met minstens 25 % van de totale vloer oppervlakte van de aanvraag. De sociale woning wordt gedefinieerd in artikel 2, § 1, 20°, van de Brusselse Huisvestingscod.]1
  [1 De bepalingen van hoofdstuk III van deze titel zijn van toepassing op deze vergunningsaanvragen voor wat niet uitdrukkelijk door dit hoofdstuk geregeld wordt]1
  ----------
  (1)<ORD 2021-01-28/26, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>

  Afdeling Ibis. [1 Het advies van de Bouwmeester ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2021-01-28/26, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>
  

   Art. 197/1bis [1 In de gevallen bedoeld in artikel 11/1, wordt de termijn bedoeld in paragraaf 3 van deze bepaling, tot dertig dagen herleid ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2021-01-28/26, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>
  

  Afdeling II. - [1 Indiening en behandeling van de vergunningsaanvraag]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 22, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2014>

  Art. 197/2.[1 [3 ...]3.
  Op het tijdstip van de indiening van zijn aanvraag, deelt de aanvrager mee of hij er uitdrukkelijk mee instemt dat alle latere mededelingen met betrekking tot zijn aanvraag via elektronische weg worden gedaan, overeenkomstig de ordonnantie van 13 februari 2014 betreffende communicatie via elektronische weg in het kader van de betrekkingen met de overheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Wanneer de vergunningsaanvrager die communicatiewijze heeft gekozen, stuurt het bestuur alle mededelingen, berichten en kennisgevingen langs dat communicatiekanaal naar de vergunningsaanvrager.
  [3 ...]3.]1
  [3 In het kader van de toepassing van artikel 176 worden de termijnen van vijfenveertig dagen, bedoeld in het derde lid, herleid tot twintig dagen. ]3
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 22, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 176, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<ORD 2021-01-28/26, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>

  Art. 197/3.[1 En cas d'application de l'article 177, le délai de quarante-cinq jours prévu au paragraphe 3, alinéa 1er, est ramené à trente jours.]1
  ----------
  (1)<ORD 2021-01-28/26, art. 6, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>

  Art. 197/4.
  <Opgeheven bij ORD 2021-01-28/26, art. 7, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>

  Art. 197/5.
  <Opgeheven bij ORD 2021-01-28/26, art. 7, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>

  Art. 197/6.
  <Opgeheven bij ORD 2021-01-28/26, art. 7, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>

  Art. 197/7.[1 De overlegcommissie brengt haar advies uit en deelt het mee binnen de dertig dagen na het einde van het openbaar onderzoek of, als de speciale regelen van openbaarmaking enkel het advies van de overlegcommissie opleggen, binnen de dertig dagen na de verzending van het ontvangstbewijs van volledig dossier ]1.
  ----------
  (1)<ORD 2021-01-28/26, art. 8, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>

  Art. 197/8.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 178, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 197/9.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 178, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 197/10.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 178, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 197/10bis. [1 . § 1. In geval van toepassing van artikel 177/1 worden beide termijnen van dertig dagen, voorzien in paragraaf 4, eerste lid, herleid tot twintig dagen.
   § 2. In geval van toepassing van artikel 191 worden beide termijnen van dertig dagen, voorzien in paragraaf 3, eerste lid, herleid tot twintig dagen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2021-01-28/26, art. 9, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>
  

  Art. 197/11.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 178, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 197/12.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 178, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 197/13.[§ 1. In afwijking van artikel 178, § 2, eerste lid, wordt de beslissing van de gemachtigde ambtenaar tot het verlenen of weigeren van de vergunning betekend binnen de volgende termijnen, te rekenen vanaf de verzending van het ontvangstbewijs van volledig dossier :
   1° 50 dagen indien de aanvraag geen openbaar onderzoek vereist en niet overeenkomt met een van de gevallen waarop de Regering de termijn van 60 dagen toepasbaar gemaakt heeft binnen dewelke de Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp zijn advies dient uit te brengen ;
   2° 80 dagen indien de aanvraag geen openbaar onderzoek vereist, maar overeenkomt met een van de gevallen waarop de Regering de termijn van 60 dagen toepasbaar gemaakt heeft binnen dewelke de Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp zijn advies dient uit te brengen als dit advies vereist is ;
   3° 95 dagen in de andere gevallen.
   § 2. Artikel 178/1 is niet van toepassing]1.
  ----------
  (1)<ORD 2021-01-28/26, art. 10, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>

  Art. 197/14.
  <Opgeheven bij ORD 2021-01-28/26, art. 11, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>

  Afdeling III. - [1 Beroep bij de Regering]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 22, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2014>

  Art. 197/15.[1 § 1. In afwijking van artikel 188/1 kan een beroep ingediend worden bij de Regering :
   - door de aanvrager als de beslissingstermijn die op grond van artikel 197/13 aan de gemachtigde ambtenaar wordt toegekend, is overschreden zonder dat een beslissing werd genomen. De verzending van dit beroep is aan geen enkele termijn gebonden ;
   - door de aanvrager of, wanneer de gemeente niet de aanvrager is, door het college van burgemeester en schepenen als de gemachtigde ambtenaar een beslissing heeft genomen. Het beroep moet binnen vijftien dagen na ontvangst van deze beslissing verzonden worden.
   § 2. In afwijking van de artikelen 188/1 en 188/2, treedt het Stedenbouwkundig College niet op in het kader van de beroepen die in deze afdeling bedoeld worden.
   § 3. De Regering houdt een hoorzitting wanneer deze wordt gevraagd. Dit verzoek tot hoorzitting wordt gevraagd hetzij door de verzoeker in het beroep, hetzij door de gemachtigde ambtenaar binnen de vijf dagen na de betekening van het beroep door de Regering. De hoorzitting heeft plaats binnen vijftien dagen na ontvangst van het verzoek.
   § 4. De Regering deelt haar beslissing binnen de vijfenveertig dagen na ontvangst van het beroep mee aan de partijen. Zo niet :
   - als het beroep gericht is tegen een beslissing van de gemachtigde ambtenaar, wordt deze beslissing automatisch bevestigd ;
   - als het beroep het gevolg is van het ontbreken van een beslissing van de gemachtigde ambtenaar, kan de aanvrager bij de Regering met een aangetekende brief een herinnering richten aan de Regering, die een nieuwe termijn van dertig dagen vanaf de verzending van de herinnering doet lopen ; als de Regering, na het verstrijken van die termijn van dertig dagen, geen beslissing heeft genomen, wordt de aanvraag geacht geweigerd te zijn ]1.
  ----------
  (1)<ORD 2021-01-28/26, art. 12, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>

  Art. 197/16.
  <Opgeheven bij ORD 2021-01-28/26, art. 13, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>

  Art. 197/17.
  <Opgeheven bij ORD 2021-01-28/26, art. 13, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>

  Art. 197/18. [1 Indien de aanvraag in de loop van de procedure niet langer beantwoordt aan de voorwaarden bedoeld in artikel 197/1, eerste lid, 1° of 2°, wordt zij vervallen verklaard. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2021-01-28/26, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 13-05-2021>
  

  HOOFDSTUK IV. - Stedenbouwkundig attest.

  Afdeling I. - Begrip.

  Art. 198. Het stedebouwkundig attest is een document dat mag aangevraagd worden vóór de stedenbouwkundige vergunning of vóór de verkavelingsvergunning en dat niet tot vrijstelling van het verkrijgen van deze vergunningen leidt. (414)

  Afdeling II. - Afgifteprocedure.

  Art. 199. De Regering stelt de samenstelling van het aanvraagdossier en de vorm van de beslissingen inzake het stedenbouwkundig attest vast. (416)

  Art. 200.[1 Het stedenbouwkundig attest wordt afgegeven volgens dezelfde procedure, binnen dezelfde termijnen en door dezelfde overheden als in dit Wetboek is voorzien voor de stedenbouwkundige en de verkavelingsvergunningen.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 179, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 201.Een stedenbouwkundig attest, afgegeven door het college van burgemeester en schepenen, kan door de gemachtigde ambtenaar worden geschorst en door de Regering worden vernietigd in de vorm en binnen de termijnen voorzien in artikelen [1 161]1 tot 163 voor de schorsing en de vernietiging van de vergunningen. (420)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 180, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 202.[2 ...]2
  De aanvrager, het college van burgemeester en schepenen en de gemachtigde ambtenaar kunnen in beroep gaan tegen een afgegeven attest, [2 overeenkomstig de procedure beschreven in de artikelen 188/1 tot 188/5]2.
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 100, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 181, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling III. - Gevolgen van het stedenbouwkundig attest.

  Art. 203.Onder voorbehoud van de resultaten van de grondige behandeling die zou plaatsvinden indien een vergunningsaanvraag zou worden ingediend, duidt het stedenbouwkundig attest aan in welke mate de [1 ...]1 bestemming [1 en, in voorkomend geval, het voorgenomen gebruik]1 voor het goed en de handelingen en werken die erop zouden worden uitgevoerd, kunnen worden aanvaard. (424)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 182, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 204. § 1. Het stedenbouwkundig attest vervalt wanneer er, binnen de twee jaar na de afgifte ervan, geen enkele aanvraag om vergunning is ingediend of wanneer de binnen die termijn ingediende aanvraag om vergunning achteraf het voorwerp is van een definitieve beslissing tot weigering.
  § 2. Betreft het een gemengd project, dan wordt het stedenbouwkundig attest geschorst zolang geen definitief milieuattest verkregen werd.
  Het afgeven van een negatief milieuattest houdt van rechtswege de nietigheid van het stedenbouwkundig attest in.
  De in § 1 bedoelde termijn van twee jaar wordt geschorst zolang het overeenkomstige definitieve milieuattest niet is verkregen. (426)

  Art. 205.[1 § 1.]1 Wanneer de aanvraag om een stedenbouwkundig attest aan speciale regelen van openbaarmaking is onderworpen, is de vergunningsaanvraag daarvan vrijgesteld, op voorwaarde dat er geen nieuwe redenen die dergelijke maatregelen zouden rechtvaardigen, zijn ontstaan. Het advies van de overlegcommissie blijft evenwel vereist indien dat wordt voorgeschreven door een in een plan, of in een stedenbouwkundige verordening opgenomen bepaling.
  [1 § 2. Wanneer de aanvraag voor een stedenbouwkundig attest werd onderworpen aan een effectenbeoordeling en de vergunningsaanvraag die werd ingediend binnen de in artikel 204 ingestelde termijn overeenstemt met het afgegeven attest of er enkel van afwijkt voor aspecten die niet vallen onder het toepassingsgebied van bijlage A of B van onderhavig Wetboek, wordt de vergunningsaanvraag vrijgesteld van de formaliteiten inzake de effectenbeoordeling.
   Wanneer de wijzigingen die in het project werden aangebracht tussen de afgifte van het attest en de indiening van de in het voorgaande lid bedoelde vergunningsaanvraag, vallen onder het toepassingsgebied van :
   - bijlage A van onderhavig Wetboek, is de vergunningsaanvraag onderworpen aan een effectenbeoordeling overeenkomstig de artikelen 175/2 en volgende;
   - bijlage B van onderhavig Wetboek, moet bij de vergunningsaanvraag een effectenrapport worden gevoegd overeenkomstig de artikelen 175/15 en volgende.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 183, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK V.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 184, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 205/1.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 184, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  TITEL V. - BESCHERMING VAN HET ONROERENDE ERFGOED.

  HOOFDSTUK I. - Algemeen.

  Art. 206.Voor de toepassing van deze titel (430) moet worden verstaan onder :
  1° onroerend erfgoed : het geheel van de onroerende goederen met een historische, archeologische, artistieke, esthetische, wetenschappelijke, sociale, technische [3 landschappelijke, stedenbouwkundige]3 of volkskundige waarde, te weten :
  a) als monument : elk [3 bijzonder]3 merkwaardig werk, met inbegrip van de uitrusting of decoratieve elementen die er integrerend deel van uitmaken;
  b) als geheel : iedere groep van onroerende goederen die een stedelijk geheel of een dorpsgeheel vormt dat voldoende samenhangend is om topografisch te worden afgebakend en merkwaardig is door zijn homogeniteit of doordat het in zijn omgeving is geïntegreerd;
  c) als landschap : elk werk van de natuur of van de mens of van beide samen, met geen of gedeeltelijke bebouwing en dat een ruimtelijke samenhang vertoont;
  d) als archeologische vindplaats : elk terrein, geologische formatie, gebouw, geheel of landschap dat archeologische goederen bevat of kan bevatten;
  2° behoud : het geheel van de maatregelen gericht op het identificeren, de studie, de bewaring, de vrijwaring, de bescherming, het onderhoud, het beheer, de restauratie, het verstevigen, de herbestemming en het tot zijn recht doen komen van het onroerende erfgoed, teneinde het te integreren in het hedendaagse leven en het te behouden in een passende omgeving;
  3° vrijwaringszone van het onroerende erfgoed : de zone rondom een monument, een geheel, een landschap of een archeologische vindplaats, waarvan de omtrek wordt vastgesteld volgens de vereisten van de vrijwaring van de omgeving van het onroerende erfgoed;
  4° eigenaar : de natuurlijke persoon, de privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon, houder van een eigendomsrecht, van een vruchtgebruik, van een erfpacht of een recht van opstal op een goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, of indien een vrijwaringszone wordt afgebakend, op een onroerend goed gelegen in deze zone;
  5° archeologische goederen : alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens, van zijn activiteiten of van zijn natuurlijke habitat, die een getuige zijn van vervlogen tijden of beschavingen en waarvoor de voornaamste of één van de voornaamste wetenschappelijke informatiebronnen uit de archeologische onderzoeksmethoden afkomstig is;
  6° prospectie : handeling bestemd om een archeologische site te lokaliseren zonder er wijzigingen aan aan te brengen;
  7° peiling : handeling die een wijziging van de toestand van een site inhoudt, om zich een beeld te vormen van het bestaan, de aard, de uitgestrektheid of de toestand van een archeologische site;
  8° opgravingen : het geheel van de handelingen en werken met het oog op de exploratie, de analyse en de studie in situ van het geheel of een deel van een archeologische site;
  9° ontdekkingen : het blootleggen van archeologische goederen op een andere manier dan via opgravingen of peilingen.
  [1 10° [2 ...]2;
   11° [3 klein erfgoed :
   a) de bijzonder opmerkelijke sierelementen toegevoegd aan de structuur van het gebouw, bevestigd aan de straatgevel, aan de deur of aan de ramen zoals deurbellen, brievenbussen, glas-in-lood en handgrepen, de bijzonder opmerkelijke elementen die de gevelstructuren aan de straatzijde van het gebouw tooien zoals figuratieve of abstracte kunstwerken uitgevoerd in sgraffiti of polychrome betegeling of met behulp van ongeacht welke behandeling van gevelmaterialen, die bijdragen tot de verfraaiing of de identiteit van de gevel, en de bijzonder opmerkelijke elementen die integraal deel uitmaken van de omheining of de decoratie van de aan de straatzijde gelegen voortuintjes;
   b) uitzonderlijk buitenschrijnwerk dat deel uitmaakt van de gevel van het gebouw aan de straatzijde;
   c) bomen die zijn ingeschreven in de in artikel 207 tot 209 bedoelde inventaris van het onroerend erfgoed.]3]1
  [2 12° sensibilisering : elke maatregel die als doel heeft het bewustzijn van het publiek voor de bescherming van het onroerend erfgoed op te wekken of te vergroten, inzonderheid middels educatie- en informatieprogramma's en iedere andere maatregel om de opleiding te bevorderen voor de verschillende beroepen en ambachten die een rol spelen in het behoud van het onroerend erfgoed en om het wetenschappelijk onderzoek ter zake aan te moedigen.]21 (432)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 101, 005; En vigueur : 55-55-555 en uiterlijk op : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2013-03-15/02, art. 9, 011; Inwerkingtreding : 01-05-2013>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 185, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK II. [1 - De inventaris van het onroerende erfgoed.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 186, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 207.[1 § 1. De Regering maakt een inventaris op van het onroerende erfgoed van het Gewest, houdt hem bij en maakt hem bekend.
   De Regering legt de vorm van de inventaris van het onroerend erfgoed en de vermeldingen die erin moeten worden opgenomen vast, evenals de procedure betreffende het opmaken, het bijhouden en het bekendmaken van de inventaris. De inventaris van het onroerend erfgoed moet vrij toegankelijk zijn op een daartoe aangemaakte website en worden bijgehouden door het bestuur belast met Monumenten en Landschappen.
   § 2. De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen of het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het goed gelegen is, kan voorstellen dat een goed wordt ingeschreven op de inventaris van het onroerend erfgoed.
   § 3. Elke vergunningsaanvraag die betrekking heeft op een goed dat is ingeschreven op de inventaris van het onroerend erfgoed, is onderworpen aan het advies van de overlegcommissie. De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen wordt slechts geraadpleegd op verzoek van de overlegcommissie.
   De Regering kan de lijst bepalen van de handelingen en werken die, door hun geringe omvang of de niet-relevantie van dit advies, vrijgesteld zijn van het voorafgaand advies van de overlegcommissie of van de speciale regelen van openbaarmaking.
   Wanneer ze wordt geraadpleegd met toepassing van het eerste lid, maakt de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen haar advies aan de vergunnende overheid over binnen dertig dagen vanaf de ontvangst van de adviesaanvraag. Bij ontstentenis, wordt de procedure voorgezet zonder dat een laattijdig uitgebracht advies nog in aanmerking moet worden genomen.
   § 4 De inschrijving op de inventaris van een goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, heeft uitwerking vanaf de dag waarop het bij wege van vermelding in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 186, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 208.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 186, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 209.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 186, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK III. - De bewaarlijst.

  Afdeling 1. - Het inschrijven op de bewaarlijst en het opleggen van bijzondere behoudsvoorwaarden.

  Art. 210. § 1. De Regering stelt de bewaarlijst op van de goederen die behoren tot het onroerende erfgoed. Ze vat de procedure voor de inschrijving op de bewaarlijst aan hetzij op eigen initiatief, hetzij op voorstel van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen. (442)
  § 2. Nadat ze, als ze dat nuttig acht, advies gevraagd heeft aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, kan de Regering eveneens de procedure voor de inschrijving op de bewaarlijst aanvatten van elk goed dat tot het onroerende erfgoed behoort :
  1° hetzij op verzoek van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het goed gelegen is;
  2° hetzij op verzoek van een vereniging zonder winstoogmerk die de handtekeningen verzameld heeft van honderd vijftig personen die ten minste achttien jaar oud zijn en hun woonplaats hebben in het Gewest. Deze vereniging moet het behoud van het erfgoed tot doel hebben en haar statuten moeten ten minste drie jaar voordien in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt zijn;
  3° hetzij op verzoek van de eigenaar.
  De Regering bepaalt de vorm en de inhoud van de in het eerste lid bedoelde verzoeken.
  De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen brengt haar advies uit binnen negentig dagen nadat zij hierom verzocht is. Na het verstrijken van die termijn wordt de procedure voortgezet.
  § 3. De Regering deelt haar beslissing om de procedure voor de inschrijving op de bewaarlijst aan te vatten mee aan de gemachtigde ambtenaar. (444)
  Zij geeft bij een ter post aangetekende brief kennis van deze beslissing aan :
  1° de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen;
  2° de gemeente waar het goed gelegen is;
  3° de eigenaar;
  4° de vereniging zonder winstoogmerk bedoeld bij § 2, 2°;
  5° alle andere personen van wie de Regering het nuttig acht dat zij worden ingelicht.
  De kennisgeving bevat volgende elementen :
  1° een korte beschrijving alsmede de eventuele benaming van het goed;
  2° de kadastrale aanduiding van het goed;
  3° de waarde van het goed, volgens de maatstaven bepaald in artikel 206, 1°.
  De kennisgeving aan de eigenaar die vermeldt staat op de kadastrale legger en op het hierop vermelde adres, wordt geacht geldig te zijn.
  Het besluit van de Regering dat de procedure voor de inschrijving op de bewaarlijst aanvat, wordt bovendien bij wege van vermelding in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
  § 4. Binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing om de procedure voor de inschrijving op de bewaarlijst aan te vatten, is de eigenaar verplicht om hiervan kennis te geven aan de huurder, de bewoner, alsook elke persoon die de eigenaar, huurder of bewoner zou hebben gelast of toegestaan om werken uit te voeren aan het goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, op straffe van aansprakelijk te worden gesteld voor de herstelling van het goed, bevolen door de rechtbank krachtens artikelen 307 et 310 (446). Deze verplichting dient te worden vermeld in de akte van kennisgeving van de beslissing.
  § 5. Binnen vijfenveertig dagen na de kennisgeving van de beslissing om de procedure voor de inschrijving op de bewaarlijst aan te vatten, kan de eigenaar zijn opmerkingen betreffende het ontwerp van inschrijving op de bewaarlijst, bij een ter post aangetekende brief aan de Regering kenbaar maken. Na het verstrijken van die termijn wordt de procedure voortgezet.
  [1 § 5/1. De eigenaar van het goed waarop de procedure tot inschrijving op de bewaarlijst van toepassing is, is verplicht dit goed te laten bezoeken door één of meer afgevaardigden van het Bestuur.
   De afgevaardigden van het Bestuur kunnen, voorzien van de verantwoordingsstukken van hun functie, tussen 8 en 20 uur het betreffende goed bezoeken waarop de inschrijvingsprocedure op de bewaarlijst betrekking heeft, mits de voorafgaande en geschreven toestemming van de eigenaar of van de bewoner van dit goed. Wanneer dit geweigerd wordt, kunnen de afgevaardigden van het Bestuur het goed slechts bezoeken mits de voorafgaande toestemming van de bevoegde vrederechter al naargelang de toestand waarin het betreffende goed zich bevindt.]1
  § 6. De Regering neemt het besluit tot inschrijving op de bewaarlijst van een goed dat behoort tot het onroerende erfgoed binnen twee jaar van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de beslissing om de procedure aan te vatten. Na het verstrijken van die termijn vervalt de procedure.
  § 7. Wanneer de aanvraag om inschrijving op de bewaarlijst van de eigenaar uitgaat of wanneer ze, in het geval van mede-eigendom of van splitsing van het eigendomsrecht, unaniem gebeurt, kan de Regering, in plaats van de beslissing de in § 3 bedoelde inschrijvingsprocedure te openen, het besluit tot inschrijving op de bewaarlijst rechtstreeks goedkeuren zoals voorzien in de artikelen 211 tot 213 na het advies van het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente en van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen te hebben ingewonnen.
  De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen brengt haar advies uit binnen negentig dagen na de aanhangigmaking van de aanvraag. Bij ongunstig advies binnen deze termijn, wordt de procedure voortgezet in naleving van de in de §§ 3 tot 6 van dit artikel vastgelegde modaliteiten. (448)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 103, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 211. § 1. Het besluit tot inschrijving op de bewaarlijst van een goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, moet met redenen worden omkleed, om, in voorkomend geval, tegemoet te komen aan de opmerkingen van de eigenaar en moet de volgende gegevens bevatten :
  1° een korte beschrijving alsook de eventuele benaming van het goed;
  2° de kadastrale aanduiding van het goed;
  3° de waarde van het goed, volgens de maatstaven bepaald in artikel 206, 1°.
  Met betrekking tot de gehelen, landschappen en archeologische vindplaatsen wordt bij dit besluit een plan van afbakening gevoegd.
  § 2. Het besluit tot inschrijving op de bewaarlijst van een goed dat tot het onroerende erfgoed kan bovendien de bijzondere voorwaarden voor het behoud bepalen waaraan het op de bewaarlijst ingeschreven onroerende goed is gebonden.
  Deze voorwaarden kunnen beperkingen betreffende het eigendomsrecht inhouden, met inbegrip van het volledig of gedeeltelijk bouwverbod, verbouwverbod of afbraakverbod. (450)

  Art. 212. § 1. De Regering doet het besluit tot inschrijving op de bewaarlijst toekomen aan de gemachtigde ambtenaar.
  Bovendien brengt zij dit ter kennis, bij een ter post aangetekende brief, van :
  1° de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (452);
  2° de gemeente;
  3° de eigenaar;
  4° de vereniging zonder winstoogmerk bedoeld bij artikel 210, § 2, 2°;
  5° eenieder van wie de Regering het nuttig acht dat hij wordt ingelicht.
  De kennisgeving aan de eigenaar die vermeld staat op de kadastrale legger en op het hierop vermelde adres, wordt geacht geldig te zijn.
  § 2. Binnen vijftien dagen na de kennisgeving van het besluit is de eigenaar verplicht hiervan kennis te geven aan de huurder, de bewoner en aan elke persoon die de eigenaar, de huurder of de bewoner zou hebben gelast of toegestaan om werken uit te voeren aan het goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, op straffe van aansprakelijk te worden gesteld voor de herstelling van het goed, bevolen door de rechtbank krachtens artikelen 301 en 310. (454)
  Deze verplichting dient te worden vermeld in de akte van kennisgeving van het besluit. (456)

  Art. 213.Het besluit tot inschrijving op de bewaarlijst wordt gelijktijdig naar het Belgisch Staatsblad [1 en het bevoegde kantoor van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie]1 gestuurd. Het is bindend te rekenen van de dag waarop het bij wege van vermelding in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
  Ten aanzien van de overheden en personen bedoeld in artikel 212, § 1, is het besluit bindend te rekenen van de kennisgeving ervan, indien deze aan de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad voorafgaat. (458)
  ----------
  (1)<ORD 2018-03-01/09, art. 10, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

  Afdeling II. - Gevolgen.

  Art. 214. De eigenaar van een goed behorend tot het op de bewaarlijst ingeschreven onroerende erfgoed is verplicht om dit in goede staat te houden en om de bijzondere behoudsvoorwaarden, die eventueel werden voorgeschreven, na te leven. (460)

  Art. 215.In afwijking van de artikelen 133 en 135 van de nieuwe gemeentewet [1 ...]1, kan de burgemeester het gedeeltelijk of volledig afbreken van een goed dat ingeschreven is op de bewaarlijst, niet bevelen zonder kennis te geven van zijn beslissing aan de Regering [1 alsook, tegelijkertijd, aan de gemachtigde ambtenaar Erfgoed]1.
  De beslissing van de burgemeester behoeft de goedkeuring van de Regering.
  Deze beslissing van de burgemeester wordt van rechtswege uitvoerbaar als er binnen veertig dagen te rekenen vanaf de ontvangst van kennisgeving van de burgemeester geen tegenstrijdige beslissing uitgebracht werd. (462)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 187, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 216. Het goed behorend tot het op de bewaarlijst ingeschreven onroerende erfgoed wordt automatisch opgenomen in de inventaris. (464)

  Art. 217.§ 1. De gevolgen van de inschrijving op de bewaarlijst volgen de goederen die tot het onroerende erfgoed behoren in welke handen ze ook overgaan.
  § 2. In geval van overdracht van een goed dat tot het onroerende erfgoed behoort [1 of verhuurd worden voor meer dan negen jaar, of bij vruchtgebruik gecreëerd onder levenden, erfpacht of recht van opstal alsook bij domaniale concessie ervan]1, moet de instrumenterende ambtenaar bij de gemeentebesturen alle informatie verzamelen met betrekking tot de eventuele inschrijving van dit goed op de bewaarlijst.
  Hij maakt melding van die inschrijving in de akte die de overdracht vaststelt [1 of de verhuring op meer dan negen jaar, of het vruchtgebruik gecreëerd onder levenden, erfpacht of het ontstaan van een recht van opstal of een domaniale concessie]1.
  Bij de publiciteit [1 die gepaard gaat met de verkoop van een op de bewaarlijst ingeschreven goed, de verhuring ervan voor meer dan negen jaar of bij het ontstaan van een vruchtgebruik gecreëerd onder levenden, een recht van opstal of een domaniale concessie]1, is de instrumenterende ambtenaar en eenieder die, voor eigen rekening of als tussenpersoon, verkoopt [1 of verhuurt voor meer dan negen jaar, of een recht op vruchtgebruik gecreëerd onder levenden, erfpachtrecht of recht van opstal of een domaniale concessie voorstelt]1, verplicht te vermelden dat dit onroerende erfgoed op de bewaarlijst is ingeschreven. (466)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 188, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 218. De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (468) moet om advies worden gevraagd alvorens de vergunningen worden afgegeven die krachtens bepalingen van wetgevende aard, vastgesteld in de aangelegenheden bedoeld in artikel 38 van de Grondwet, vereist zijn voor een goed dat behoort tot het op de bewaarlijst ingeschreven onroerende erfgoed.
  Uitgezonderd de gevallen waarin dit advies reeds vereist en georganiseerd is krachtens bovengenoemde bepalingen van wetgevende aard, organiseert de regering de adviesprocedure met de duidelijke vermelding dat bij ontstentenis van een uitspraak, binnen een bepaalde termijn, de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen geacht wordt een gunstig advies te hebben uitgebracht. (470)

  Art. 219. Alle gevolgen van de inschrijving op de bewaarlijst zijn van toepassing op de tot het onroerende erfgoed behorende goederen die het voorwerp uitmaken van een procedure voor de inschrijving op de bewaarlijst, en dit voor de duur van deze procedure en vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de beslissing van de Regering om deze procedure aan te vatten of vanaf de datum van kennisgeving van deze beslissing als dit vroeger gebeurde, tot het einde van deze procedure. (472)

  Afdeling III. - Royering van de bewaarlijst en wijziging van de behoudsvoorwaarden.

  Art. 220. § 1. Indien vaststaat dat nieuwe omstandigheden sedert de datum van het besluit dat het goed inschrijft op de bewaarlijst de waarde van het goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, verminderen volgens de maatstaven vastgesteld in artikel 206, 1°, kan de Regering, na gunstig advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (474), een goed behorend tot het onroerende erfgoed van de bewaarlijst royeren of de bijzondere behoudsvoorwaarden waaraan het goed gebonden is, wijzigen.
  De Regering stelt de procedure in hetzij op eigen initiatief, hetzij op voorstel van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (476), hetzij op aanvraag van :
  1° het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het goed gelegen is;
  2° een vereniging zonder winstoogmerk die de handtekening verzameld heeft van honderd vijftig personen die ten minste achttien jaar oud zijn en hun woonplaats hebben in het Gewest. Deze vereniging moet het behoud van het erfgoed tot doel hebben en haar statuten moeten ten minste drie jaar voordien in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt zijn;
  3° de eigenaar, wanneer hem een stedenbouwkundige of stedebouwkundig attest geweigerd is louter omdat zijn goed is ingeschreven op de bewaarlijst en aan bijzondere behoudsvoorwaarden gebonden is.
  § 2. De aanvraag tot royering van de bewaarlijst of tot wijziging van de bijzondere behoudsvoorwaarden wordt onderzocht volgens de vormen en procedures voorzien voor de inschrijving op de bewaarlijst.
  § 3. De in § 1, tweede lid, bedoelde overheden en personen aan wie de royering of de wijziging van de voorwaarden inzake behoud werd geweigerd, mogen geen nieuwe aanvraag indienen betreffende hetzelfde goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, tenzij andere nieuwe omstandigheden zich voorgedaan hebben.
  § 4. Het tot het onroerende erfgoed behorende goed dat van de lijst geroyeerd werd blijft ingeschreven in de inventaris. (478)

  Art. 221. [1 Wanneer een aanvraag tot bescherming ingediend wordt door een particulier die eigenaar is van een op de bewaarlijst ingeschreven goed, neemt de Regering de aanvraag in onderzoek overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV. Na afloop van de procedure behoudt de Regering het goed op de bewaarlijst of beschermt het. Als de bescherming betrekking heeft op al de delen van het goed die op de bewaarlijst is opgenomen, wordt het beschermde goed van de bewaarlijst opgeheven; in de andere gevallen wordt het behouden.]1
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 104, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  HOOFDSTUK IV. - De bescherming.

  Afdeling I. - Beschermingsprocedure.

  Art. 222.§ 1. De Regering beschermt de goederen die tot het onroerende erfgoed behoren en stelt, in voorkomend geval de afbakening van een vrijwaringszone vast. [1 De Regering kan de beschermingsprocedure instellen :
   1° hetzij op eigen initiatief;
   2° hetzij op voorstel van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen;
   3° hetzij op verzoek van het college van burgemeester en schepen van de gemeente waar het goed gelegen is;
   4° hetzij op verzoek van een vereniging zonder winstoogmerk die de handtekeningen ingezameld heeft van honderdvijftig personen die ten minste achttien jaar oud zijn en hun woonplaats in het Gewest hebben. Deze vereniging moet het behoud van het erfgoed als maatschappelijk doel hebben en haar statuten moeten minstens drie jaar eerder in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt zijn;
   5° hetzij op verzoek van de eigenaar.
   De Regering bepaalt de vorm en de inhoud van de in het eerste lid bedoelde verzoeken.]1.
  [2 § 2. Binnen twintig dagen na de ontvangst van de aanvraag of het voorstel tot bescherming, stuurt het bestuur belast met Monumenten en Landschappen bij ter post aangetekende brief een ontvangstbewijs naar de aanvrager wanneer het dossier volledig is. In het andere geval, verwittigt het bestuur hem op dezelfde wijze van deze onvolledigheid, met vermelding van de ontbrekende documenten en inlichtingen. Het bestuur belast met Monumenten en Landschappen levert het ontvangstbewijs af binnen twintig dagen na de ontvangst van deze documenten en inlichtingen.
   Een kopie van het ontvangstbewijs van het volledige dossier wordt verstuurd naar de eigenaar van het goed in kwestie alsook tegelijkertijd naar de gemachtigde ambtenaar, het Stedenbouwkundig College en de gemeente op wier grondgebied het goed zich bevindt. Als het goed het voorwerp uitmaakt van een vergunningsaanvraag, moet het afschrift van het ontvangstbewijs van het volledige dossier bovendien tegelijkertijd worden meedegeeld aan de vergunningsaanvrager.
   § 3. Binnen dertig dagen volgend op de aflevering van het ontvangstbewijs voor een volledig dossier, legt de administratie het om advies voor aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, als deze niet de verzoeker is.
   Het advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen wordt gegeven en bekendgemaakt binnen vijfenveertig dagen volgend op de ontvangst van de aanvraag. Na verloop van deze termijn, wordt de procedure verdergezet, zonder dat er rekening moet worden gehouden met een advies dat buiten die termijn wordt overgezonden.
   § 4. De Regering neemt de beslissing om al dan niet de beschermingsprocedure te starten binnen zestig dagen volgend op het ontvangstbewijs van een volledig dossier, indien het voorstel uitgaat van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, of in de andere gevallen, binnen zestig dagen na ontvangst van het advies van die Commissie of het verstrijken van de termijn voor het advies zoals bedoeld in § 3.
   Die termijn wordt verlengd met een maand indien hij geheel of gedeeltelijk tijdens de zomervakantie van de scholen loopt.
   § 5. Bij ontstentenis van beslissing binnen de door § 4 opgegeven termijn, kan elke belanghebbende een herinnering richten aan de Regering bij aangetekende brief met bewijs van ontvangst.
   Indien na het verstrijken van een nieuwe termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de datum van het ontvangstbewijs van de herinnering bij aangetekende brief, de Regering nog geen beslissing heeft genomen, vervalt de procedure van rechtswege.
   Die termijn wordt verlengd met een maand indien hij geheel of gedeeltelijk tijdens de zomervakantie van de scholen loopt;
   § 6. Wanneer zij beslist om de beschermingsprocedure niet aan te vatten en voor het betrokken goed een stedenbouwkundig attest of stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd die betrekking hebben op een welbepaald project, kan de Regering met behoorlijke opgaaf van redenen en met naleving van het evenredigheidsbeginsel, voorwaarden opleggen voor de afgifte van het attest of de vergunning, teneinde de elementen van dit goed te vrijwaren en op te waarderen.
   Deze voorwaarden gelden bovendien voor elke attest- of vergunningsaanvraag die hetzelfde voorwerp hebben en worden ingediend binnen vijf jaar na de bekendmaking van het besluit tot weigering om de beschermingsprocedure aan te vatten.
   § 7. Wordt onontvankelijk verklaard, elke in § 1 bedoelde aanvraag die betrekking heeft op een goed dat al het voorwerp heeft uitgemaakt van een besluit tot weigering om de beschermingsprocedure aan te vatten of een besluit tot niet-bescherming en die minder dan vijf jaar na de goedkeuring van een van deze besluiten wordt ingediend.
   Het voorgaande lid is evenwel niet van toepassing als de aanvraag tot bescherming gerechtvaardigd wordt door een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning die werd ingediend na de goedkeuring van een van de in het eerste lid bedoelde besluiten en erop gericht is om op dit goed een project te realiseren dat niet bestond op het ogenblik van deze goedkeuring of bij het verstrijken van deze termijn.
   § 8. De Regering kondigt het besluit tot weigering van het instellen van de procedure van bescherming aan bij aangetekende brief aan de opsteller van het voorstel of van de aanvraag tot bescherming, aan de eigenaar van het betreffende goed, aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen en aan de gemeente waar het goed zich bevindt, alsook, indien er een attestaanvraag of een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor dit goed bestaat, aan de aanvrager van het attest of de vergunning, aan de gemachtigde ambtenaar en aan het Stedenbouwkundig College.
   Wanneer er krachtens het besluit tot weigering van de instelling van de beschermingsprocedure voorwaarden worden opgelegd overeenkomstig § 6, wordt dit gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.]2
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 105, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 189, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 223. § 1. De Regering brengt haar besluit om de beschermingsprocedure in gang te zetten ter kennis van de gemachtigde ambtenaar. (484)
  Bovendien geeft zij er bij een ter post aangetekende brief kennis van aan :
  1° de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (486);
  2° de gemeente;
  3° de eigenaar;
  4° de vereniging zonder winstoogmerk bedoeld in [1 artikel 222, § 1, 4°]1;
  5° alle andere personen van wie de Regering het nuttig acht dat zij worden ingelicht.
  De kennisgeving neemt de in artikel 211 bedoelde vermeldingen over.
  De kennisgeving aan de eigenaar die vermeld staat op de kadastrale legger en op het hierop vermelde adres wordt geacht geldig te zijn.
  Wordt toegevoegd aan het besluit, een plan dat het monument, het geheel, het landschap of de archeologische vindplaats, elk met hun eventuele beschermingsperimeter, afbakent.
  Het besluit van de Regering om de beschermingsprocedure in gang te zetten, wordt bovendien bij wege van vermelding in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
  § 2. Binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing is de eigenaar verplicht hiervan kennis te geven aan de huurder, de bewoner en aan elke persoon die de eigenaar, huurder of bewoner zou hebben gelast of toegestaan om werken uit te voeren aan het goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, op straffe van hoofdelijk aansprakelijk te worden gesteld voor herstelling van het goed bevolen door de rechtbank krachtens artikelen 307 en 310. (488)
  Deze verplichting dient te worden vermeld in de akte van de kennisgeving van de beslissing. (490)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 106, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 224. Binnen vijfenveertig dagen na de kennisgeving kan de eigenaar zijn opmerkingen betreffende het beschermingsontwerp bij een ter post aangetekende brief aan de Regering meedelen. Na het verstrijken van deze termijn, wordt de procedure voortgezet. (492)

  Art. 224/1. [1 De afgevaardigden van het Bestuur kunnen, voorzien van de bewijsstukken van hun functie, tussen 8 en 20 uur het goed waarop de beschermingsprocedure betrekking heeft bezoeken, mits de voorafgaande en geschreven toestemming van de eigenaar of van de bewoner van dit goed. Wanneer dit geweigerd wordt, kunnen de afgevaardigden van het Bestuur het goed slechts bezoeken mits de voorafgaande toestemming van de bevoegde vrederechter naargelang de toestand waarin het betreffende goed zich bevindt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2009-05-14/09, art. 107, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 225. § 1. Binnen vijfenveertig dagen na de kennisgeving, moet het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het goed dat deel uitmaakt van het onroerende erfgoed gelegen is, zijn advies uitbrengen omtrent het beschermingsontwerp. Na het verstrijken van deze termijn, wordt de procedure voortgezet.
  § 2. Na het verstrijken van de termijn bedoeld in § 1, legt de Regering het beschermingsontwerp om advies voor aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen en geeft zij kennis van de eventuele opmerkingen van de eigenaar en van het advies van het college van burgemeester en schepenen.
  De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen dient van advies binnen vijfenveertig dagen na de aanvraag. Na die termijn wordt de procedure voortgezet. (494)

  Art. 226.De Regering neemt het beschermingsbesluit van het goed dat tot het onroerende erfgoed behoort uiterlijk binnen twee jaar te rekenen vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het besluit om de beschermingsprocedure in gang te zetten of vanaf de kennisgeving ervan aan de eigenaar, indien deze eraan voorafgaat. Na deze termijn vervalt de procedure.
  [1 Wanneer zij besluit niet te beschermen en het goed in kwestie maakt het voorwerp uit van een vergunningsaanvraag voor een bepaald project, kan de Regering, mits ze dat met redenen omkleedt en in naleving van het proportionaliteitsprincipe, voorwaarden opleggen aan het afleveren van de vergunning met het oog op het behouden en valoriseren van de elementen van het goed.
   Die voorwaarden gelden bovendien voor elke vergunningsaanvraag met hetzelfde voorwerp die wordt ingediend binnen vijf jaar na de bekendmaking van de beslissing tot weigering van de bescherming.
   Het besluit tot weigering van de bescherming wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 222, § 8, eerste lid.
   Indien het besluit tot weigering van de bescherming voorwaarden oplegt overeenkomstig het tweede lid, wordt het in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 190, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 227.[1 Wanneer de aanvraag om inschrijving op de bescherming van de eigenaar uitgaat of wanneer ze, in het geval van mede-eigendom of van splitsing van het eigendomsrecht, unaniem gebeurt, kan de Regering, in plaats van de beslissing van de in artikel 223 bedoelde beschermingsprocedure te openen, het besluit tot bescherming rechtstreeks goedkeuren zoals voorzien in de artikelen 228 tot 230 na het advies te hebben ingewonnen van het college van burgemeester en schepenen van de betreffende gemeente en na het gunstig advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen.
   Het college van burgemeester en schepenen van de betreffende gemeente zal binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van de aanvraag zijn advies verstrekken en bekendmaken.
   De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen zal haar advies verstrekken en bekendmaken binnen de termijn opgegeven onder artikel 222, § 3, tweede lid. In geval van ongunstig advies of bij ontstentenis van advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, kan de procedure desgevallend worden voortgezet mits naleving van de modaliteiten vastgesteld door de artikelen 223 tot 226.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 191, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 228. Het beschermingsbesluit neemt de verplichte vermeldingen bedoeld in artikel 211 over. Het besluit stelt, in voorkomend geval rondom ieder beschermd goed een vrijwaringszone vast, waarvan het de grenzen bepaalt. Wordt toegevoegd aan het besluit, een plan dat het monument, het geheel, het landschap of de archeologische vindplaats, elk met hun eventuele beschermingsperimeter, afbakent. (500)

  Art. 229. § 1. De Regering brengt het beschermingsbesluit ter kennis van de gemachtigde ambtenaar.
  Bovendien geeft de Regering binnen de termijn die zij bepaalt bij een ter post aangetekende brief kennis van dit besluit aan :
  1° de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (502);
  2° de gemeente;
  3° de eigenaar;
  4° de vereniging zonder winstoogmerk bedoeld bij artikel 222, § 2, 2°;
  5° alle andere personen van wie de Regering het nuttig acht dat zij worden ingelicht.
  De kennisgeving aan de eigenaar die vermeld staat op de kadastrale legger en op het hierop vermelde adres, wordt geacht geldig te zijn.
  § 2. Binnen vijftien dagen na de kennisgeving van het beschermingsbesluit is de eigenaar verplicht hiervan kennis te geven aan de huurder, de bewoner en aan elke persoon die de eigenaar, huurder of bewoner zou hebben gelast of toegestaan om werken uit te voeren aan het goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, op straffe van aansprakelijk te worden gesteld voor de herstelling van het goed bevolen door de rechtbank krachtens artikelen 307 en 310. (504)
  Deze verplichting dient te worden vermeld in de akte van de kennisgeving van het beschermingsbesluit. (506)

  Art. 230.Het beschermingsbesluit wordt tegelijk gezonden aan het Belgisch Staatsblad en [1 aan het bevoegde kantoor van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie]1. Het wordt bindend de dag waarop het bij wege van vermelding wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
  Ten aanzien van de overheden en personen bedoeld in artikel 229, § 1, is het besluit bindend te rekenen van de kennisgeving ervan, indien deze aan de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad voorafgaat.
  Het plan tot afbakening van de vrijwaringszone wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Dit geldt eveneens voor het plan tot afbakening van het geheel, van het landschap of van de archeologische vindplaats. (508)
  ----------
  (1)<ORD 2018-03-01/09, art. 11, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

  Afdeling II. - Gevolgen van de bescherming.

  Art. 231. De artikelen 214, 217 en 218 zijn van toepassing op de gevolgen van de bescherming. (510)

  Art. 232. Het is verboden :
  1° een goed dat behoort tot het beschermde onroerende erfgoed gedeeltelijk of volledig af te breken;
  2° een dergelijk goed te gebruiken of het gebruik ervan zodanig te wijzigen dat het zijn waarde verliest volgens de maatstaven bepaald in artikel 206, 1°;
  3° in een dergelijk goed werkzaamheden uit te voeren zonder rekening te houden met bijzondere behoudsvoorwaarden;
  4° een goed dat behoort tot het beschermd onroerend erfgoed gedeeltelijk of volledig te verplaatsen, tenzij de materiële vrijwaring van het goed dit absoluut vereist en op voorwaarde dat de nodige garanties voor de afbraak, het overbrengen en de wederopbouw ervan op een geschikte plaats genomen zijn.
  [1 De Regering kan evenwel de gedeeltelijke afbraak van een beschermde archeologische vindplaats toestaan binnen de perken die noodzakelijk zijn voor de opgravingen die op deze plaats uitgevoerd dienen te worden.]1 (512)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 109, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  Art. 233. De erfdienstbaarheden die ontstaan uit wets- of verordeningsbepalingen inzake de wegen- en bouwpolitie zijn niet van toepassing op de goederen van het beschermde onroerende erfgoed indien zij maatregelen ten gevolge kunnen hebben die verboden zijn uit hoofde van artikel 232. (514)

  Art. 234.In afwijking van de artikelen 133 en 135 van de nieuwe gemeentewet [1 ...]1, kan de burgemeester het gedeeltelijk of volledig afbreken van het beschermde goed niet bevelen zonder kennis te geven van zijn beslissing aan de Regering [1 alsook tegelijkertijd aan de gemachtigde ambtenaar Erfgoed]1.
  De beslissing van de burgemeester behoeft de goedkeuring van de Regering [1 of, indien de termijn uit het derde lid geheel of gedeeltelijk tijdens de zomervakantie van de scholen loopt, van de Minister die bevoegd is voor de bescherming van monumenten en landschappen]1.
  De beslissing van de burgemeester wordt van rechtswege uitvoerbaar als er binnen veertig dagen te rekenen vanaf de ontvangst van kennisgeving van de burgemeester geen tegenstrijdige beslissing uitgebracht werd.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 192, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 235. Het goed behorende tot het beschermde onroerende erfgoed wordt automatisch opgenomen in de inventaris van het onroerend erfgoed. (518)

  Art. 236. Alle gevolgen van de bescherming gelden voor de goederen die behoren tot het onroerende erfgoed waarvoor een beschermingsprocedure aan de gang is, tijdens de duur van die procedure en te rekenen vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het besluit tot het instellen van de beschermingsprocedure of de kennisgeving ervan aan de eigenaar, indien deze eraan voorafgaat. (520)

  Art. 237.§ 1. In de vrijwaringszone bedoeld in artikel 228 zijn alle handelingen en werkzaamheden, die van die aard zijn dat ze het uitzicht op het goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, of vanaf dat goed wijzigen, gebonden aan het advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, evenals aan het advies van de overlegcommissie.
  § 2. De Regering kan, na het advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen te hebben ingewonnen, de lijst vaststellen van de handelingen en werken die, wegens hun gering omvang [1 of het gebrek aan relevantie van deze vereiste voor de beschouwde handelingen en werken]1, geen advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen vereisen.
  De handelingen en werken die zijn vrijgesteld van het voorafgaand advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, zijn eveneens vrijgesteld van de speciale regelen van openbaarmaking en van het advies van de overlegcommissie. (522)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 193, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 238. Het beschermde goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, kan worden geïdentificeerd.
  De Regering bepaalt de grafische vormgeving, de afmetingen en de plaats van de kentekens en borden die kunnen dienen om het beschermde goed te identificeren. (524)

  Afdeling III. - Procedure tot opheffing van de bescherming.

  Art. 239. § 1. Indien vaststaat dat nieuwe omstandigheden sedert de datum van de ondertekening van het beschermingsbesluit de waarde van het goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, vermindert volgens de maatstaven vastgesteld in artikel 206, 1°, kan de Regering na gunstig advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen de bescherming van het goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, opheffen of de in artikel 228 bedoelde vrijwaringszone wijzigen.
  De Regering stelt de procedure in hetzij op eigen initiatief, hetzij op voorstel van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, hetzij op verzoek van :
  1° het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het goed gelegen is;
  2° een vereniging zonder winstoogmerk die de handtekening verzameld heeft van honderd vijftig personen die ten minste achttien jaar oud zijn en hun woonplaats hebben in het Gewest. Deze vereniging moet het behoud van het erfgoed tot doel hebben en haar statuten moeten ten minste drie jaar voordien in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt zijn;
  3° de eigenaar, wanneer hem een stedenbouwkundige of attest geweigerd is louter omdat zijn goed beschermd of zich in een vrijwaringszone bevindt.
  § 2. De aanvraag tot opheffing van de bescherming of tot wijziging van de vrijwaringszone is gebonden aan de speciale regels van openbaarmaking. De duur van het openbaar onderzoek wordt vastgesteld op vijftien dagen.
  De procedure tot opheffing van de bescherming of tot wijziging van de vrijwaringszone wordt voortgezet volgens de vormen voorzien voor de bescherming.
  Het advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen wordt geacht ongunstig te zijn in geval van aanhouden stilzwijgen na het verstrijken van de in artikel 225, § 2.
  De Regering bepaalt de vorm en de inhoud van de documenten die aan het openbaar onderzoek onderworpen zijn.
  § 3. De in § 1, lid 2, bedoelde overheden en personen aan wie de opheffing van de bescherming of de wijziging van de vrijwaringszone werd geweigerd, mogen geen nieuwe aanvraag indienen betreffende hetzelfde goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, tenzij andere nieuwe omstandigheden zich hebben voorgedaan. (526)

  HOOFDSTUK IVbis. [1 - Het register van het onroerend erfgoed.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 194, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 239/1. [1 De administratie zal een lijst opstellen en bijhouden van onroerende goederen die staan ingeschreven op de bewaarlijst, die beschermd zijn of die het voorwerp uitmaken van een inschrijvings- of beschermingsprocedure.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 194, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 239/2. [1 Eenieder kan kennis nemen van het register van het onroerend erfgoed via de website die daartoe door de administratie wordt gecreëerd en bijgehouden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 194, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  HOOFDSTUK V. - Beheer, werken en toelagen.

  Art. 240.§ 1. Indien werken tot behoud in de zin van artikel 206, 2°, moeten worden uitgevoerd aan een beschermd goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, kan het Gewest en de gemeente die erbij betrokken zijn bijdragen in de kosten van deze werken, volgens de voorwaarden die door de Regering worden vastgesteld.
  [1 Hetzelfde geldt als de [2 in de zin van hoofdstuk VIbis]2 door een plan voor erfgoedbeheer bedoelde werken aan een beschermd goed noodzakelijk zijn.]1
  § 2. Ingeval de eigenaar weigert de nodige werken bedoeld in § 1 te doen uitvoeren, kan het Gewest of de gemeente in zijn plaats treden. De gemeente krijgt de toelagen die door het Gewest worden toegekend.
  Bij gebrek aan overeenstemming met de eigenaar, kunnen het Gewest, de provincie of de gemeente de gedane kosten terugvorderen.
  De terugbetaling van deze kosten wordt door het Bestuur gevraagd bij een ter post aangetekende brief.
  [4 Wanneer de eigenaar in gebreke van betaling blijft, kan de invordering van de kosten door de door de regering aangewezen ambtenaar worden verder gezet. Deze ambtenaar kan dan een dwangbevel uitvaardigen. Het uitgevaardigde dwangbevel wordt door voornoemde ambtenaar geviseerd en uitvoerbaar verklaard.]4
  § 3. [5 Wanneer het op de bewaarlijst ingeschreven of beschermde goed eigendom is van een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, kan die, in plaats van de werkzaamheden uit te voeren die nodig zijn voor het behoud van de integriteit van het goed, eisen dat het Gewest zijn goed onteigent. Het onderhavige lid is slechts van toepassing indien de natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon vaststelt dat de werken niet het gevolg zijn van het niet-naleven van de verplichtingen die door artikel 214 worden opgelegd.
   Tenzij anders is overeengekomen tussen de betrokken partijen, geldt de onteigening voor het gehele goed, ook al is het slechts voor een deel op de bewaarlijst ingeschreven of beschermd, voor zover het op de bewaarlijst ingeschreven of beschermde deel een wezenlijk bestanddeel van het onroerende erfgoed uitmaakt, en voor het terrein dat er noodzakelijk bij behoort.]5
  [1 § 4. Binnen de perken van de begrotingskredieten, kan het Gewest tussenkomen in de kosten voor het behoud van klein erfgoed, volgens voorwaarden vastgesteld door de Regering.]1
  [3 § 5. Binnen de perken van de begrotingskredieten, kan het Gewest zelf iedere sensibiliseringsmaatregel organiseren in de zin van artikel 206, 12° of optreden ter ondersteuning van initiatieven die uitgaan van derden. De Regering kan bovendien subsidies toekennen voor enige andere sensibiliseringsmaatregel in de voormelde zin, georganiseerd door een natuurlijke of rechtspersoon. De Regering is gemachtigd zowel de inhoudelijke als de procedurele regels vast te leggen voor de toekenning van deze subsidies.]3
  [5 § 6. Een schadevergoeding ten laste van het Gewest is aangewezen indien louter vanwege het goedkeuren van een definitief beschermingsbesluit van het goed als landschap in de zin van artikel 206, 1°, c), het gebruik wordt verhinderd van een niet-vervallen bouw- of verkavelingsvergunning die voorafgaandelijk werd afgeleverd aan de eigenaar van een voor de bouw bestemd goed. Onder definitief beschermingsbesluit moet worden verstaan, een beschermingsbesluit dat niet meer vatbaar is voor enig beroep of waarvan de beroepsmogelijkheid of -mogelijkheden door een definitieve beslissing zijn verworpen.
   De waardevermindering die voor schadeloosstelling in aanmerking komt, dient te worden geraamd als het verschil tussen enerzijds de waarde van dat goed op het ogenblik van de verwerving, geactualiseerd tot op de dag van het ontstaan van het recht op schadevergoeding en verhoogd met de vóór het definitief van kracht worden van het beschermingsbesluit gedragen lasten en kosten, en anderzijds de waarde van dat goed op het ogenblik van het ontstaan van het recht op schadevergoeding.
   Het recht op schadevergoeding ontstaat op de dag waarop het beschermingsbesluit van het goed als landschap definitief wordt. De Regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van dit artikel, onder meer wat de vaststelling van de waarden van het goed en de actualisering ervan betreft. De waardevermindering van het goed volgend uit het bouw- of verkavelingsverbod, moet evenwel zonder vergoeding gedoogd worden ten belope van twintig ten honderd van die waarde.
   Aan de verplichting tot schadevergoeding kan worden voldaan door een met redenen omkleed besluit van de Regering waarin de opheffing van de bescherming van het goed overeenkomstig artikel 239 beslist wordt.
   De aanvragen tot betaling van vergoedingen, ongeacht het bedrag ervan, behoren tot de bevoegdheid van de rechtbanken van eerste aanleg. Alle op dat stuk gewezen vonnissen, behalve de voorbereidende, zijn vatbaar voor beroep.
   De aanvragen vervallen één jaar na de dag waarop het recht op schadevergoeding ontstaat overeenkomstig het derde lid.
   Elke schadeloosstelling die werd betaald in uitvoering van onderhavige bepaling zal moeten worden terugbetaald, verhoogd met de tegen het wettelijke tarief berekende interest, indien de bescherming van het goed zou worden opgeheven.]5
  [5 § 7. Onverminderd de regels betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, kunnen de goederen waarvoor werd beslist tot een financiële tussenkomst overeenkomstig § 1 of § 4 het voorwerp uitmaken van publicaties in het kader van de sensibilisering die is bedoeld in artikel 206, 12°.]5
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 110, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2013-03-15/02, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-05-2013>
  (3)<ORD 2013-03-15/02, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 01-05-2013>
  (4)<ORD 2012-12-21/59, art. 60, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (5)<ORD 2017-11-30/19, art. 195, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 241. De Regering stelt de voorwaarden voor de toekenning van de in artikel 240 bedoelde toelage vast, de samenstelling van het dossier voor de toelageaanvraag, de procedure, alsmede de financiële bijdragen van het Gewest en de gemeente.
  Bij het bepalen van de maatstaven die zij hanteert bij het verlenen van een toelage, kan de Regering erkenning houden met, ondermeer, [1 de omstandigheid dat voor het goed een plan voor erfgoedbeheer geldt, de aard van de werken,]1 de uitvoering van de werken volgens de vrijwaringsvoorschriften en de voorschriften van het door de Regering goedgekeurde bestek, de onderhoudswerken die in het verleden door de eigenaar werden uitgevoerd, de rechtspersoonlijkheid van de aanvrager, de inkomsten van de privé-eigenaar en met de mate waarin het beschermd goed toegankelijk is voor het publiek.
  De Regering kan aan de toekenning van toelagen een terugbetalingsclausule verbinden, indien het goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, wordt verkocht of verhuurd binnen een door haar te bepalen termijn. (530)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 111, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

  HOOFDSTUK VI. - Onteigening.

  Art. 242. De Regering kan, ofwel op eigen initiatief, ofwel op voorstel van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (532) of van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het goed gelegen is, besluiten tot de onteigening ten algemenen nutte van een goed dat tot het onroerende erfgoed behoort, en dat op de bewaarlijst is ingeschreven of beschermd is en waarvoor er gevaar zou bestaan voor afbraak of zware beschadiging.
  Op aanvraag van het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente kan de Regering aan deze gemeente machtiging verlenen om onder dezelfde voorwaarden een dergelijk goed ten algemenen nutte te onteigenen. (534)

  HOOFDSTUK VIbis. - [1 Beheersplan voor erfgoed]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>

  Afdeling I. - [1 Algemeen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>

  Art. 242/1.[1 § 1. De Regering kan, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een derde, een beheersplan voor erfgoed vaststellen dat, voor [2 een goed]2 dat beschermd is of ingeschreven staat op de bewaarlijst, de te verwezenlijken doelstellingen voor het behoud, de middelen en werken om hiertoe te komen en de globale beheersvoorwaarden vaststelt met het oog op een harmonisch behoud van dit goed dat behoort tot het betrokken onroerend vastgoed.
  [2 ...]2
  § 2. De Regering bepaalt de vorm, de inhoud en de procedure betreffende de indiening door een derde van een aanvraag voor de opmaak van een beheersplan voor erfgoed.
  Indien de aanvraag uitgaat van meer dan één persoon, vermeldt de aanvraag de persoon die alle aanvragers vertegenwoordigt en bij wie keuze van woonplaats wordt gedaan voor het vervolg van de procedure.
  Binnen twintig dagen na ontvangst van de aanvraag, stuurt de administratie, indien het dossier volledig is, per aangetekende zending een ontvangstbewijs op naar de aanvrager. In het omgekeerde geval, laat zij hem op dezelfde wijze weten dat het dossier niet volledig is, met vermelding van de ontbrekende documenten of gegevens; de administratie bezorgt het ontvangstbewijs binnen de twintig dagen nadat zij deze documenten of gegevens ontvangen heeft.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 196, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling II. - [1 Inhoud]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>

  Art. 242/2.[1 Het beheersplan voor erfgoed is een globaal beheersinstrument met het oog op een samenhangend, harmonisch en eenvormig behoud van het betrokken onroerend erfgoed.
  Het bevat een globale studie van het beoogde goed, houdt rekening met de grondige analyses die hierover zijn gemaakt en bepaalt :
  1° de algemene doelstellingen voor het behoud van het goed in de zin van artikel 206, 2° ;
  2° de middelen waarvan gebruik gemaakt dient te worden om deze doelstellingen te verwezenlijken;
  3° de handelingen en werken die verricht mogen worden in uitvoering van het plan en daardoor vrijgesteld zijn van de voorafgaande verkrijging van een stedenbouwkundige vergunning;
  4° wanneer het zelf geen vrijstelling verleent van stedenbouwkundige vergunning met toepassing van het 3°, de voorwaarden waaronder handelingen en werken aangevat of uitgevoerd mogen worden, waarbij deze vrijgesteld zijn hetzij van een stedenbouwkundige vergunning, hetzij van het advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, van het advies van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente, van de speciale maatregelen van openbaarmaking en/of van het advies van de overlegcommissie;
  5° de eventuele afwijkingen die voor het desbetreffende goed toegestaan worden op de eisen inzake energieprestaties, in de zin van [2 de ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing]2, nadat een afweging is gemaakt tussen het belang om het erfgoed in stand te houden, enerzijds, en de doelstelling om de energieprestaties en het binnenklimaat van het goed te verbeteren, anderzijds;
  6° de handelingen en werken die in aanmerking komen voor subsidies met toepassing van artikel 240, § 1 en, in voorkomend geval, de subsidies of verhoogde subsidiëringspercentages in de gevallen die het vermeldt in afwijking van de in uitvoering van deze bepaling vastgelegde regels.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 197, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling III. - [1 Uitwerkingsprocedure]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>

  Art. 242/3. [1 Ongeacht de aanvraag uitgaat van een derde of de procedure wordt ingeleid door de Regering, stelt de administratie een omstandig verslag op over het belang van de opmaak van een beheersplan, en indien dit belang erkend wordt, over het voorwerp en de draagwijdte ervan alsook over het voorwerp en de omvang van de voorstudies bedoeld in artikel 242/5, derde lid, 2°, in functie van de beoogde handelingen en werken, van de aard van het betrokken onroerend goed en van de te gebruiken technische elementen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>

  Art. 242/4.[1 De aanvraag van een derde om een beheersplan voor erfgoed op te maken en/of het verslag bedoeld in artikel 242/3 wordt om advies voorgelegd aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen. Indien de aanvraag uitgaat van een derde, gebeurt deze raadpleging binnen de vijfenveertig dagen nadat het ontvangstbewijs van het volledige dossier is verstuurd.
  De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen brengt haar advies uit binnen vijfenveertig dagen na de kennisgeving van de adviesaanvraag. [2 Bij ontstentenis daarvan, wordt de procedure voortgezet, zonder dat enig advies dat na die termijn werd overgemaakt in aanmerking kan worden genomen]2.
  Binnen negentig dagen na ontvangst van het advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen of na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn, spreekt de Regering zich uit over de aanvraag en bepaalt zij desgevallend de uitvoeringsregels van het beheersplan voor erfgoed. Indien de aanvraag uitgaat van een derde, deelt de Regering haar beslissing per aangetekend schrijven aan de aanvrager mee.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 198, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 242/5.[1 De Regering werkt het ontwerpbeheersplan voor erfgoed uit op basis van de door haar bepaalde regels en stelt desgevallend een milieueffectenrapport op overeenkomstig de ordonnantie van 18 maart 2004 betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's, onder voorbehoud van de in deze afdeling opgenomen bijzondere bepalingen.
  In dit verband kan gebruik gemaakt worden van de informatie die is verzameld naar aanleiding van de goedkeuring van het besluit tot bescherming of inschrijving op de bewaarlijst en van de nuttige informatie betreffende de effecten op het leefmilieu verzameld naar aanleiding van de toekenning van een stedenbouwkundige vergunning.
  Het ontwerpbeheersplan voor erfgoed omvat volgende elementen, al naar gelang van hun relevantie in het licht van de vooropgestelde ingrepen :
  1° een intentienota met uitdrukkelijke toelichting omtrent het voorwerp en de doelstellingen van het beheersplan voor erfgoed;
  2° de voorstudies :
  a) een beschrijving van de uiterlijke toestand van het goed en van de vastgestelde ongeordendheden;
  b) een historische, wetenschappelijke, technische en materiële analyse van het goed waarop de handelingen en werken betrekking hebben;
  c) de omschrijving van de principes en van de opties waarop de ingrepen gestoeld zijn;
  d) een studie betreffende de stabiliteit wanneer de handelingen en werken deze kunnen aantasten;
  e) wanneer de door het plan beoogde handelingen en werken een impact hebben op de energieprestatie van de betrokken gebouwen, een evaluatie van de verbetering van deze prestaties in het licht van de doelstellingen van [2 de ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing]2;
  3° de volgende plannen en overzichten :
  a) de algemene plannen met betrekking tot de ingrepen;
  b) een nauwkeurige staat van de bestaande architecturale of vegetatieve elementen, wanneer deze vervangen, gedemonteerd of gewijzigd worden;
  c) de gedetailleerde uitvoeringsplannen met aanduiding van de omvang en de exacte lokalisatie van elke categorie van werken;
  4° een nauwkeurige beschrijving van de werken en van de voorziene technieken met volgende preciseringen :
  a) elke categorie van werken en binnen elke categorie van werken is het nodig iedere post te beschrijven, te lokaliseren en te hernemen onder een afzonderlijke nummering;
  b) elke post moet zo nauwkeurig mogelijk omschreven worden voor wat betreft :
  - de aard van de aangewende materialen of beplanting;
  - de gebruikte technieken;
  5° desgevallend een actieplan en een spreidingsplan van de ingrepen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 199, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 242/6.[1 De Regering onderwerpt het ontwerpbeheersplan voor erfgoed en het eventueel vereiste milieueffectenrapport aan het openbaar onderzoek op het grondgebied van de gemeente of van de gemeenten waar het betrokken goed gelegen is, en dit overeenkomstig de regels die gelden voor openbare onderzoeken met betrekking tot aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen.
  Indien het project onderworpen is aan de opmaak van een voorafgaand milieueffectenrapport, vindt het openbaar onderzoek, in afwijking van artikel 11 van de ordonnantie van 18 maart 2004 betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's, plaats volgens de in het eerste lid bedoelde regels met betrekking tot het openbaar onderzoek.
  Na het verstrijken van de onderzoekstermijn, beschikken de gemeente of de gemeenten waar het betrokken goed gelegen is, over een termijn van dertig dagen om een advies uit te brengen. [2 Bij ontstentenis wordt de procedure voortgezet zonder dat een advies dat na die termijn werd uitgebracht in aanmerking moet worden genomen]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 200, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 242/7.[1 Wanneer er afwijkingen worden toegestaan krachtens artikel 242/2, tweede lid, 5°, wordt het plan om advies voorgelegd aan het Brussels Instituut voor Milieubeheer op het ogenblik dat het aan het openbaar onderzoek onderworpen wordt. Het Brussels Instituut voor Milieubeheer brengt zijn advies uit binnen vijfenveertig dagen volgend op de kennisgeving van de adviesaanvraag door de Regering. [2 Bij ontstentenis daarvan, wordt de procedure voortgezet zonder dat enig advies dat na die termijn werd overgemaakt in aanmerking moet worden genomen]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 201, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 242/8.[1 Binnen vijftien dagen na afsluiting van het openbaar onderzoek, vraagt de Regering het advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen. Deze dient haar advies uit te brengen binnen vijfenveertig dagen na de kennisgeving van de aanvraag, bij ontstentenis waarvan de procedure wordt voortgezet zonder dat enig advies dat na die termijn werd uitgebracht in aanmerking moet worden genomen.
   In afwijking van het vorige lid, kan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, binnen de gestelde termijn, beslissen om een bijkomend onderzoek te laten uitvoeren. In dat geval beschikt ze over een bijkomende termijn van zestig dagen om haar advies uit te brengen. Bij ontstentenis daarvan, wordt de procedure voortgezet zonder dat enig advies dat na die termijn werd uitgebracht in aanmerking moet worden genomen.
   Indien het eensluidende advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen voorwaarden inhoudt, worden deze in het advies duidelijk en nauwkeurig opgesomd.
   Na ontvangst van het advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen of na afloop van de termijn waarbinnen ze haar advies dient uit te brengen, keurt de Regering het beheersplan voor erfgoed definitief goed en bepaalt ze, in voorkomend geval, de in artikel 242/2, tweede lid, 6°, bedoelde subsidiëringsregels.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 202, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 242/9. [1 Het beheersplan voor erfgoed treedt in werking binnen de door de Regering bepaalde termijn of, bij gebrek hieraan, een maand na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>

  Afdeling IV. - [1 Wijzigingsprocedure]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>

  Art. 242/10. [1 De Regering beslist over de wijziging van een beheersplan voor erfgoed bij met redenen omkleed besluit.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>

  Art. 242/11. [1 De wijzigingsprocedure is onderworpen aan de bepalingen van afdeling III.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>

  Afdeling V. - [1 Gevolgen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>

  Art. 242/12. [1 De bepalingen van het beheersplan voor erfgoed die betrekking hebben op de elementen bedoeld in artikel 242/2, tweede lid, 3° tot 6°, hebben verordenende waarde.
  De overige bepalingen van het plan zijn indicatief.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>

  Afdeling VI. - [1 Informatie met betrekking tot de uitvoering van het plan]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>

  Art. 242/13. [1 De eigenaars, gebruikers of derden zijn ertoe gehouden de administratie monumenten en landschappen te informeren over de uitvoering van de handelingen en werken die zijn toegestaan door het beheersplan voor erfgoed en dit minstens een maand voor het begin van de uitvoering ervan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>

  Afdeling VII. - [1 Uitvoeringsbesluiten]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>

  Art. 242/14. [1 De Regering hecht haar goedkeuring aan de uitvoeringsbesluiten voor dit hoofdstuk, waarin zij desgevallend preciseringen vastlegt in verband met de vorm van de hierin beoogde adviezen van de adviesorganen, de procedure met betrekking tot het onderzoek van de ingediende aanvragen om van start te gaan met de opmaak van een beheersplan voor erfgoed evenals de modaliteiten aangaande de door de administratie uitgeoefende controle op de uitvoering van deze plannen en van de handelingen en/of werken die erdoor toegestaan zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2013-03-15/02, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 2013-05-01>

  HOOFDSTUK VII. - Opgravingen, peilingen en archeologische vondsten.

  Afdeling I. - De personen die ertoe gemachtigd zijn opgravingen en peilingen uit te voeren.

  Art. 243. § 1. De Regering erkent, volgens de voorwaarden en procedure die ze vaststelt, de natuurlijke of rechtspersonen, publiek of privaat, die ertoe gemachtigd zijn opgravingen of peilingen uit te voeren. Het Gewest is van ambtswege erkend.
  § 2. De opgravingen en peilingen die niet zijn ondernomen bij toepassing van de artikelen 244 tot 246 mogen niet worden uitgevoerd zonder voorafgaande toelating van de Regering of haar afgevaardigde.
  De toelating kan met name onderworpen worden aan voorwaarden die te maken hebben met de bevoegdheid van de aanvrager, met de in te zetten menselijke en technische middelen, met het bewijs van een akkoord met de eigenaar over de devolutie van de archeologische goederen en hun bewaargeving of met de verplichting tussentijdse verslagen over de stand van zaken op te maken en een eindeverslag dat binnen een welbepaalde termijn neergelegd moet worden.
  Het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin de opgravingen of de peilingen zullen worden uitgevoerd, en de commissie worden, tegelijk met de aanvrager, ingelicht over de afgegeven toelatingen en over de desbetreffende voorwaarden. (536)

  Afdeling II. - De opgravingen en peilingen van openbaar nut.

  Art. 244. § 1. De Regering kan verklaren dat het van openbaar nut is een vindplaats te bezetten om tot peilingen of opgravingen over te gaan.
  Zij bepaalt de omstandigheden waarin tot deze handelingen kan worden overgegaan, bakent het terrein of de ruimte af die bezet moet worden en bepaalt de datum waarop de operaties zullen starten en de tijd die ze in beslag zullen nemen.
  Van het besluit wordt kennisgegeven aan de eigenaar bij een ter post aangetekende brief.
  Binnen vijf dagen na ontvangst van de kennisgeving brengt de eigenaar de huurder of de gebruiker van het onroerend goed ervan op de hoogte bij een ter post aangetekende brief. De aan de eigenaar gerichte kennisgeving vermeldt die verplichting.
  De door het besluit bedoelde peilingen en opgravingen kunnen door het Gewest ondernomen worden binnen vijftien dagen na de kennisgeving van het besluit aan de betrokken eigenaar.
  § 2. Wanneer de peilingen of opgravingen archeologische goederen van uitzonderlijke waarde aan het licht brengen, kan de Regering het van openbaar nut verklaren de duur van de onder § 1 bedoelde termijn te verlengen voor een periode die ze vaststelt en die tegen dezelfde voorwaarden verlengbaar is, om over te gaan tot bijkomende peilingen of opgravingen en/of om de procedure tot inschrijving op de bewaarlijst of tot bescherming van de archeologische vindplaats te starten.
  Van het besluit wordt kennis gegeven aan de eigenaar bij een ter post aangetekende brief. Binnen vijf dagen na ontvangst van de kennisgeving geeft de eigenaar hiervan kennis, per aangetekend schrijven, aan de huurder of gebruiker van het onroerend goed. De aan de eigenaar gerichte kennisgeving vermeldt die verplichting.
  § 3. Bij het verstrijken van de termijn om de opgravingen en peilingen uit te voeren moet de archeologische vindplaats hersteld worden in de staat waarin zij zich bevond vóór ertoe werd overgegaan, tenzij een procedure tot inschrijving op de bewaarlijst of tot bescherming van de vindplaats geopend werd. (538)

  Afdeling III. - De opgravingen en peilingen naar aanleiding van een vergunningsaanvraag.

  Art. 245. § 1. De afgifte van een stedenbouwkundige vergunning of van een verkavelingsvergunning kan worden onderworpen aan bijzondere voorwaarden die verbonden zijn aan de bescherming van het archeologisch erfgoed.
  § 2. Zij kan eveneens afhankelijk worden gemaakt van de voorwaarde om, voorafgaand aan of gelijktijdig met de tenuitvoerlegging van de vergunning, het Gewest of de gemeente de mogelijkheid te geven opgravingen of peilingen uit te voeren.
  De vergunning bepaalt de voorwaarden waarin deze handelingen mogen worden uitgevoerd, bakent het terrein of de ruimte af die bezet moet worden en bepaalt de datum waarop de operaties zullen starten en de tijd die ze in beslag zullen nemen, zonder 21 dagen te overschrijden en, in voorkomend geval, de planning van de volgorde waarin de toegelaten opgravingen of peilingen en de handelingen en werken uitgevoerd moeten worden.
  De termijn waarin de peilingen en opgravingen uitgevoerd moeten worden, wordt opgeschort wanneer ze niet haalbaar zijn door overmacht of door de schuld van de houder van de vergunning. Het Gewest of de gemeente geven kennis, aan de houder van de vergunning, op straffe van verval, van de feiten die de opschorting van bovengenoemde termijn rechtvaardigen, binnen een termijn van 5 dagen nadat ze zich hebben voorgedaan.
  De aan de toegelaten handelingen en werken voorgeschreven voorafgaande peilingen en opgravingen kunnen ondernomen worden van zodra de vergunning afgegeven is.
  § 3. Wanneer de peilingen of opgravingen archeologische goederen van uitzonderlijke waarde aan het licht brengen, kan de Regering het van openbaar nut verklaren de onder § 2 bedoelde verrichtingen te verlengen, voor periode die ze vaststelt en die tegen dezelfde voorwaarden verlengbaar is, om over te gaan tot bijkomende peilingen of opgravingen en/of om de procedure tot inschrijving op de bewaarlijst of tot bescherming van de archeologische vindplaats te starten.
  Van het besluit wordt kennisgegeven aan de houder van de vergunning bij een ter post aangetekende brief.
  Binnen vijf dagen na ontvangst van de kennisgeving brengt de houder van de vergunning de eigenaar, de huurder of de gebruiker van het onroerend goed evenals elkeen die belast zou zijn geweest met de uitvoering van de door de vergunning bedoelde handelingen en werken ervan op de hoogte bij een ter post aangetekende brief. De aan de houder van de vergunning gerichte kennisgeving vermeldt die verplichting.
  De stedenbouwkundige vergunningen of verkavelingsvergunningen waarvan de tenuitvoerlegging de volledige of gedeeltelijke vernieling van de archeologische goederen dreigt in te houden, worden opgeschort tijdens de aanvullende peilingen of opgravingen of voor de duur van de procedure tot inschrijving op de bewaarlijst of tot bescherming van de vindplaats. Wanneer de vindplaats ingeschreven of beschermd wordt, vervallen zij.
  § 4. Het Gewest en de gemeente hebben, van bij de indiening van de vergunningsaanvraag, toegang tot de vindplaats waar de handelingen en werken ondernomen moeten worden. Zij kunnen op eigen initiatief prospecties uitvoeren, tijdens het onderzoek van de aanvraag om vergunning, om de onder de §§ 1 en 2 bedoelde voorwaarden te bepalen. (540)

  Afdeling IV. - De archeologische vondsten.

  Art. 246.§ 1. Elke ontdekking van archeologische goederen moet binnen de drie dagen door de vinder aan de eigenaar van de archeologische vindplaats en aan het Gewest worden medegedeeld en, in het geval van een ontdekking naar aanleiding van de tenuitvoerlegging van een stedenbouwkundige vergunning of van een verkavelingsvergunning, aan de houder van deze vergunning.
  De archeologische goederen en hun vindplaats worden in hun toestand behouden, gevrijwaard van schade en vernielingen en toegankelijk gemaakt om het Gewest in staat te stellen de ontdekkingen te onderzoeken en over te gaan tot peilingen of opgravingen op de vindplaats gedurende een termijn die niet meer mag bedragen dan [1 éénentwintig werkdagen]1 vanaf de verklaring.
  De termijn waarin de peilingen en opgravingen uitgevoerd moeten worden, wordt opgeschort wanneer ze niet haalbaar zijn door overmacht of door de schuld van de eigenaar of van de houder van de vergunning. Het Gewest geeft kennis, in het geval van een ontdekking naar aanleiding van de tenuitvoerlegging van een stedenbouwkundige vergunning, aan de houder van de vergunning, op straffe van verval, van de feiten die de opschorting van bovengenoemde termijn rechtvaardigen, binnen een termijn van 5 dagen nadat ze zich hebben voorgedaan.
  § 2. Wanneer de peilingen of opgravingen archeologische goederen van uitzonderlijke waarde aan het licht brengen, kan de Regering het van openbaar nut verklaren de onder § 1 bedoelde termijn verlengen voor een periode die ze vaststelt en die tegen dezelfde voorwaarden verlengbaar is, om over te gaan tot bijkomende peilingen of opgravingen en/of om de procedure tot inschrijving op de bewaarlijst of tot bescherming van de archeologische vindplaats te starten.
  Van het besluit wordt kennisgegeven, bij een ter post aangetekende brief, aan de eigenaar van de vindplaats en, in het geval van een ontdekking tijdens de tenuitvoerlegging van de stedenbouwkundige vergunning of de verkavelingsvergunning, aan de houder van die vergunning.
  Binnen vijf dagen na ontvangst van de kennisgeving brengt de eigenaar de huurder of de gebruiker van het onroerend goed ervan op de hoogte bij een ter post aangetekende brief en, in het geval van een ontdekking tijdens de tenuitvoerlegging van een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning doet de houder van de vergunning dit bij elkeen die belast zou zijn geweest met de uitvoering van de door de vergunning bedoelde handelingen. De aan de houder van de vergunning gerichte kennisgeving vermeldt die verplichting.
  § 3. In het geval van toevallige ontdekkingen van archeologische goederen, tijdens de tenuitvoerlegging van een stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning, wordt de vergunning waarvan de tenuitvoerlegging de volledige of gedeeltelijke vernieling van de archeologische goederen dreigt in te houden, opgeschort tijdens de onder de §§ 1 en 2 bedoelde termijnen of voor de duur van de procedure tot inschrijving op de bewaarlijst of tot bescherming van de vindplaats. Wanneer de vindplaats ingeschreven of beschermd wordt, vervalt de vergunning.
  § 4. De archeologische vindplaats moet hersteld worden in de staat waarin zij zich bevond vóór het uitvoeren van de peilingen of opgravingen, tenzij een procedure tot inschrijving op de bewaarlijst of tot bescherming van de vindplaats geopend werd. (542)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 203, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling V. - De vergoedingen.

  Art. 247. Schade voortvloeiend uit bij toepassing van de artikelen 244, 245, § 3, en 246, § 2, van openbaar nut verklaarde archeologische opgravingen en peilingen of uit het opschorten en het vervallen van de in de artikelen 245, § 3, en 246, § 3, bedoelde stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning moet worden vergoed.
  De Regering bepaalt de vergoeding, en kent ze toe nadat de reclamant het bewijs van de opgelopen schade geleverd heeft. (544)

  Afdeling VI. - Het toezicht op de roerende archeologische goederen.

  Art. 248. De ontdekte of naar aanleiding van peilingen of opgravingen blootgelegde archeologische goederen worden aan het toezicht van het Gewest toevertrouwd tot aan hun definitieve devolutie. (546)

  Afdeling VII. - De toelagen.

  Art. 249.De Regering kan toelagen toekennen voor :
  1° bodemonderzoek, peilingen en opgravingen;
  2° het maken of verspreiden van publicaties betreffende de bodemonderzoeken, peilingen, opgravingen en archeologische vondsten;
  3° de bescherming, het herstellen en het opwaarderen van de landschappen en archeologische goederen;
  4° de organisatie van colloquia, wetenschappelijke of populair-wetenschappelijke manifestaties gewijd aan de opgravingen en aan de archeologische vondsten.
  [1 5° alle andere sensibiliseringsmaatregelen die verband houden met archeologische peilingen, opgravingen en ontdekkingen.]1
  Het toekennen van toelagen kan gekoppeld worden aan de verplichting tussentijdse rapporten op te maken over de stand van zaken en een eindrapport neer te leggen binnen een welbepaalde termijn. (548)
  ----------
  (1)<ORD 2013-03-15/02, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-05-2013>

  HOOFDSTUK VIII. - Bijzondere bepaling.

  Art. 250. Wanneer deze titel en een andere wettekst van toepassing zijn op een goed dat behoort tot het onroerende erfgoed, zijn de gevolgen en verplichtingen van beide van toepassing. (550)

  TITEL VI. - NIET-UITGEBATE BEDRIJFSRUIMTEN.

  HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

  Art. 251. Voor de toepassing van deze titel dient te worden verstaan onder :
  1° " niet-uitgebate ruimte " of " site " : een onroerend goed, al dan niet bebouwd, of een geheel van zulke goederen, met een totale grondoppervlakte van ten minste drie en een halve are, waarop een activiteit is uitgeoefend, en dat sedert ten minste één jaar niet meer wordt uitgebaat. Als het gaat over een kantoorgebouw bedraagt deze termijn ten minste tien jaar.
  Een onroerend goed is een niet-uitgebate ruimte wanneer het niet gebruikt wordt of wanneer het gebruik ervan niet meer beantwoordt aan de mogelijkheden van de bebouwing.
  Een onroerend goed is geen niet-uitgebate ruimte wanneer een nieuwe uitbating geen enkele andere voorafgaande verbouwing of verbetering zou vereisen, en wanneer het werkelijk en op actieve wijze te koop of te huur wordt aangeboden; het bewijs ervan moet door de eigenaar geleverd worden.
  2° " activiteit " : elke activiteit, behalve het gebruik van een goed voor huisvesting, ongeacht of ze commercieel, industrieel, ambachtelijk, van een opslagbedrijf, administratief is, of tot de diensten-, kantoor-, zorgen-, ziekenhuis-, onderwijs- of een andere sector behoort, alsook de goederen die bestemd werden voor de activiteit of die daaraan bijkomstig waren met inbegrip van de huisvesting van het veiligheidspersoneel, de ambtswoning evenals de bijhorende groene en gemeenschappelijke sites.
  3° " rehabilitatie " : de werken die het mogelijk maken een site opnieuw esthetisch aantrekkelijk te maken en ervoor te zorgen dat deze direct geschikt is om wederom in gebruik te worden herbestemd of waar bouwwerken kunnen worden uitgevoerd met het oog op de herbestemming ervan.
  4° " herbestemming " : ofwel een nieuwe, daadwerkelijke en duurzame uitbating van de site ofwel het werkelijk en actief te koop of te huur aanbieden van een site die geschikt is om onmiddellijk en normaal te worden gebruikt op een daadwerkelijke en duurzame manier.
  5° " eigenaar " : de privaat- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon, houder van een eigendoms- of ander zakelijk recht op de site bedoeld onder 1° van dit artikel.
  6° " de Regie " : de Grondregie opgericht bij de ordonnantie van 8 september 1994 houdende oprichting van de " Grondregie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ".
  7° " de minimis-steun " : elke steunmaatregel die wordt toegekend binnen de voorwaarden van de Verordening nr. 69/2001 (EG) van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun.
  8° " onderneming " : iedere natuurlijke of rechtspersoon die goederen of diensten op de markt aanbiedt. (552)

  Art. 252. De site wordt begrensd door het geheel van de kadastrale percelen waarop zich de onder artikel 251, 1° van deze ordonnantie bedoelde goederen bevinden. (554)

  HOOFDSTUK II. - De inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten.

  Art. 253. § 1. De Regie maakt een globale inventaris op van de op het Brussels Hoofdstedelijk Grondgebied gelegen niet-uitgebate bedrijfsruimten en houdt die inventaris bij.
  De Regering stelt de vorm van de inventaris van de niet uitgebate bedrijfsruimten vast en bepaalt de vermeldingen die erin moeten voorkomen.
  § 2. De Regie opent de procedure tot opname in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten :
  1° op voorstel van de gemeente waarin het goed gelegen is;
  2° of op eigen initiatief.
  De Regie geeft kennis van de intentie tot opname van de site in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten bij een ter post aangetekende brief aan de eigenaar van de site evenals aan de betrokken gemeente. Tevens wordt in deze betekening vermeld dat de Regie van mening is dat een rehabilitatie van de site noodzakelijk is.
  Binnen de 60 dagen na de kennisgeving kan de eigenaar bij een ter post aangetekende brief zijn bemerkingen aangaande de opname aan de Regie bezorgen; in voorkomend geval, voegt hij er een gedetailleerd voorstel bij tot rehabilitatie van de site, als dit nodig is, en tot de herbestemming ervan om zo, indien dat het geval is, het niet opnemen van de site in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten rechtvaardigen. Eens deze termijn overschreden wordt de eigenaar geacht geen opmerkingen te hebben wat betreft de opname van het goed in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten.
  Binnen de 60 dagen na de kennisgeving brengt het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin het goed gelegen is advies uit over de opname. Eens deze termijn overschreden wordt de gemeente geacht geen opmerkingen te hebben wat betreft de opname van het goed in de inventaris van de niet-uitbegate bedrijfsruimten.
  De beslissing tot opname in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten moet door de Regering genomen worden binnen het jaar na de kennisgeving aan de eigenaar van hogerop bedoeld voorstel tot opname. Als opmerkingen gericht werden tot de Regie, zal de Regering daarop antwoorden in de motivering van haar beslissing tot opname in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten. De beslissing tot opname van de site in de inventaris preciseert tevens of de rehabilitatie van de site noodzakelijk is.
  Indien de Regering niet overgaat tot de opname van de site in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten binnen het jaar na de kennisgeving aan de eigenaar van de intentie tot opname kan de Regering niet overgaan tot de inschrijving zonder de gehele procedure te herbeginnen.
  Binnen de dertig dagen na de opname van een site in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten geeft de Regering kennis van haar beslissing, bij een ter post aangetekende brief, aan de eigenaar, aan de Regie en aan de gemeente waarin het goed gelegen is.
  § 3. De Regering stelt de modaliteiten van de opname in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten vast, evenals die van de raadpleging van de informatie die erin is opgenomen. (556)

  HOOFDSTUK III. - Rehabilitatie en herbestemming.

  Art. 254. § 1. De eigenaar van een in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten opgenomen site moet overgaan tot de rehabilitatie van de site en, indien nodig tot de herbestemming.
  Daartoe kan de Regie tussenkomen om de eigenaars van de in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten opgenomen sites te helpen om deze te rehabiliteren en/of te herbestemmen, en dit, zoals in de volgende paragrafen uiteengezet is.
  § 2. De Regie onderzoekt het gedetailleerd voorstel tot rehabilitatie, als dit nodig is en tot herinrichting van de site dat haar door de eigenaar werd overgemaakt of tijdens de onder artikel 253 bedoelde procedure tot opname in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten of later. In voorkomend geval, wanneer het om een complex project gaat, stelt de Regie een begeleidingscomité aan dat belast wordt met het onderzoek van de uitvoerbaarheid van het project op het vlak van stedenbouw, milieu en financiën.
  De Regering bepaalt de samenstelling en de regels voor de werking van het begeleidingscomité.
  § 3. De Regie of het begeleidingscomité formuleren desgevallend voorstellen tot aanpassing of tot wijziging van het project.
  Wanneer het rehabilitatieproject en/of herbestemmingsproject is goedgekeurd, naargelang het geval door de Regie of door het begeleidingscomité, wordt aan de eigenaar voorgesteld de voor de realisatie van zijn project noodzakelijke vergunningen aan te vragen en wordt deze, op zijn aanvraag, bijgestaan bij het nemen van de nodige stappen tot het verkrijgen van de nodige toelatingen.
  § 4. Wanneer de eigenaar van een in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten opgenomen site geen gedetailleerd voorstel tot rehabilitatie en/of herbestemmingsproject van zijn site aan de Regie mededeelt, neemt deze laatste contact met hem op om hem voor te stellen met hem een dergelijk voorstel uit te werken.
  Wanneer de eigenaar hiermee instemt, duidt de Regie een projectontwerper aan en wordt desgevallend een begeleidingscomité aangesteld. De Regie stelt de eigenaar een rehabilitatieproject en/of herbestemmingsproject voor.
  Wanneer de eigenaar het rehabilitatievoorstel van de Regie aanvaardt, stelt deze laatste hem voor de voor de realisatie van het project noodzakelijke vergunningen aan te vragen en wordt deze, op zijn aanvraag, bijgestaan bij het nemen van de nodige stappen tot het verkrijgen van de vereiste toelatingen.
  § 5. Wanneer een site een gedeelde eigendom is, zal aan de eigenaars gevraagd worden een gemachtigde aan te duiden die belast zal zijn met de betrekkingen met de Regie.
  § 6. De Regering bepaalt de procedures, voorwaarden en modaliteiten inzake de tussenkomsten van de Regie waaronder meer bepaald de voorwaarden en de modaliteiten voor evaluatie en tenlasteneming door de Regie van de vaststellingskost van een project voor rehabilitatie en/of herinrichting van een site en van de eventuele terugbetaling van deze financiële hulp. (558)

  Art. 255.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-30/19, art. 204, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 256. § 1. Wanneer de rehabilitatiewerken aan de site uitgevoerd zijn, geeft de eigenaar kennis aan de Regie van het proces-verbaal van hun voorlopige oplevering.
  Binnen de dertig dagen na ontvangst van deze kennisgeving, maakt de Regie één van de volgende stukken op :
  1° hetzij een proces-verbaal van vaststelling van de rehabilitatie;
  2° hetzij een proces-verbaal van onvermogen.
  De Regie geeft, binnen de dertig dagen na datum, kennis van het proces-verbaal van vaststelling van de rehabilitatie of van het proces-verbaal van onvermogen bij een ter post aangetekende zending.
  Een kopie van het proces-verbaal wordt tegelijkertijd ter informatie overgemaakt aan de betrokken gemeente.
  Het proces-verbaal tot vaststelling van de rehabilitatie wordt bij de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten gevoegd. Het proces-verbaal tot vaststelling van de rehabilitatie houdt van ambtswege de opheffing in van de belasting zoals voorzien onder artikel 295, § 1.
  § 2. Wanneer de herbestemming van de site een feit is, geeft de eigenaar hiervan kennis aan de Regie.
  Binnen de dertig dagen na ontvangst van deze kennisgeving, maakt de Regie één van de volgende stukken op :
  1° hetzij een proces-verbaal van vaststelling van de herbestemming;
  2° hetzij een proces-verbaal van onvermogen.
  De Regie geeft, binnen de dertig dagen na datum, kennis van het proces-verbaal van vaststelling van de herbestemming of van het proces-verbaal van onvermogen bij een ter post aangetekende zending.
  Een kopie van het proces-verbaal wordt tegelijkertijd ter informatie overgemaakt aan de betrokken gemeente.
  Het proces-verbaal tot vaststelling van de herbestemming van de site leidt tot het schrappen van deze uit de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten op datum van de herbestemming. (562)

  HOOFDSTUK IV. - Onteigening.

  Art. 257. De rehabilitatie en de herbestemming van de sites ingeschreven in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten zijn geacht van openbaar nut te zijn.
  De Regering kan de onteigening verordenen van alle goederen of delen ervan die gelegen zijn in een in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten opgenomen site evenals van belendende percelen die nodig zijn voor de rehabilitatie en/of herbestemming van de site.
  De onteigening verloopt volgens de regels voorzien in de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte. (564)

  TITEL VII. - HET VOORKOOPRECHT.

  HOOFDSTUK I. - Algemeen.

  Art. 258.Voor de toepassing van deze titel wordt begrepen onder :
  1° Woningen van het sociale type : woningen waarvan de huur of de verkoop bestemd is voor een bevolkingsgroep waarvan de inkomens geen 20 % hoger zijn dan deze die recht geven op een sociale woning.
  2° Aan het voorkooprecht onderhevige perimeter : de door de Regering vastgelegde perimeter die de verschillende onroerende goederen omvat die zijn onderworpen aan het door deze titel ingevoerde voorkooprecht.
  3° [3 bestuur : het bestuur belast met stedenbouw;]3
  4° Prioritaire voorkooprechthebbende overheid : de voorkooprechthebbende overheid die, van de verschillende voorkooprechthebbende overheden die hun beslissing te kennen hebben gegeven om hun voorkooprecht uit te oefenen, het best geplaatst is volgens de orde van prioriteit, bepaald door de Regering in het besluit ter bepaling van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter.
   [1 5° verlaten gebouw : elk onroerend goed, al dan niet bebouwd, dat volledig of gedeeltelijk onbewoond of ongebruikt is sinds ten minste een jaar, behoudens wettige redenen of redenen die onafhankelijk zijn van de wil van de overdrager;
   6° onbewoonbaar gebouw : elk onroerend goed, al dan niet bebouwd, dat onbewoonbaar is hetzij in de zin van artikel 6, § 1, IV van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, hetzij in de zin van de artikelen 3 en 4 van de Huisvestingscode;
   7° middelgrote woning : de woning zoals gedefinieerd in artikel [2 artikel 2, § 1, 21°]2, van de Brusselse Huisvestingscode;
   8° intentie om te vervreemden : het voornemen van de eigenaar van het volledige of van een gedeelte van een bebouwd of onbebouwd goed of van een houder van zakelijke rechten op een bebouwd of onbebouwd goed om zijn eigendom of zijn zakelijk recht op het volledige of een gedeelte van het bebouwde of onbebouwde goed te vervreemden als de voorwaarden van het aanbod volmaakt zijn;
   9° drager : materieel middel (aanplakking, vastgoedaankondiging op een internetsite of in een dagblad,...) waarmee de intentie tot vervreemding ter kennis wordt gebracht van derden [3 ;]3]1
  [3 10° landbouwgrond : elke grond die zich op het gewestelijk bestemmingsplan in landbouwgebied bevindt, evenals elke grond die in het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) wordt aangegeven in het kader van de rechtstreekse steun van het gemeenschappelijke landbouwbeleid.]3
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>
  (2)<BESL 2014-05-08/61, art. 9, 018; Inwerkingtreding : 03-07-2014>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 205, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 259.De krachtens deze titel ingevoerde voorkooprechten worden uitgeoefend in het algemeen belang, met het oog op :
  1. de realisatie van voorzieningen van collectief belang en van openbaar nut die onder de bevoegdheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest [1 de gemeenten of O.C.M.W.'s]1 vallen;
  2. [1 het bestaan van verlaten of onbewoonbare gebouwen bestrijden;]1
  3. het behoud of de opwaardering van het op de bewaarlijst ingeschreven of beschermde erfgoed;
  4. de realisatie van woningen van het sociale type [1 of middelgrote woningen]1 [4 ;]4
  [ 5. de realisatie toelaten van het maatschappelijk doel en van de opdrachten van de instellingen van openbaar nut en van de vennootschappen die afhangen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
   6. de herwaardering bevorderen van de linten voor handelskernen, zoals gedefinieerd door en in toepassing van artikel 22 van de voorschriften van het Gewestelijk Bestemmingsplan vastgesteld op 3 mei 2001 door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;
   7. de niet-uitgebate bedrijfsruimten vernieuwen of een nieuwe bestemming geven in de zin van artikel 251, 1°[4 ;]4]1
  [2 8. bij te dragen aan het verzekeren van de instandhouding en het duurzame gebruik van de elementen die deel uitmaken van de biologische diversiteit, in de volgende perimeters :
   1° natuurreservaten, bosreservaten, de gebieden aangewezen in toepassing van artikel 40, § 1 [4 ,]4 van de ordonnantie van [4 1 maart 2012]4 betreffende het natuurbehoud en gebieden aangewezen als Natura 2000-gebied in toepassing van artikel 44 van dezelfde ordonnantie;
   2° onroerende goederen volledig of gedeeltelijk gelegen binnen een straal van zestig meter rond de perimeter van de reservaten of gebieden bedoeld in 1° ;
   3° de gebieden van hoge biologische waarde die op de in artikel 20, § 1 bedoelde biologische waarderingskaart van de ordonnantie van l maart 2012 betreffende het natuurbehoud zijn overgebracht;]2
  [3 9. de uitwerking of de uitvoering van door de ordonnantie van 6 oktober 2016 houdende organisatie van de stedelijke herwaardering ingevoerde programma's van stedelijke herwaardering bevorderen [4 ;]4]3
  [4 10. de landbouwgronden beschermen en bewaren teneinde er stedelijke landbouwprojecten, stadsmoestuinen of gedeelde tuinen tot ontwikkeling te brengen.]4
  [5 11. het hydrografische netwerk te herstellen en de overstromingsrisico's te voorkomen.]5
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>
  (2)<ORD 2012-03-01/15, art. 105, 010; Inwerkingtreding : 26-03-2012>
  (3)<ORD 2016-10-06/04, art. 73, 022; Inwerkingtreding : 16-12-2016 (BESL 2016-11-24/06, art. 52)>
  (4)<ORD 2017-11-30/19, art. 206, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (5)<ORD 2019-05-16/65, art. 25, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

  HOOFDSTUK II. - De aan het voorkooprecht onderhevige perimeter.

  Art. 260.Elke aan het voorkooprecht onderhevige perimeter wordt bepaald door de Regering uit eigen beweging of op aanvraag van een van de onder artikel 262 vermelde voorkooprechthebbende overheden.
  In dat laatst geval beslist de Regering binnen de zestig dagen vanaf de neerlegging bij de post van de aanvraag van de voorkooprechthebbende overheid. Bij ontstentenis van beslissing binnen die termijn kan de voorkooprechthebbende overheid die de aanvraag geformuleerd heeft een herinnering richten aan de Regering. Indien de Regering, na het verstrijken van een nieuwe termijn van 30 dagen, geen beslissing genomen heeft, wordt de aanvraag beschouwd als zijnde geweigerd.
  Het besluit van de Regering wordt speciaal met redenen omkleed wat één of meerdere van de in artikel 259 bedoelde doelstellingen van algemeen nut betreft.
  [1. Het besluit van de Regering wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het wordt in zijn geheel betekend aan de eigenaars van de goederen en aan de houders van zakelijke rechten op de goederen gelegen in deze perimeter.]1
  [1 Wordt geacht als geldig, de betekening gedaan aan de eigenaar die vermeld staat op de kadastrale legger en op het hierop vermelde adres.
   Als die eigenaars evenwel overleden zijn, wordt de betekening gedaan aan de erfgenamen wier identiteit meegedeeld is door [2 de ontvanger van het bevoegde kantoor van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie]2.]1
  De Regering bepaalt de toepassingsmodaliteiten van onderhavig artikel, met inbegrip van het model van de aanvraag en van de herinneringsbrief. (570)
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>
  (2)<ORD 2018-03-01/09, art. 12, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

  Art. 261.[2 De geldigheidsduur van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter bedraagt zeven jaar, met ingang vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het besluit dat die perimeter instelt.]2
  De Regering kan, onder dezelfde voorwaarden als deze die gelden voor de invoering ervan, één keer het besluit ter bepaling van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter verlengen voor een maximumduur van vijf jaar, het wijzigen of opheffen.
  De omstandigheden die de wijziging, verlenging of opheffing van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter verantwoorden, worden met speciale redenen omkleed in het besluit, aan de hand van de in artikel 259 vastgelegde doelstellingen van openbaar nut.
  Het Regeringsbesluit ter verlenging, wijziging of opheffing van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. [1 Het wordt in zijn geheel betekend aan de eigenaars en aan de houders van een zakelijk onroerend recht op de goederen gelegen in de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter. Wordt geacht als geldig, de betekening gedaan aan de eigenaar die vermeld staat op de kadastrale legger en op het hierop vermelde adres.]1
  Het besluit ter verlenging van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter moet 6 maand vóór het verstrijken van de perimeter die het verlengt, worden goedgekeurd.
  Het besluit ter wijziging van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter houdt op te gelden op dezelfde dag als het aanvankelijk besluit. (572)
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 207, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK III. - De houders van het voorkooprecht.

  Art. 262.De voorkooprechthebbende overheden die de Regering kan aanstellen in het besluit ter bepaling van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter zijn :
  1. het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat handelt voor eigen rekening of voor rekening van een instelling van openbaar nut dat ervan afhangt en dat niet bedoeld is onder [4 punten 3 tot 13]4;
  2. de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die handelen voor eigen rekening of voor rekening van hun openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn [1 alsook de autonome gemeentebedrijven die werden opgericht in toepassing van de artikelen 263bis tot 263decies van de Nieuwe Gemeentewet;]1;
  3. de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
  4. de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij die handelt voor eigen rekening, voor rekening van een openbare vastgoedmaatschappij, bedoeld door de ordonnantie van 9 september 1993 ter wijziging van de Wooncode voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en aangaande de sector van de sociale woningen of voor rekening van het woningfonds van de gezinnen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
  5. de Gewestelijke Havenmaatschappij van Brussel.
  Wanneer het besluit ter bepaling van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter meerdere voorkooprechthebbende overheden aanduidt, bepaalt het hun orde van prioriteit.
  [1 6. De Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel;
   7. Het Gewestelijk Agentschap voor Netheid;
   8. De Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel.]1
  [2 9. het Brussels Instituut voor Milieubeheer;]2
  [3 10. de Maatschappij voor Stedelijke Inrichting;]3
  [4 11. het parkeeragentschap;
   12. Actiris;
   13. de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp.]4
  De Regering bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van dit artikel, met inbegrip van de modaliteiten volgens dewelke het Gewest, de gemeenten en de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij het voorkooprecht uitoefenen voor rekening van de hogerop aangeduide personen die geen rechtstreekse voorkoopbevoegdheid hebben. (574)
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>
  (2)<ORD 2012-03-01/15, art. 105, 010; Inwerkingtreding : 26-03-2012>
  (3)<ORD 2015-07-29/04, art. 6, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2016 (BESL 2015-10-29/25, art. 2)>
  (4)<ORD 2017-11-30/19, art. 208, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK IV. - De uitoefening van het voorkooprecht.

  Afdeling I. - De aan het voorkooprecht onderworpen vastgoedoperaties.

  Art. 263. [1 Het voorkooprecht is van toepassing op alle overdrachten, tegen vergoeding, van onroerende goederen of delen van onroerende goederen, al dan niet bebouwd en van elk zakelijk recht dat betrekking heeft op onroerende goederen, met inbegrip van de inbreng in vennootschap van al deze onroerende goederen of delen ervan, met uitzondering van de inbreng van gebouwen die deel uitmaken van een bedrijfstak]1
  Vallen niet onder het toepassingsgebied van deze titel :
  1° de overdrachten van onverdeelde rechten tussen mede-eigenaars en de verdelingen;
  2° eigendomsoverdrachten tussen echtgenoten of samenwonenden evenals tussen bloed- en aanverwanten tot in de derde graad [1 op voorwaarde dat er geen aanwijzing van lastgever gebeurt ten voordele van een andere persoon dan de voornoemde personen]1;
  3° de verkoop van onroerende goederen die als nieuw worden beschouwd krachtens het Wetboek van de Belasting op de Toegevoegde Waarde;
  4° ruiloperaties met of zonder opleg;
  5° de overdracht van onroerende goederen in uitvoering van een verkoopbelofte die is opgenomen in een huurkoopcontract voor onroerende goederen, voorzover dat contract een vaste dagtekening stipuleert op de datum van inwerkingtreding van het besluit ter bepaling van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter die erop betrekking heeft;
  6° de goederen die het voorwerp uitmaken van een besluit dat hun onteigening afkondigt ten algemenen nutte;
  7° de goederen van het openbaar of privé-domein van de federale staat van de gewesten, van de gemeenten, van de krachtens Titel III van de grondwet ingestelde gemeenschapscommissies en van de onder artikel 262 vermelde voorkooprechthebbende overheden.
   8° [1 de overdracht van onroerende goederen ingevolge fusies, splitsingen, liquidaties van vennootschappen;]1
  [1 8bis de verkoop aan de vennootschap of de inbreng in vennootschap waarvan de verkoper of zijn/haar echtgeno(o)t(e), alleen of met bloed- of aanverwanten tot in de derde graad, minstens vijftig percent van de maatschappelijke aandelen van de bestaande of op te richten vennootschap bezit.]1;
  9° de overdracht van goederen binnen drie jaar na de afgifte van een stedenbouwkundig attest of vergunning [1 uitgereikt vóór de bekendmaking van het besluit dat de perimeter bepaalt die onderhevig is aan het voorkooprecht;]1;
  10° de vestiging van een lijfrente;
  11° de overdrachten aan een van de in het besluit tot vaststelling van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter aangeduide voorkooprechthebbende overheden;
  12° [1 ...]1. (576)
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>

  Art. 264.[1 Het recht van voorkoop is niet van toepassing op overdrachten die tot stand zijn gekomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van het besluit ter bepaling van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter, voor zover deze verleden zijn in de vorm van een authentieke akte of die een vaste dagtekening hebben binnen 4 maanden na de inwerkingtreding van het besluit ter bepaling van de voorkoopperimeter, overeenkomstig artikel 260.]1
  Wanneer het besluit tot vaststelling van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter ophoudt te werken, beschik(t)(ken) de eigenaar(s) van de binnen deze perimeter gelegen onroerende goederen [1 , en de houder(s) van zakelijke rechten op deze goederen,]1 vrij over zijn (hun) goed, tenzij de prioritair voorkooprechthoudende overheid vóór deze datum van zijn aanvaarding van de overdrachtprijzen Ben voorwaarden, overeenkomstig artikel 267, heeft kennisgegeven. (578)
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>

  Afdeling II. - De onderhandse overdracht.

  Art. 265.Iedere schriftelijke of mondelinge overeenkomst die betrekking heeft op een overeenkomstig artikel 263 aan het voorkooprecht onderworpen overdracht wordt onweerlegbaar geacht te zijn gesloten onder de opschortende voorwaarde van de niet-uitoefening van het voorkooprecht dat krachtens deze titel is uitgevoerd.
  [1 ...]1 (580)
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>

  Art. 266.[1 § 1.]1 Elke natuurlijke of rechtspersoon, houder van zakelijke rechten op alle of een deel van de al dan niet bebouwde onroerende goederen die gelegen zijn in een voorkoopperimeter die het voornemen heeft deze zakelijke onroerende rechten geheel of gedeeltelijk over te dragen, is verplicht om [2 het bestuur]2 hiervan op de hoogte te brengen. Deze intentieverklaring tot overdracht moet verricht worden vanaf de verspreiding van het overdrachtaanbod, op welke drager ook.
   Bij ontstentenis, is de notaris of de vastgoedmakelaar in de zin van het koninklijk besluit van 6 september 1993 tot bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar, met inbegrip van de personen bedoeld in artikel 4 van dit besluit, belast met deze overdracht, onderworpen aan dezelfde verplichting.
   Tot slot moet de notaris die belast is met het verlijden van de authentieke akte, nagaan of de verplichting inzake de intentieverklaring tot overdracht overeenkomstig het eerste lid uitgevoerd werd. Bij ontstentenis, betekent hij aan [2 het bestuur]2, uiterlijk twee maanden vóór het verlijden van de authentieke akte, een afschrift van de voorlopige verkoopovereenkomst of van het ontwerp van de akte van overdracht.
   De gegevens die bij de intentieverklaring tot overdracht, de voorlopige verkoopovereenkomst of het ontwerp van akte van overdracht gevoegd moeten worden, moeten minstens volgende vermeldingen bevatten :
   1° de identiteit en woonplaats van de houder van een zakelijk onroerend recht;
   2° het adres van het onroerend goed dat men wil overdragen;
   3° de beschrijving van het onroerend goed en onder meer de kadastrale aanduiding ervan, de oppervlakte van het perceel, de grondoppervlakte van het gebouwde, de vloeroppervlakte en het aantal verdiepingen;
   4° de andere zakelijke rechten en de persoonlijke rechten die eraan verbonden zijn;
   5° de vermelding van de prijs en van de voorwaarden van de geplande overdracht;
   6° bij gebrek aan de prijs, de conventionele waarde van de tegenprestatie die vastgesteld is ten laste van de verkrijger van het zakelijk onroerend recht;
   7° de vermelding dat de houders van het recht van voorkoop het recht hebben het goed te bezichtigen.
   De Regering kan het model van de intentieverklaring tot overdracht bepalen. Zij kan tevens de in dit lid bedoelde gegevenslijst aanvullen.]1
  [1 § 2. [2 Het bestuur]2 maakt een inventaris op van de in de voorkoopperimeters gelegen eigendommen en houdt deze bij. De notarissen zijn verplicht zich daarop te baseren bij de voorbereiding van hun akten. De Regering bepaalt de vorm van de inventaris en de modaliteiten van de bekendmaking ervan. De gemeenten zullen in de informatie die ze in het kader van artikel 275 van dit Wetboek meedelen preciseren dat er een voorkoopperimeter bestaat voor het goed waarover inlichtingen worden gevraagd.]1
  [1 § 3.]1 Binnen de acht dagen na de betekening in toepassing van [1 artikel 266, § 1]1, bezorgt [2 het bestuur]2 [1 de overdrager, de vastgoedmakelaar of de notaris]1 een bewijs van ontvangst, op voorwaarde dat het dossier volledig is, en maakt zij tegelijkertijd een kopie ervan over aan de houders van het voorkooprecht in de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter.
  Indien het dossier niet volledig is, deelt [2 het bestuur]2 dit binnen dezelfde termijn mee aan [1 de overdrager, de vastgoedmakelaar of de notaris]1, met indicatie van de ontbrekende elementen. Binnen de acht dagen na de ontvangst van de ontbrekende elementen geeft [2 het bestuur]2 het bewijs van ontvangst af en maakt tegelijkertijd een kopie van het volledige dossier over aan de houders van het voorkooprecht in de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter.
  Bij ontstentenis van een bewijs van ontvangst of betekening van het onvolledige karakter van het dossier binnen de voornoemde termijnen, wordt het dossier verondersteld volledig te zijn en kan de verkoper [1 , de vastgoedmakelaar]1 of de notaris niet meer het onvolledige karakter van het dossier worden verweten. (582)
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 209, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 267.Elke houder van het voorkooprecht richt, uiterlijk binnen twee maanden na de betekening van een volledig of als volledig beschouwd dossier [1 bedoeld in artikel 266, § 1]1, aan de verkoper en aan [3 het bestuur]3 een document met daarin :
  1. hetzij zijn beslissing om af te zien van de uitoefening van zijn voorkooprecht aan de in het dossier vermelde prijs en voorwaarden;
  2. hetzij zijn beslissing om gebruik te maken van zijn voorkooprecht aan de prijs en tegen de voorwaarden die vermeld staan in het dossier.
  Het uitblijven van een betekening van een houder van het voorkooprecht binnen de vastgelegde termijn geldt als een afstand van de uitoefening van het voorkooprecht.
  [2 Ingeval de uitoefening van het voorkooprecht betrekking heeft op een bebouwd of niet bebouwd onroerend goed dat het voorwerp uitmaakt van een inbreng in vennootschap, bevrijdt de voorkooprechthebbende overheid zich op een geldige wijze door de storting van een geldbedrag dat overeenstemt met de prijs of de waarde van het goed zoals vermeld in de intentieverklaring van overdracht, de voorlopige verkoopsovereenkomst of het ontwerp van de akte van overdracht, overeenkomstig artikel 266, § 1, vierde lid, 5° en 6°.]2 (584)
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>
  (2)<ORD 2009-03-19/43, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 209, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 268.§ 1. Wanneer één of meerdere houders van het voorkooprecht hun voorkooprecht uitoefenen binnen de wettelijke termijn, betekent [2 het bestuur]2, binnen de acht dagen na het verstrijken van die termijn, aan de notaris, aan de verkoper en aan de verschillende houders van het voorkooprecht die hun voorkooprecht hebben uitgeoefend, de identiteit van de prioritaire voorkooprechthebbende overheid.
  Het aanvaarden door de prioritaire voorkooprechthebbende overheid van de in de overeenkomst of in de onderhandse akte vermelde prijs en voorwaarden, geldt als overdracht.
  De authentieke akte wordt opgesteld binnen een termijn van vier maanden na de overdracht.
  De overdracht van de eigendom van het goed [1 , de overdracht van het zakelijk recht dat betrekking heeft op het goed]1 en de betaling van de prijs geschieden pas bij het ondertekenen van de authentieke akte.
  § 2. Wanneer geen enkele van de houders van het voorkooprecht te kennen heeft gegeven zijn voorkooprecht binnen de wettelijke termijn te willen uitoefenen, brengt [2 het bestuur]2 de verkoper hiervan op de hoogte.
  [1 De overdrager beschikt vrij over zijn goed of over zijn zakelijk recht voor zover enerzijds geen van de minimuminlichtingen gevoegd bij de intentieverklaring tot overdracht, bij de voorlopige verkoopovereenkomst of het ontwerp van akte van overdracht die krachtens artikel 266, § 1, gewijzigd werd of op een ander punt substantieel gewijzigd werd, en anderzijds de authentieke akte door de notaris werd verleden en betekend aan [2 het bestuur]2 binnen een termijn van twee jaar, te rekenen vanaf de kennisgeving aan de overdrager door [2 het bestuur]2 van de verzaking aan het voorkooprecht.
   Daartoe informeert de notaris [2 het bestuur]2 binnen de acht dagen over elke wijziging van de initieel betekende overdrachtvoorwaarden op straffe van een administratieve boete te bepalen overeenkomstig Hoofdstuk V van Titel X van dit Wetboek.
   In het geval niet zou zijn voldaan aan één van deze voorwaarden, wordt het goed opnieuw onderworpen aan het voorkooprecht overeenkomstig dit hoofdstuk. [2 Het bestuur]2 brengt de houders van het voorkooprecht die betrokken zijn bij het goed, hiervan op de hoogte. De procedure wordt voortgezet conform de artikelen 267 en 268, § 1.]1 (586)
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 209, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling III. - De openbare verkoop.

  Art. 269.§ 1. In geval van een openbare toewijzing betekent de instrumenterende notaris uiterlijk één maand vóór de eerste zitting aan [2 het bestuur]2 het lastenboek van de openbare verkoop.
  Binnen de acht dagen na die betekening bezorgt [2 het bestuur]2 het lastenboek aan de houders van het voorkooprecht met vermelding van de datum van de eerste zitting, waarop de houders van het voorkooprecht worden uitgenodigd.
  De notaris en [2 het bestuur]2 zijn van deze verplichtingen ontslagen wanneer het besluit tot vaststelling van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter inwerking treedt binnen de maand die aan de eerste zitting voorafgaat.
  § 2. De instrumenterende notaris gaat over tot de veiling en vraagt openbaar, aan het eind van de zitting en vóór de toewijzing, of één van de houders van het voorkooprecht zijn recht wil uitoefenen tegen de prijs van het laatste bod.
  In geval van een nieuwe zitting ingevolge de uitoefening van het recht op opbod, dient dezelfde vraag openbaar te worden gesteld op de desbetreffende zitting.
  Het goed [1 of het zakelijk recht dat betrekking heeft op dat goed]1 wordt toegewezen aan de best geplaatste houder van het voorkooprecht in orde van prioriteit die verklaart zijn voorkooprecht uit te oefenen tegen de prijs van het laatste bod of opbod.
  § 3. De houder van het voorkooprecht die tijdens de zitting van de openbare verkoop niet verklaart gebruik te willen maken van zijn recht, wordt verondersteld ervan af te zien.
  Indien wordt afgezien van het gebruik van het voorkooprecht, verloopt de verkoop verder overeenkomstig de regels houdende de openbare verkopingen. (588)
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 209, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling IV. - De onteigening.

  Art. 270. De voorkooprechthebbende overheden die met het oog op de realisatie van hun opdracht onteigeningsbevoegdheid hebben en die in het besluit tot vaststelling van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter aangesteld zijn, kunnen overgaan tot de onteigening van de in deze perimeter opgenomen onroerende goederen voor de doelstellingen van openbaar nut die de goedkeuring ervan hebben gerechtvaardigd [1 zonder dat een voorkoopprocedure die wordt toegepast krachtens deze titel vooraf moet gaan aan de onteigeningsprocedure.]1 (590)
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>

  Art. 271. Voor de berekening van de waarde van het onteigend onroerend goed, wordt geen rekening gehouden met :
  -de meerwaarde of minderwaarde die voortvloeit uit één of meerdere tussenkomsten ten algemenen nutte die de bepaling van de desbetreffende aan het voorkooprecht onderhevige perimeter verantwoord hebben;
  - de waardevermeerdering van het goed als gevolg van verbouwingswerken die werden uitgevoerd in strijd met de wettelijke en verordenende stedenbouwkundige bepalingen. (592)

  Art. 272. De voorkooprechthebbende overheid die de onder artikel 270 bedoelde onteigeningsprocedure heeft ingeleid is ertoe gemachtigd ze voort te zetten tot na de datum waarop het besluit tot invoering van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter ophoudt te gelden.
  [1 De onteigening wordt doorgevoerd in uitvoering van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemene nutte.]1 (594)
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>

  HOOFDSTUK V. - Formaliteiten en vordering tot nietigverklaring.

  Art. 273.De kennisgevingen,[1 intentieverklaringen tot overdracht,]1 aanvragen, offertes en beslissingen van de houders van het voorkooprecht, van [2 het bestuur]2, van de verkopers [1 de vastgoedmakelaars]1 en de notarissen uitgevoerd bij toepassing van deze Titel worden, op straffe van nietigheid, betekend bij een ter post aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst.
  [3 In afwijking van het eerste lid, kunnen de kennisgevingen van het bestuur aan de houders van het voorkooprecht, met toepassing van de artikelen 266, § 3, eerste en tweede lid en 269, § 1, tweede lid geschieden met andere communicatiemiddelen en met name via e-mail, overeenkomstig de ordonnantie van 13 februari 2014 betreffende communicatie via elektronische weg in het kader van de betrekkingen met de overheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.]3
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 209, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 210, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 274.[1 § 1. De verwezenlijking van een overdracht in strijd met het voorkooprecht van een voorkooprechthebbende overheid geeft recht op een vordering tot indeplaatsstelling ten gunste van elke benadeelde houder van het voorkooprecht.
   In het geval van samenloop tussen meerdere houders van het voorkooprecht, wordt de voorkeur altijd gegeven aan de prioritaire voorkooprechthebbende overheid, in de volgorde bedoeld in artikel 262, tweede lid. Daartoe moet, opdat zijn vordering ontvankelijk zou zijn, de houder van het voorkooprecht die de vordering instelt, het bewijs leveren dat de prioritaire voorkooprechthebbende overheid (-eden) heeft (hebben) afgezien van het voordeel van de vordering tot indeplaatsstelling.
   De vordering wordt ingesteld tegen zowel de overdrager als tegen de koper.
   De aanvraag wordt pas ontvangen nadat het inleidende exploot van rechtsingang werd overgeschreven naar [2 de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie]2, ten verzoeke van de deurwaarder die het exploot heeft opgemaakt.
   De indeplaatsgestelde is slechts gehouden tot de verplichtingen die voor de koper voortvloeien uit de authentieke akte van overdracht en tot de lasten waarin de koper heeft toegestemd, voor zover de lasten werden overgeschreven vóór de vordering tot indeplaatsstelling.
   Als de rechter de vordering tot indeplaatsstelling inwilligt, geldt het vonnis als titel. Elk vonnis met betrekking tot een vordering tot indeplaatsstelling wordt overgeschreven naar de Hypotheekbewaring van het gebied waar het goed gelegen is, in de marge van de overschrijving van de vordering.
   De indeplaatsgestelde voorkooprechthebbende overheid betaalt aan de koper de door hem betaalde prijs. Als het bebouwde of niet bebouwde onroerend goed het voorwerp uitmaakt van een inbreng in vennootschap, betaalt de voorkooprechthebbende overheid aan de vennootschap waar het goed is ingebracht een in geld betaalbare prijs die overeenstemt met de prijs of met de waarde van het goed zoals vermeld in de intentieverklaring van overdracht, de verkoopsovereenkomst of het ontwerp van de akte van overdracht, overeenkomstig artikel 266, § 1, vierde lid, 5° en 6°.
   De overdrager moet de koper vergoeden voor de kosten van de akte. De registratierechten worden op verzoek van de koper terugbetaald door de fiscale administratie die belast is met het innen van deze rechten.
   § 2. De vordering tot indeplaatsstelling verjaart één jaar na de datum van de overschrijving, hetzij van het proces-verbaal van de openbare aanbesteding, hetzij van de betekening van de authentieke akte tot vaststelling van de onderhandse overdracht, doorgevoerd conform artikel 268, § 2, eerste lid.]1 (598)
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>
  (2)<ORD 2018-03-01/09, art. 18, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

  TITEL VIII. - INLICHTINGEN EN INFORMATIE.

  HOOFDSTUK I. - Stedenbouwkundige inlichtingen.

  Art. 275.[3 § 1.]3 De gemeenten zijn gehouden aan degenen die erom verzoeken [3 aarbij inbegrepen de publiekrechtelijke rechtspersoon bedoeld in artikel 123/2, § 1, 1°]3 binnen dertig dagen de stedenbouwkundige inlichtingen te verstrekken over de gewestelijke of gemeentelijke verordenende bepalingen betreffende een goed. [3 De stedenbouwkundige inlichtingen worden verstrekt tegen een vaste retributie van 80 euro, die kan worden verdubbeld voor de aanvragen tot dringende verstrekking binnen de vijf werkdagen.Het bedrag van de retributie wordt jaarlijks aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Koninkrijk.
   De aanpassing gebeurt door het verschuldigde bedrag te vermenigvuldigen met een coëfficiënt die verkregen wordt door het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand januari van het jaar waarin het bedrag verschuldigd is, te delen door het indexcijfer van de maand januari van het jaar dat voorafgaat aan dat jaar waarin het bedrag verschuldigd is. Na toepassing van die coëfficiënt, wordt het bedrag afgerond naar het hogere veelvoud van 10 cent.]3
  Deze inlichtingen vermelden onder meer :
  1° de door deze verordenende bepalingen voorziene bestemming;
  2° in voorkomend geval, de voorwaarden waaraan een bouwproject moet voldoen;
  3° of, volgens de gemeente, het onroerend goed opgenomen is in een onteigeningsplan en, zo ja, de onteigenende instantie en de datum van het besluit tot goedkeuring van deze onteigening;
  4° of het gebouw gelegen is binnen de grenzen van een aan het voorkooprecht onderhevige perimeter en, in dat geval, de aanduiding van de voorkooprechthebbende overheid(heden) met haar (hun) orde van prioriteit en de datum van het besluit tot vaststelling van de grenzen van deze perimeter;
  5° of het gebouw ingeschreven staat op de bewaarlijst of beschermd is of waarvoor de procedure tot inschrijving of bescherming (600) lopende is;
  6° of het gebouw opgenomen is in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten;
  [1 7° het eventuele bestaan van een rooilijnplan dat van kracht is op het goed.]1
   [3 § 2. De gemeenten zijn verplicht om, binnen dertig dagen na de ontvangst van de in artikel 276/1 bedoelde korte beschrijving, aan de houder van een zakelijk recht die de intentie heeft om het onroerend goed waarop dit recht betrekking heeft te verkopen of te verhuren voor een periode van meer dan negen jaar of om er een erfpachtrecht of recht van opstal op te vestigen, of aan de persoon die deze houder een mandaat geeft om dat te doen, naast de inlichtingen bedoeld in § 1 de volgende informatie mee te delen met betrekking tot de toestand van het goed, gelet op de administratieve gegevens waarover zij beschikken :
   1° de datum en het opschrift van de laatste relevante attesten, vergunningen en toelatingen die werden toegekend of geweigerd m.b.t. dit goed;
   2° de datum en het voorwerp van eventuele vaststellingen van overtredingen betreffende het goed, opgesteld in het kader van de artikelen 300 en 301, en de gevolgen die eraan werden gegeven.]3
  [3 ...]3
  
  TOEKOMSTIG RECHT
  
  Art. 275. De gemeenten zijn gehouden aan degenen die erom verzoeken binnen dertig dagen de stedenbouwkundige inlichtingen te verstrekken over de gewestelijke of gemeentelijke verordenende bepalingen betreffende een goed.
  Deze inlichtingen vermelden onder meer :
  1° de door deze verordenende bepalingen voorziene bestemming;
  2° in voorkomend geval, de voorwaarden waaraan een bouwproject moet voldoen;
  3° of, volgens de gemeente, het onroerend goed opgenomen is in een onteigeningsplan en, zo ja, de onteigenende instantie en de datum van het besluit tot goedkeuring van deze onteigening;
  4° of het gebouw gelegen is binnen de grenzen van een aan het voorkooprecht onderhevige perimeter en, in dat geval, de aanduiding van de voorkooprechthebbende overheid(heden) met haar (hun) orde van prioriteit en de datum van het besluit tot vaststelling van de grenzen van deze perimeter;
  5° of het gebouw ingeschreven staat op de bewaarlijst of beschermd is of waarvoor de procedure tot inschrijving of bescherming (600) lopende is;
  6° of het gebouw opgenomen is in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten;
  [1 7° het eventuele bestaan van een rooilijnplan dat van kracht is op het goed.]1
  [1 De gemeenten zijn bovendien verplicht iedere houder van een zakelijk recht op een onroerend goed, alle personen die deze houder machtigt of een mandaat geeft, evenals iedere persoon die een rol speelt bij de overdracht van een onroerend goed de volgende informatie mee te delen met betrekking tot de situatie van het goed, gelet op de administratieve gegevens waarover zij beschikken :
   1° de datum, het opschrift en het voorwerp van de toelatingen, vergunningen en attesten die werden toegekend, en die nog steeds van toepassing zijn, of geweigerd m.b.t. dit goed, alsook het eventueel verval ervan en het eventuele bestaan van verhaal dat hangend is tegen die beslissingen;
   2° de geoorloofde bestemmingen en aanwendingen van het goed in elk van de onderdelen ervan, alsook de ruimtelijke indeling ervan, met inbegrip van het aantal wooneenheden dat eventueel aanwezig is in het goed en dat regelmatig wordt geacht, alsook de ligging ervan; wanneer de bestemming en aanwending van het geheel of een gedeelte van het goed gewijzigd is voordat deze wijziging krachtens de regelgeving onderworpen was aan een stedenbouwkundige vergunning en zonder dat de gewijzigde situatie het voorwerp uitgemaakt heeft van een stedenbouwkundige vergunning, wordt die inlichting ter informatie gegeven;
   3° de datum van eventuele vaststellingen van overtredingen betreffende het goed, opgesteld in het kader van de artikelen 300 en 301, met uitzondering van de overtredingen waaraan een einde werd gemaakt, alsook de huidige stand van de sanctieprocedure en de eventuele termijnen die eraan verbonden zijn.]1
  [2 De gemeenten zijn bovendien verplicht iedere houder van een zakelijk recht op een onroerend goed, alle personen die deze houder machtigt of een mandaat geeft, evenals iedere persoon die een rol speelt bij de overdracht van een onroerend goed de volgende informatie mee te delen met betrekking tot de situatie van het goed, gelet op de administratieve gegevens waarover zij beschikken :
   1° de datum en het opschrift van de toelatingen, vergunningen en attesten die werden toegekend of geweigerd met betrekking tot dit goed, alsook het eventueel verval ervan en het eventuele bestaan van verhaal dat hangend is tegen die beslissingen;
   2° de voorafgaandelijke stedenbouwkundige verklaringen bedoeld in artikel 205/1, in verband met dit goed, alsook de data waarop ze als volledig werden verklaard of beschouwd alsook hun eventuele datum van verstrijken;
   3° de geoorloofde bestemmingen en aanwendingen van het goed in elk van de onderdelen ervan, alsook de ruimtelijke indeling ervan, met inbegrip van het aantal wooneenheden dat eventueel aanwezig is in het goed en dat regelmatig wordt geacht, alsook de ligging ervan; wanneer de bestemming of aanwending van het geheel of een gedeelte van het goed gewijzigd is voordat deze wijziging krachtens de regelgeving onderworpen was aan een stedenbouwkundige vergunning en zonder dat de gewijzigde situatie het voorwerp uitgemaakt heeft van een stedenbouwkundige vergunning, wordt die inlichting ter informatie gegeven;
   4° de datum van eventuele vaststellingen van overtredingen betreffende het goed, opgesteld in het kader van de artikelen 300 en 301, met uitzondering van de overtredingen waaraan een einde werd gesteld, alsook de huidige stand van de sanctieprocedure en de eventuele termijnen die eraan verbonden zijn.]2

  ----------
  (1)<ORD 2014-04-03/22, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 01-11-2014>
  (2)<ORD 2014-05-08/48, art. 11, 017; Inwerkingtreding : onbepaald>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 211, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>

  Art. 276. De Regering bepaalt de vorm en de inhoud van de in artikel 275 bedoelde stedenbouwkundige inlichtingen. (604)

  Art. 276/1. [1 De houder van een zakelijk recht die de intentie heeft om het onroerend goed waarop dit recht betrekking heeft te verkopen of te verhuren voor een periode van meer dan negen jaar of om er een erfpachtrecht of recht van opstal op te vestigen, of de persoon die deze houder machtigt om dat te doen, moet vooraf, van de gemeente op wier grondgebied het goed zich bevindt, de onder artikel 275 opgesomde stedenbouwkundige inlichtingen verkrijgen.
   Op het moment dat die persoon deze stedenbouwkundige inlichtingen aanvraagt, dient hij een bondige beschrijving over te leggen van het betreffende goed, in zijn feitelijk bestaande toestand op het moment van de aanvraag. Deze bondige beschrijving, waarvan de Regering de inhoud vaststelt, geeft het aantal wooneenheden aan dat het goed omvat.
   Vóór de ondertekening van de authentieke akte, dient de persoon bedoeld in het eerste lid aan de koper de stedenbouwkundige inlichtingen mede te delen, samen met de bondige beschrijving van het goed die bij de aanvraag van de stedenbouwkundige inlichtingen werd gevoegd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 212, 025; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
  

  HOOFDSTUK II. - Mededeling van inlichtingen en documenten inzake planning en stedenbouw.

  Art. 277. De gemeenten zijn gehouden aan wie erom verzoekt, afschriften of uittreksels van de in titel II bedoelde plannen en de bijhorende voorschriften, de niet-vervallen verkavelingsvergunningen, de rooiplannen en de stedenbouwkundige verordeningen te verstrekken evenals van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeters alsook de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten. (606)

  Art. 278.[1 De gemeenten zijn ertoe gehouden informatie te verstrekken over de ingediende attest- en vergunningsaanvragen en over de inhoud van de verleende vergunningen en attesten [2 ...]2.]1
  De Regering bepaalt de elementen van het dossier waarvan de gemeenten kopieën moeten afleveren. (608)
  ----------
  (1)<ORD 2014-05-08/48, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 213, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 279. De Regering stelt de nadere regels voor de toepassing van dit hoofdstuk vast. (610)

  HOOFDSTUK III. - De publiciteit voor de verkoop en de verhuring.

  Art. 280.In de reclame voor de verkoop of de verhuring voor meer dan negen jaar van een onroerend goed of het vestigen van een recht van erfpacht of opstal, moet de notaris de meest recente en de meest nauwkeurige [1 wettelijke]1 stedenbouwkundige bestemming van die goederen ondubbelzinnig aangeven met gebruik van de benamingen voorzien in de verschillende bestemmingsplannen [1 en alle stedenbouwkundige inlichtingen verkregen met toepassing van artikel 275 of het adres van de internetsite waarop alle inlichtingen beschikbaar zijn, en de mogelijkheid die inlichtingen gratis op papier te verkrijgen van de notaris.]1
  [2 ...]2
  [2 Wanneer de gemeente de stedenbouwkundige inlichtingen niet verstrekt binnen de in artikel 275 voorziene termijn, geeft de in het eerste lid bedoelde bekendmaking aan op welke datum de aanvraag van stedenbouwkundige inlichtingen werd verstuurd naar de gemeente. Het bewijs van de verzending van de aanvraag en de bondige beschrijving die is bedoeld in artikel 276/1 worden kosteloos ter beschikking gesteld van alle belanghebbenden.]2
  ----------
  (1)<ORD 2014-04-03/22, art. 8, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 214, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 281.Iedereen die voor eigen rekening of als tussenpersoon een goed verkoopt, [2 verhuurt voor meer dan negen jaar]2, een erfpacht of een opstalrecht overdraagt, moet in de hieraan verbonden reclame de meest recente en de meest nauwkeurige [1 wettelijke]1 stedenbouwkundige bestemming van dit goed ondubbelzinnig aangeven met gebruik van de benamingen voorzien in de verschillende bestemmingsplannen en, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 110 [1 en alle stedenbouwkundige inlichtingen verkregen met toepassing van artikel 275 of het adres van de internetsite waarop alle inlichtingen beschikbaar zijn, en de mogelijkheid die inlichtingen gratis op papier te verkrijgen van die persoon.]1 [1 ...]1.
  [2 Wanneer de gemeente de stedenbouwkundige inlichtingen niet verstrekt binnen de in artikel 275 gestelde termijn, geeft de in het eerste lid bedoelde bekendmaking aan op welke datum de aanvraag van stedenbouwkundige inlichtingen werd verstuurd naar de gemeente. Het bewijs van de verzending van de aanvraag en de bondige beschrijving die is bedoeld in artikel 276/1, worden kosteloos ter beschikking gesteld van alle belanghebbenden.]2
  ----------
  (1)<ORD 2014-04-03/22, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 215, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 281/1. [3 De notaris vermeldt in alle akten van verkoop of van verhuring voor meer dan negen jaar, van een bebouwd of ongebouwd goed, alsmede in alle akten van vestiging van erfpacht of van opstal, [1 alle in artikel 275 opgesomde stedenbouwkundige inlichtingen-]1 en de verklaring van de verkoper, van de verhuurder of van de erfpacht of opstalgever, hetzij dat voor het goed een stedenbouwkundige vergunning is verleend of een stedenbouwkundig attest dat laat voorzien dat een dergelijke vergunning zou kunnen worden verkregen, hetzij, bij ontstentenis van die vergunning of dat attest, dat geen verzekering kan worden gegeven omtrent de mogelijkheid om op het goed een van de werken en handelingen bedoeld in artikel 98, § 1, te verrichten.
   Hij vermeldt bovendien dat geen van de werken en handelingen bedoeld in artikel 98, § 1 mogen worden verricht op het goed waarop de akte betrekking heeft, zolang de stedenbouwkundige vergunning niet is verkregen.
   De onderhandse akten waarin die verrichtingen worden vastgelegd, bevatten dezelfde verklaring. (216)
  
   TOEKOMSTIG RECHT
  
   Art. 99. [2 De notaris vermeldt in alle akten van verkoop of van verhuring voor meer dan negen jaar, van een bebouwd of onbebouwd goed, alsmede in akten van vestiging van erfpacht of van opstal, alle stedenbouwkundige inlichtingen ingewonnen in toepassing van artikel 275 en de verklaring van de verkoper, van de verhuurder of van de erfpacht- of opstalgever, hetzij dat voor het goed een stedenbouwkundige vergunning is verleend of een stedenbouwkundig attest dat laat voorzien dat een dergelijke vergunning zou kunnen worden verkregen of een stedenbouwkundige verklaring als bedoeld in artikel 205/1, hetzij, bij ontstentenis van die vergunning, dat attest of deze verklaring, dat geen verzekering kan worden gegeven omtrent de mogelijkheid om op het goed een van de werken, handelingen en wijzigingen bedoeld in artikel 98, § 1, en in artikel 205/1 te verrichten.
   Hij vermeldt bovendien dat geen van de werken, handelingen en wijzigingen bedoeld in artikel 98, § 1, en 205/1 mogen worden verricht op het goed waarop de akte betrekking heeft, zolang de stedenbouwkundige vergunning niet is verkregen of de voorafgaande stedenbouwkundige verklaring niet gedaan is.
   De onderhandse akten waarin die verrichtingen worden vastgesteld, bevatten dezelfde verklaring.-]2]3
   ----------
   (1)<ORD 2014-04-03/22, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
   (2)<ORD 2014-05-08/48, art. 6, 017; Inwerkingtreding : indéterminée>
  (3)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 79, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  TITEL IX. - FISCALE MAATREGELEN.

  HOOFDSTUK I. - Taksen op de niet-bebouwde percelen.

  Art. 282. § 1. De gemeenten kunnen buiten de opcentiemen op de onroerende voorheffing :
  1. een jaarlijkse belasting heffen op de niet bebouwde percelen, begrepen in een niet vervallen verkaveling;
  2. een jaarlijkse belasting heffen op de niet bebouwde gronden, gelegen in het woongebied van een door de Regering goedgekeurd of vastgesteld bestemmingsplan en palende aan een openbare weg die, gelet op de plaatselijke toestand, voldoende is uitgerust.
  De goedkeuring van de desbetreffende gemeenteverordeningen valt onder toepassing artikel 13 van de ordonnantie van 14 mei 1998 houdende regeling van het administratief toezicht op de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
  § 2. Ontheven zijn :
  a) van de in § 1, 1, bedoelde belasting, zij die eigenaar zijn van één enkel onbebouwd perceel bij uitsluiting van enig ander onroerend goed;
  b) van de in § 1, 2, bedoelde belasting, zij die eigenaar zijn van één enkele onbebouwde grond bij uitsluiting van enig ander onroerend goed;
  c) van de ene en de andere belasting, de gewestelijke en plaatselijke maatschappijen voor volkswoningbouw.
  De in letters a) en b) verleende ontheffing geldt slechts gedurende de vijf dienstjaren die volgen op de verwerving van het goed. Ze geldt gedurende de vijf dienstjaren die volgen op de inwerkingtreding van de belastingverordening, indien het goed op dat tijdstip reeds verworven is.
  § 3. De in § 1, 1, bedoelde belasting wordt niet geheven van de percelen die ingevolge de bepalingen van de wet op de landpacht, thans niet voor bebouwing kunnen worden bestemd.
  De in § 1, 2, bedoelde belasting wordt niet geheven van de gronden waarop krachtens een overheidsbeslissing niet mag worden gebouwd, of wanneer daarop niet kan worden gebouwd, of wanneer de gronden werkelijk voor land- en tuinbouw worden gebruikt. (616)

  HOOFDSTUK II. - taksen op de ruimten opgenomen in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten.

  Art. 283. § 1. De sites die opgenomen zijn in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten (618) zijn onderworpen aan een belasting die geheven wordt door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Vanaf het moment dat het Gewest effectief de sites belast bij toepassing van artikel 284, § 1, mogen de gemeenten uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op deze goederen geen belastingen meer heffen die verschuldigd zijn wegens hun niet-uitbating.
  De alzo door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geïnde belasting wordt verdeeld tussen het Gewest en de gemeente waarin de site gelegen is waarbij 80 % naar de gemeente gaat en 20 % naar het Gewest.
  § 2 De belasting wordt hoofdelijk omgeslagen over de eigenaars van een site die, deels of volledig, de rehabilitatie en de herbestemming van de beschouwde site kunnen realiseren. Evenwel, wanneer het zakelijk recht slechts op een deel van de site slaat, waarvan de grondoppervlakte bepaalbaar is, zal de hoofdelijkheid van de houder ervan beperkt worden tot het aandeel van zijn recht in de totale oppervlakte van de site.
  § 3 De Regering legt de modaliteiten vast voor de teruggave van het deel van de belastingen dat aan de gemeenten toekomt. (620)

  Art. 284. § 1. Elke, in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten opgenomen site is aan de belasting onderworpen vanaf 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op een termijn van 12 maand na de opname van de site in de inventaris.
  § 2 De in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten opgenomen sites zijn het voorwerp van een jaarlijkse belasting berekend op basis van het aantal m2 grondoppervlakte. Wanneer de site gebouwen omvat, wordt het aantal m2 grondoppervlakte van het gebouw vermenigvuldigd met het aantal bovengrondse verdiepingen. De som bedraagt :
  1° twaalf euro per vierkante meter grondoppervlakte voor de eerste duizend vierkante meter;
  2° tien euro per vierkante meter grondoppervlakte voor de schijf van duizend en één tot tienduizend vierkante meter;
  3° acht euro per vierkante meter grondoppervlakte vanaf tienduizend vierkante meter.
  § 3 De hogerop voorziene bedragen worden jaarlijks aangepast aan de index van de consumptieprijzen van het Rijk. Deze aanpassing wordt bekomen door middel van de coëfficiënt die het resultaat is van de deling van de prijzenindex van de maand december van het jaar dat aan het boekjaar voorafgaat door de prijzenindex van de maand december van het voorafgaand jaar. Na het toepassen van de coëfficiënt, worden de bedragen naar de hogere schijf van vijfentwintig eurocent afgerond. (622)

  Art. 285. De Regering duidt de ambtenaren aan die belast worden met het ontvangen en het nakijken van de aangiften, de invordering en de inning van de belasting. (624)

  Art. 286. § 1. De dienst die aangewezen wordt door de Regering bezorgt de eigenaar jaarlijks voor 30 juni een aangifteformulier waarvan het model vastgesteld is door de Regering.
  § 2. De eigenaar moet deze aangifte zorgvuldig ingevuld en ondertekend terugsturen binnen 30 dagen na verzending.
  § 3. Elke eigenaar die op 1 oktober van het aanslagjaar geen aangifteformulier ontvangen heeft wordt geacht er een aan te vragen. (626)

  Art. 287. § 1. In geval van fouten of onvolledigheden in de aangifte van de eigenaar gaan de in artikel 285 bedoelde ambtenaren over tot de rechtzetting ervan; de met redenen omklede rechtzetting wordt aan de eigenaar overgemaakt binnen een termijn van acht maanden die aanvangt op de dag van ontvangst van de aangifte.
  § 2. In de maand die volgt op de verzending van deze betekening kan de eigenaar zijn opmerkingen schriftelijk meedelen, de belasting kan niet geheven worden voor het verstrijken van deze termijn.
  § 3. Indien de eigenaar geen aangifte doet binnen de termijn vastgesteld in artikel 286, gaan de ambtenaren, bedoeld in artikel 285, ambtshalve over tot de berekening van de verschuldigde belasting en baseren zich daarbij op de elementen waarover zij beschikken en dat binnen de termijn vastgesteld in artikel 288, § 1.
  § 4. Alvorens over te gaan tot de ambtshalve heffing brengen de ambtenaren de eigenaar schriftelijk en via aangetekende zending op de hoogte van de motieven voor de ambtshalve belasting en de elementen waarop de belasting zal gebaseerd zijn.
  § 5. In de maand die volgt op de verzending van deze kennisgeving kan de eigenaar zijn opmerkingen schriftelijk meedelen, de belasting kan niet geheven worden voor het verstrijken van deze termijn.
  § 6. Wanneer de eigenaar ambtshalve belast wordt komt het hem toe, in geval van betwisting, de bewijzen te leveren voor het foutief karakter van de belasting en de grondslag ervan. (628)

  Art. 288. § 1. Deze belasting wordt geheven via kohier.
  De kohiers worden uitvoerbaar verklaard door de ambtenaar die daartoe wordt aangeduid door de Regering voor een periode van drie jaar lopende vanaf 1 januari van het jaar waarop de heffing van toepassing is.
  De kohieren vermelden :
  1° de naam van het Gewest;
  2° de naam, de voornamen en het adres van de belastingplichtige;
  3° de verwijzing naar dit hoofdstuk;
  4° het bedrag van de belasting en het motief tot heffing;
  5° het aanslagjaar;
  6° het artikelnummer van het kohier.
  § 2. Het aanslagbiljet wordt op straffe van verval binnen de zes maanden na de datum van uitvoerbaarheidverklaring aan de eigenaar overgemaakt. Het aanslagbiljet is gedateerd en draagt de vermeldingen aangeduid in de eerste paragraaf.
  § 3. De belasting moet ten laatste twee maanden na de toezending van het aanslagbiljet betaald worden.
  § 4. Bij uitblijvende betaling wordt een herinneringsbrief gestuurd.
  § 5. Bij uitblijvende betaling binnen de dertig dagen vanaf de verzending van de herinneringsbrief vermeld in de vorige paragraaf wordt een tweede herinneringsbrief aangetekend verstuurd. (630)

  Art. 289. § 1. Indien de belasting niet binnen de termijn betaald werd is van rechtswege een interest eisbaar; deze wordt maandelijks berekend tegen het tarief van 0,8 % op het totaal van de verschuldigde belastingen afgerond naar de lagere eenheid in euro. Ieder gedeelte van de maand wordt voor een volledige maand gerekend. De interest wordt enkel gevorderd indien hij minstens twee euro bedraagt.
  § 2. Bij terugbetaling van belasting is van rechtswege een interest verschuldigd : hij wordt berekend aan het tarief van 0,8 % per maand op het bedrag van de terug te geven belasting, afgerond naar de lagere eenheid in euro. Ieder gedeelte van de maand wordt voor een volledige maand gerekend. De interest wordt enkel teruggestort indien hij minstens twee euro bedraagt. (632)

  Art. 290. De verjaringstermijn voor de inning van de belasting, de interesten en de toebehoren wordt vastgelegd op vijf jaar na de dag waarop zij ontstaan is. (354)

  Art. 291. De oplossing van de moeilijkheden die kunnen rijzen met betrekking tot de inning van de belasting, vooraleer het geding aanhangig gemaakt wordt, komt toe aan de ambtenaren bedoeld in artikel 285. (636)

  Art. 292. § 1. Indien de belasting, de interesten en de toebehoren niet betaald worden vaardigt de ambtenaar belast met de inning van de belasting een dwangbevel uit.
  Het wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de ambtenaar daartoe aangewezen door de Regering. Het wordt aan de belastingplichtige eigenaar betekend bij de gerechtsdeurwaarderexploot.
  § 2. Deze betekening :
  1° stuit de verjaringstermijn voor de inning van de belasting, de interesten en de toebehoren;
  2° laat de inschrijving toe van de wettelijke hypotheek bedoeld in artikel 294, § 3. (638)

  Art. 293. Na de betekening bedoeld in artikel 292 § 1, kan de ambtenaar belast met de inning van de belasting, bij gerechtsdeurwaarderexploot, uitvoerend beslag laten leggen op de sommen en goederen verschuldigd aan de belastingplichtige. Het derdenbeslag moet eveneens aan de belastingplichtige worden betekend bij gerechtsdeurwaarderexploot.
  Dit beslag heeft uitwerking vanaf de betekening van het exploot aan de derde-beslagene.
  Het geeft aanleiding tot het opmaken en het verzenden door de ambtenaar belast met de inning van de belasting, van een bericht van beslag zoals voorzien in artikel 1390 van het Gerechtelijk Wetboek. (640)

  Art. 294. § 1. Voor de inning van de belasting, de interesten en de kosten, beschikt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest over een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van de belastingplichtige met uitzondering van binnenschepen en zeeschepen, en over een wettelijke hypotheek op alle goederen toebehorend aan de belastingplichtige en gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waarop hypotheek kan worden gevestigd.
  § 2. Het voorrecht neemt rang na alle reeds bestaande wettelijke voorrechten.
  § 3. De wettelijke hypotheek neemt rang vanaf de dag van de inschrijving ervan krachtens het uitgevaardigde dwangbevel, uitvoerbaar verklaard en betekend aan de belastingplichtige overeenkomstig artikel 292, § 1.
  De inschrijving heeft plaats op verzoek van de ambtenaar belast met de inning niettegenstaande verzet, betwisting of beroep. Zij wordt gedaan op vertoon van een door dezelfde ambtenaar eensluidend verklaard afschrift van het dwangbevel waarop de betekeningsdatum is vermeld.
  § 4. De uitvoering van het dwangbevel of van het derdenbeslag waarvan sprake in artikel 292 kan slechts onderbroken worden door een met redenen omkleed verzet door de belastingplichtige, met dagvaarding voor het gerecht; dit verzet gebeurt door middel van een exploot betekend aan het Gewest, op het kabinet van de Minister-Voorzitter. (642)

  Art. 295. De inning van de in artikel 284 bedoelde belasting wordt in de volgende gevallen opgeschort :
  § 1. Voor de in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten opgenomen sites die geen of geen verdere rehabilitatie meer nodig hebben wordt de inning van de jaarlijkse belasting opgeschort tijdens de drie boekjaren die volgen op de rehabilitatie van de site of op de opname ervan in de inventaris als geen enkele rehabilitatie nodig is. Wanneer geen herbestemming volgt binnen de 3 jaar, is de belasting opnieuw verschuldigd.
  § 2. Voor de sites waarvoor een stedenbouwkundige vergunning is afgegeven voor het uitvoeren van werken die hun herbestemming moeten mogelijk maken voor zover de werken werden opgestart op aanzienlijke wijze. In de veronderstelling dat de toegelaten werken niet werden uitgevoerd zonder onderbreking tot aan de herbestemming van de site, is de belasting opnieuw verschuldigd.
  § 3. Voor de sites waarvan de redelijkerwijze geraamde kostprijs voor hun rehabilitatie 75 % van de handelswaarde van de site na rehabilitatie overschrijdt, en voor zover de eigenaar niet verantwoordelijk is voor de oorzaken die tot de noodzaak van de rehabilitatie van de site geleid hebben, wordt de inning van de belasting gedurende 3 jaar opgeschort. De Regering kan daarenboven, in dat geval, de eigenaar een financiële tegemoetkoming toestaan voor de sanering van de site, voor zover de eigenaar niet verantwoordelijk is voor de vastgestelde vervuiling.
  Deze opschortingstermijn van 3 jaar is hernieuwbaar indien de vertraging in de rehabilitatie van de site te wijten is aan het uitstel van betaling van de financiële tegemoetkoming die toegestaan geweest zou zijn. Bij ontstentenis van rehabilitatie van de site binnen de vastgestelde termijn, is de belasting opnieuw verschuldigd.
  § 4. Voor de veronderstellingen bedoeld in §§ 2 en 3 moet de eigenaar van de site een aanvraag tot opschorting indienen bij de Regie.
  § 5. De Regering stelt de procedure vast voor de aanvraag tot opschorting van de belasting evenals de voorwaarden en de modaliteiten voor toekenning, de modaliteiten voor evaluatie, toekenning en terugbetaling van de financiële tegemoetkomingen ten laste van Fonds voor Stedenbouw en Grondbeheer. (644)

  Art. 296. Op aanvraag van de eigenaar van een site zal de Regering hem van de belasting vrijstellen in de volgende gevallen :
  1° wanneer het een site betreft waarvan de rehabilitatie of de herbestemming onmogelijk is geworden door een beslissing van de overheid om andere redenen van openbaar nut dan deze die in Titel VI van dit Wetboek worden nagestreefd;
  2° in geval van overmacht los van de wil van de eigenaar, wat deze verhindert over te gaan tot de noodzakelijke werken voor de rehabilitatie van een site met het oog op haar herbestemming.
  De Regering stelt de procedure en de modaliteiten voor de vrijstelling van de belasting vast. (646)

  Art. 297.§ 1. De financiële steun voor het schoonmaken van de site, voorzien in artikel 295, § 3, kan ten opzichte van de ondernemingen, steun van overheidswege vormen in de zin van [1 artikel 107, § 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie]1.
  § 2. [1 Het totale bedrag van de krachtens artikel 295, § 3 toegekende steun van overheidswege mag per begunstigde onderneming nooit hoger liggen dan de limieten die zijn gesteld in de Europese reglementeringen in uitvoering van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 216, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK III. - Immunisatie en vrijstelling betreffende bepaalde goederen die vallen onder het beschermd of op de bewaarlijst ingeschreven erfgoed.

  Art. 298.
  <Opgeheven bij ORD 2017-11-23/14, art. 11, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

  Art. 299.De goederen die behoren tot het beschermde onroerende erfgoed en die worden geschonken aan het Gewest of aan de stichtingen die het statuut hebben van instelling van openbaar nut, zoals bedoeld in de wet van 27 [1 juni]1 1921, worden vrijgesteld van rechten van successie, en van overgang bij overlijden, op voorwaarde dat ze in het Gewest zijn gelegen en volgens de criteria van artikel 5 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 op de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.
  In geval van ontbinding van de instelling van openbaar nut, worden de tot het onroerende erfgoed behorende goederen die aan die instelling zijn vermaakt eigendom van het Gewest, niettegenstaande de eventuele statutaire bepalingen.
  De krachtens de vorige leden vermaakte goederen zijn onvervreemdbaar en onoverdraagbaar. (652)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 217, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  TITEL X. - MISDRIJVEN EN STRAFBEPALINGEN.

  HOOFDSTUK I. - Misdrijven.

  Afdeling I. - Handelingen die als misdrijf gelden.

  Art. 300.Volgende handelingen gelden als misdrijf :
  1° [5 de akten en werkzaamheden uitvoeren als bedoeld in de artikelen 98 en 103 zonder voorafgaandelijke vergunning [6 ...]6, of na het verstrijken van de vergunning [6 ...]6;]5
  2° [6 uit hoofde van de overtreder]6 handelingen voortzetten [6 of]6 werken in stand houden die zonder vergunning of na het verstrijken van de geldigheidsduur of na de vernietiging van deze vergunning werden uitgevoerd;
  [6 2° /1 uit hoofde van elke andere persoon dan de overtreder bedoeld in het 1°, willens en wetens handelingen voortzetten en werken in stand houden die zonder vergunning of na het verstrijken van de geldigheidsduur of na de vernietiging van deze vergunning werden uitgevoerd.
   Deze inbreuk verjaart tien jaar na de datum van ontvangst door de betrokkene van het proces-verbaal dat jegens hem is opgesteld met toepassing van artikel 300/1;]6
  3° [6 op welke wijze dan ook inbreuk te plegen op de verordenende voorschriften van de in titel II beoogde plannen, de stedenbouwkundige verordeningen of de geldende vergunningen, met uitzondering van het feit geen stedenbouwkundige lasten gerealiseerd te hebben die zijn opgelegd krachtens artikel 100 of 112;
   3° /1 een bekendmaking te doen die niet overeenstemt met de bepalingen van de artikelen 280, 281 en 281/1;]6
  4° de bepalingen [2 van het artikel 194/2]2 niet in acht nemen.
  5° [6 wanneer een goed is ingeschreven op de bewaarlijst of beschermd is of, vanaf de dag die is bepaald overeenkomstig artikel 219 of 236, wanneer een goed het voorwerp is van een procedure tot inschrijving op de bewaarlijst of van een beschermingsprocedure :
   a) verzuimen om het goed in goede staat te houden, zoals is bepaald in de artikelen 214 en 231, of werken uitvoeren die in strijd zijn met artikel 232;
   b) de bijzondere behoudsvoorwaarden die zijn voorgeschreven krachtens artikel 214 niet naleven;
   c) de vrijwaringszone die is vastgelegd krachtens artikel 228, waarop de in artikel 237 voorziene formaliteiten van toepassing zijn, niet respecteren;
   d) de verordenende voorschriften van een beheersplan voor erfgoed zoals bedoeld in hoofdstuk VIbis van titel V niet naleven;
   e) zich niet houden aan de vereisten van artikel 217;
   f) zich niet houden aan de kennisgevingsplicht die is voorgeschreven door de artikelen 210, § 4, 212, § 2, 223, § 2 en 229, § 2;]6
  9° [2 wanneer iemand]2, zonder de erkenning bedoeld in artikel 243, § 1, of zonder de in artikel 243, § 2, bedoelde voorafgaande machtiging of met overtreding van de in deze machtiging gestelde voorwaarden, peilingen of opgravingen uitvoert;
  10° [2 wanneer iemand]2 de in toepassing van de artikelen 244 tot 246 uit te voeren peilingen of opgravingen verhindert;
  11° [2 wanneer de ontdekker de in artikel 246 bedoelde aangifte vergeet te doen;]2
  12° [2 wanneer de eigenaar of de houder van de vergunning]2 de in de artikelen 244 § 1, vierde lid en § 2, tweede lid, 245 § 3, derde lid en 246, § 2, [2 derde lid]2 bedoelde kennisgevingen vergeet te doen;
  13° [2 het niet in acht nemen van de bepalingen van Hoofdstuk II van Titel IX betreffende de belasting op de sites die ingeschreven zijn in de inventaris van de niet-uitgebate bedrijfsruimten]2 met frauduleuze bedoelingen of met de bedoeling schade te berokkenen.
  [1 14° het feit dat op enigerlei wijze afbreuk wordt gedaan aan de artikelen 263, 264, eerste lid, [4 ...]4 en 269, § 1, eerste en derde lid, en § 2.]1 (654)
  [4 15° wanneer een overtreder handelingen of werken in stand houdt na afloop van de termijn die door de rechtbank of de sanctionerende ambtenaar is toegekend om de plaats in haar vroegere staat te herstellen of een einde te maken aan het misdrijf, of wanneer hij de inrichtingswerken niet uitvoert binnen de termijn opgelegd door de rechtbank waartoe hij werd veroordeeld in toepassing van artikelen 307 of 310 of met toepassing van artikel 1 van de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu;
   16° werken of handelingen voortzetten met overtreding van het bevel tot staking of van de bekrachtigingsbeslissing zoals bedoeld in artikel 302;
   17° de belemmering van het in artikel 301 bedoelde recht van huiszoeking of het verzet tegen de maatregelen en/of het verbreken van de verzegeling zoals bedoeld in artikel 303;]4
  [6 18° voor de vergunningaanvrager of de opsteller van de voorafgaande milieueffectbeoordeling betreffende een vergunningsaanvraag, het niet naleven van de verplichtingen inzake de voorafgaande milieueffectbeoordeling die worden opgelegd door titel IV, hoofstuk III, afdeling II, Onderafdeling I van dit Wetboek.]6
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>
  (2)<ORD 2009-05-14/09, art. 113, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (3)<ORD 2013-03-15/02, art. 15, 011; Inwerkingtreding : 01-05-2013>
  (4)<ORD 2014-04-03/22, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
  (5)<ORD 2014-05-08/48, art. 12, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
  (6)<ORD 2017-11-30/19, art. 218, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling II. - Vaststelling van de misdrijven.

  Art. 300/1. [1 Onverminderd de vordering bedoeld in artikel 310 leiden de misdrijven vermeld in artikel 300 hetzij tot strafrechtelijke vervolging overeenkomstig hoofdstuk II, hetzij tot een administratieve geldboete overeenkomstig hoofdstuk V van deze titel.
   Elk proces-verbaal waarin een misdrijf bedoeld in artikel 300 wordt vastgesteld, wordt binnen tien dagen na de vaststelling van het misdrijf per aangetekende zending verstuurd naar de procureur des Konings en naar de sanctionerende ambtenaar bedoeld in artikel 313/3.
   De procureur des Konings geeft de sanctionerende ambtenaar binnen vijfenveertig dagen nadat het proces-verbaal is verzonden kennis van zijn beslissing om de vermoedelijke dader van het misdrijf al dan niet te vervolgen.
   De beslissing van de procureur des Konings om de overtreder te vervolgen, sluit de toepassing van een administratieve geldboete uit.
   De beslissing van de procureur des Konings om de overtreder niet te vervolgen, of het ontbreken van een beslissing binnen de krachtens het derde lid toegekende termijn maakt de toepassing van een administratieve geldboete mogelijk.
   De termijn bedoeld in het derde lid wordt geschorst indien de procureur des Konings zijn beslissing om een aanvullend onderzoek te bevelen binnen deze termijn aan de sanctionerende ambtenaar bekendmaakt, teneinde hem toe te staan met alle kennis van zaken te kunnen beoordelen of de overtreder moet worden vervolgd of om hem voor te stellen een einde te maken aan de strafvordering met toepassing van artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van Strafvordering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Art. 300/2. [1 De ambtenaren bedoeld in artikel 301, eerste lid, zijn ook gemachtigd om bij proces-verbaal het einde van de overenkomstig artikelen 300/1 en 301 vastgestelde inbreuken vast te stellen.
   Elk proces-verbaal tot vaststelling van het einde van een inbreuk wordt binnen tien dagen na de vaststelling aangetekend verzonden naar de overtreder, naar de Procureur des Konings en naar de sanctionerende ambtenaar als bedoeld in artikel 313/3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 219, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. 301.Behalve de ambtenaren van gerechtelijke politie, zijn de ambtenaren en beambten belast met het beheer en de politie over de wegen, de door de Regering aangewezen technische ambtenaren en beambten van de gemeenten en van het Gewest, bevoegd om de [2 in het artikel 300]2 omschreven misdrijven op te sporen en bij proces-verbaal vast te stellen.
  De genoemde ambtenaren en beambten hebben toegang tot de bouwplaats en de gebouwen om alle nodige opsporingen en vaststellingen te verrichten. [1 Ze mogen alle inlichtingen opvragen die betrekking hebben op die opsporingen en vaststellingen [2 en iedere persoon ondervragen over alles wat nuttig is om te weten bij de uitvoering van hun opdracht en in verband met deze onderzoeken en vaststellingen.]2 ]1
  Wanneer deze verrichtingen de kenmerken van een huiszoeking dragen, mogen ze door de ambtenaren en beambten enkel worden uitgevoerd indien er aanwijzingen voor het bestaan van een misdrijf zijn en [1 de persoon die aanwezig is ter plaatse daarvoor toestemming heeft gegeven of]1 op voorwaarde dat de politierechter hen daartoe heeft gemachtigd.
  [3 Voor de ambtenaren en beambten die ze krachtens het eerste lid dient aan te stellen, kan de Regering de voorwaarden vaststellen waaraan ze moeten voldoen om te kunnen worden aangesteld.]3
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 114, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2014-04-03/22, art. 12, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 220, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Afdeling III. - Vaststelling van de misdrijven.

  Art. 302.De in artikel 301, eerste lid, bedoelde ambtenaren en beambten kunnen mondeling ter plaatse de onmiddellijke staking van de werken of van het invoeren van handelingen gelasten wanneer zij vaststellen dat deze een misdrijf vormen in toepassing van artikel 300.
  Het bevel tot staking van de handelingen of van de werken moet op straffe van verval bekrachtigd worden door de burgemeester of de gemachtigde ambtenaar.
  Het in artikel 301, eerste lid, bedoelde proces-verbaal van vaststelling en de bekrachtigingsbeslissing worden binnen tien dagen bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs of bij gerechtsdeurwaardersexploot ter kennis gebracht van de opdrachtgever en van de persoon of de aannemer die het werk of de handelingen uitvoert.
  [1 Tegelijkertijd wordt een afschrift van deze documenten naar de gemachtigde ambtenaar gezonden [2 , alsook naar de sanctionerende ambtenaar en de gemeente op het grondgebied waarvan het goed is gelegen indien de documenten niet van haar diensten of instellingen afkomstig zijn]2 .]1
  De betrokkene kan in kortgeding de opheffing van de maatregel vorderen tegen het Gewest of de gemeente, naargelang de bekrachtigingsbeslissing uitgaat van de gemachtigde ambtenaar of van de burgemeester. De vordering wordt gebracht voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in het ambtsgebied waarvan het werk en de handeling werden uitgevoerd. Boek II, Titel VI, van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de inleiding en de behandeling van de vordering. (658)
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 115, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2014-04-03/22, art. 13, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Art. 303. De voornoemde ambtenaren en beambten zijn gerechtigd tot het treffen van alle maatregelen, verzegeling inbegrepen, om te voorzien in de toepassing van het bevel tot staking of van de bekrachtigingsbeslissing. (660)

  Art. 304.
  <Opgeheven bij ORD 2014-04-03/22, art. 14, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Afdeling IV. - Ambtshalve uitvoering.

  Art. 305.[1 § 1. Bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de stedenbouwkundige vergunningen bedoeld in artikel 102 of wanneer de aan een voorafgaande stedenbouwkundige vergunning onderworpen handelingen of werken zonder vergunning zijn uitgevoerd, dient de verantwoordelijke persoon die de plaats niet in haar oorspronkelijke staat hersteld heeft dit alsnog te doen op eenvoudig verzoek van het college van burgemeester en schepenen of van de gemachtigde ambtenaar binnen de termijn die zij hiervoor vaststellen. Alvorens dit verzoek bekend te maken, licht het college of de gemachtigde ambtenaar de betrokken persoon in betreffende zijn intentie, door hem te verzoeken om binnen de maand zijn opmerkingen bij een ter post aangetekende brief bekend te maken.
   De vergunninghouder die werken heeft uitgevoerd die niet beantwoorden aan de vergunning die hem werd uitgereikt, dient de werken om de plaats in overeenstemming te brengen met de vergunning uit te voeren op eenvoudig verzoek van het college van burgemeester en schepenen of van de gemachtigde ambtenaar binnen de termijn die zij hiervoor vaststellen. Alvorens dit verzoek bekend te maken, licht het college of de gemachtigde ambtenaar de betrokken persoon in betreffende zijn intentie, door hem te verzoeken om binnen de maand zijn opmerkingen bij een ter post aangetekende brief bekend te maken.
   § 2. Indien het herstel in de oorspronkelijke staat of de werken om de plaats in overeenstemming te brengen met de vergunning niet zijn uitgevoerd binnen de termijn vastgesteld in toepassing van § 1 of in voorkomend geval van artikel 313/5, [2 § 1,]2 eerste lid, 2°, dan kan het college van burgemeester en schepenen of de gemachtigde ambtenaar van ambtswege de werken laten uitvoeren, ten laste van de in gebreke blijvende partij.
   Het college van burgemeester en schepenen en de gemachtigde ambtenaar hebben het recht materialen en voorwerpen te verkopen die voortkomen uit het herstel in de oorspronkelijke staat of de werken om de plaats in overeenstemming te brengen met de vergunning, deze te vervoeren, op te slaan of te vernietigen op een plaats die zij hiervoor bepalen.
   De overtreder is verplicht alle kosten voor de uitvoering terug te betalen na aftrek van de verkoopprijs van de materialen en voorwerpen. De terugbetaling van de bedragen die de overtreder aan het Bestuur verschuldigd is, wordt gevorderd op initiatief van het Bestuur bij een ter post aangetekend schrijven.
   Indien de schuldenaar in gebreke blijft voor de betaling van de kosten kan een door de Regering aangestelde ambtenaar een dwangbevel uitvaardigen. Het uitgevaardigde dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar gesteld door de voormelde ambtenaar.]1
  ----------
  (1)<ORD 2014-04-03/22, art. 15, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 221, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK II. - Strafbepalingen.

  Art. 306.Met een gevangenisstraf [1 van acht dagen tot een jaar en een geldboete van 100 tot 25.000 euro]1 of met één van deze straffen alleen worden gestraft, zij die één van de bij artikel 300 bepaalde misdrijven hebben begaan.
  De straffen zijn echter een gevangenisstraf [1 van vijftien dagen tot twee jaar gevangenisstraf en een geldboete van 500 tot 50.000 euro]1 , of één van deze straffen alleen, indien de schuldigen aan de in het artikel 300 omschreven misdrijven, personen zijn die wegens hun beroep of activiteit onroerende goederen kopen, verkavelen, te koop of te huur stellen, verkopen of verhuren, bouwen of vaste of verplaatsbare inrichtingen opstellen. Hetzelfde geldt voor degenen die bij die verrichtingen als tussenpersoon optreden.
  De misdrijven begaan bij het gebruik van een grond voor het opstellen van een vaste of verplaatsbare inrichting, kunnen ten laste worden gelegd van degene die ze heeft opgesteld, alsook van de eigenaar die de opstelling heeft toegestaan of gedoogd.
  Alle bepalingen van het eerste boek van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en van artikel 85, zijn van toepassing op bovenbedoelde misdrijven evenals op die welke [2 in artikel 300]2 zijn omschreven. (666)
  ----------
  (1)<ORD 2014-04-03/22, art. 16, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 222, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 307. [1 § 1]1 Benevens de straf beveelt de rechtbank, op vordering van de gemachtigde ambtenaar of van het college van burgemeester en schepenen, doch met hun gezamenlijk akkoord in de sub 2° en 3° bedoelde gevallen :
  1° ofwel de plaats in de vorige staat te herstellen of de werken die nodig zijn om de plaats in de mate van het mogelijke haar vroegere uitzicht terug te geven of het ongeoorloofde gebruik te staken;
  2° ofwel bouwwerken of aanpassingswerken uit te voeren, behalve wanneer ze betrekking hebben op een goed dat ingeschreven staat op de bewaarlijst of beschermd is of waarvoor de procedure tot inschrijving of bescherming lopende is;
  3° ofwel een geldsom te betalen, gelijk aan de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen behalve wanneer het misdrijf een goed dat ingeschreven staat op de bewaarlijst of beschermd is of waarvoor de procedure tot inschrijving of bescherming lopende is betreft;
  De rechtbank bepaalt daarvoor een termijn, die in de sub 1° en 2° bedoelde gevallen één jaar niet mag overschrijden.
  In geval van veroordeling tot de betaling van een geldsom, beveelt de rechtbank dat de veroordeelde zich op geldige wijze zal kunnen kwijten door de plaats binnen een jaar in de vorige staat te herstellen. De betaling van de som gebeurt op het daarvoor voorziene budgettair fonds van het Gewest.
  [1 § 2. In het geval van inbreuk op artikel 300, 14°, legt de rechtbank, naast de boete, op verzoek van de houder van het voorkooprecht, de indeplaatsstelling van deze laatste op in de rechten van de koper, conform artikel 274.]1 (668)
  ----------
  (1)<ORD 2009-03-19/43, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2009>

  Art. 308.Voor het geval dat de plaats niet in de vorige staat wordt hersteld of dat de bouw- of aanpassingswerken niet binnen de voorgeschreven termijn worden uitgevoerd, beveelt het vonnis dat de gemachtigde ambtenaar, het college van burgemeester en schepenen en eventueel de burgerlijke partij van ambtswege in de uitvoering ervan kunnen voorzien.
  De overheid of de particulier die het vonnis uitvoert, is gerechtigd de materialen en voorwerpen die afkomstig zijn van de herstelling van de plaats te verkopen, te vervoeren, op te slaan en te vernietigen op een door hem gekozen plaats.
  [1 Wanneer de schuldenaar in gebreke van betaling blijft, kan de invordering van de kosten door de door de regering aangewezen ambtenaar worden verder gezet. Deze ambtenaar kan dan een dwangbevel uitvaardigen. Het uitgevaardigde dwangbevel wordt door voornoemde ambtenaar geviseerd en uitvoerbaar verklaard.]1
  De rechtbank kan, op vordering van de kopers of van de huurders, hun titel van eigendomsverkrijging of van huur op kosten van de veroordeelde vernietigen, onverminderd het recht om schadevergoeding te eisen van de schuldige. (670)
  ----------
  (1)<ORD 2012-12-21/59, art. 62, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

  Art. 309. De rechten van de burgerlijke partij zijn in geval van rechtstreeks herstel tot de door de bevoegde overheid gekozen wijze van herstel beperkt overeenkomstig artikel 307, onverminderd het recht om schadevergoeding van de veroordeelde te eisen. (672)

  Art. 310.De gemachtigde ambtenaar of het college van burgemeester en schepenen kan voor de burgerlijke rechtbank vorderen dat de plaats in de vorige staat wordt hersteld of de werken die nodig zijn om het, in de mate van het mogelijke, zijn oorspronkelijk aanzicht terug te bezorgen, vorderen. In gemeenschappelijk overleg kan de ene of de andere eveneens vorderen dat ofwel bouwwerken of aanpassingswerken worden uitgevoerd, ofwel een geldsom wordt betaald gelijk aan de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen behalve wanneer de werken of de inrichtingswerken betrekking hebben op een goed dat ingeschreven staat op de bewaarlijst, beschermd is of waarvoor de inschrijvings- of beschermingsprocedure lopende is.
  De bepalingen van artikelen 307, [1 § 1]1 tweede lid, 308 en 309 zijn ook van toepassing in geval van een voor de burgerlijke rechtbank ingestelde vordering.
  De rechten van de derde benadeelde, die samen met de openbare overheid of afzonderlijk optreedt, zijn in geval van rechtstreeks herstel beperkt tot de door de bevoegde overheid gekozen wijze van herstel beperkt, onverminderd het recht om schadevergoeding van de veroordeelde te eisen. (674)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 223, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  HOOFDSTUK III. - Overschrijving.

  Art. 311.De dagvaarding voor de correctionele rechtbank op grond van artikel 307, of het exploot tot inleiding van het geding op grond van artikel 310, wordt [1 in het bevoegde kantoor van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie]1, overgeschreven ten verzoeke van de gerechtsdeurwaarder die het exploot heeft opgemaakt.
  De dagvaarding of het exploot vermeldt de kadastrale omschrijving van het onroerende goed dat het voorwerp van het misdrijf is, en identificeert de eigenaar ervan in de vorm en onder de sanctie, voorgeschreven door de wetgeving inzake de hypotheken.
  Elke beslissing die in de zaak wordt genomen wordt vermeld op de kant van de overschrijving van de dagvaarding of van het exploot, overeenkomstig de door de wetgeving inzake de hypotheken voorgeschreven procedure.
  Hetzelfde geldt voor het certificaat van de gemachtigde ambtenaar, waarbij wordt vastgesteld dat het vonnis uitgevoerd is of dat de betrokkene de voorgeschreven vergunning definitief heeft verkregen en de werken overeenkomstig de verordenende bepalingen en de vergunning heeft uitgevoerd.
  Wanneer openbare besturen of derden wegens het in gebreke blijven van de veroordeelde genoopt zijn in de tenuitvoerlegging van het vonnis te voorzien, wordt de daaruit te hunnen bate voortvloeiende schuldvordering gewaarborgd door een wettelijke hypotheek, die ingeschreven, vernieuwd, verminderd of geheel of gedeeltelijk geroyeerd wordt, overeenkomstig de bepalingen voorgeschreven door de wetgeving inzake de hypotheken.
  Deze waarborg dekt ook de schuldvordering ten gevolge van de kosten der hypothecaire formaliteiten, die door hen zijn voorgeschoten en die ten laste van de veroordeelde zijn. (676)
  ----------
  (1)<ORD 2018-03-01/09, art. 19, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

  Art. 312.De in artikel 305 bedoelde vordering dient [1 in het bevoegde kantoor van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie]1 te worden overgeschreven onder dezelfde voorwaarden dan die bepaald bij artikel 311, eerste en tweede lid.
  Hetzelfde geldt voor het attest van het college van burgemeester en schepenen of van de gemachtigde ambtenaar waarbij wordt vastgesteld dat de aanvrager de werken overeenkomstig de voorschriften van de vordering heeft uitgevoerd.
  Wanneer het college van burgemeester en schepenen of de gemachtigde ambtenaar wegens het in gebreke blijven van de overtreder genoopt is in de tenuitvoerlegging van het vonnis te voorzien, wordt de daaruit te hunnen bate voortvloeiende schuldvordering gewaarborgd door een wettelijke hypotheek, die ingeschreven, vernieuwd, verminderd of geheel of gedeeltelijk geroyeerd wordt, overeenkomstig de bepalingen voorgeschreven door de wetgeving inzake de hypotheken.
  Deze waarborg dekt ook de schuldvordering ten gevolge van de kosten der hypothecaire formaliteiten die door het college van burgemeester en schepenen of door de gemachtigde ambtenaar zijn voorgeschoten en die ten laste van de overtreder zijn. (678)
  ----------
  (1)<ORD 2018-03-01/09, art. 20, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

  HOOFDSTUK IV. - Dading.

  Art. 313.
  <Opgeheven bij ORD 2014-04-03/22, art. 17, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  HOOFDSTUK V. - [1 Administratieve geldboetes]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Art. 313/1.[1 Kunnen worden veroordeeld tot een administratieve geldboete van 2.500 tot 10.000 euro, de vastgoedmakelaars en de notarissen die de formaliteiten opgelegd door artikel 266, § 1, [2 ...]2 268, § 2 [2 , 280 en 281/1]2, miskennen.
  De personen bedoeld in artikel 301 zijn gemachtigd om via processen-verbaal vaststellingen van deze overtredingen te doen en om hun processen-verbaal bekend te maken aan de sanctionerende ambtenaar.
  Iedere akte tot vaststelling van een in het eerste lid bedoelde inbreuk wordt binnen tien dagen na de vaststelling van het misdrijf per aangetekend schrijven opgestuurd naar de sanctionerende ambtenaar.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 224, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 313/2. [1 Kan worden bestraft met een administratieve geldboete van 250 tot 100.000 euro in functie van het aantal en de ernst van de vastgestelde inbreuken, elke persoon die één van de in artikel 300 bedoelde misdrijven heeft gepleegd en die niet aan strafrechtelijke vervolging is onderworpen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Art. 313/3. [1 De administratieve geldboete wordt opgelegd door de sanctionerende ambtenaar die is aangesteld door de Regering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Art. 313/4.[1 § 1. Na ontvangst van de in artikel 300/1, derde lid, bedoelde beslissing van de Procureur des Konings of bij het verstrijken van de termijn die hierin is vastgesteld, kan de sanctionerende ambtenaar de procedure voor de administratieve geldboete instellen.
  § 2. [2 Na zijn beslissing om de procedure voor de administratieve geldboete in te stellen, maakt de sanctionerende ambtenaar zijn beslissing bekend, hetzij aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente op wier grondgebied het goed waarvoor een overtreding is vastgesteld gelegen is, hetzij aan de gemachtigde ambtenaar, afhankelijk van het feit of de eerste dan wel de tweede in dit geval de bevoegde autoriteit is voor het afleveren van een stedenbouwkundige vergunning. Tegelijkertijd informeert hij ook de overtreder.
   Het bevoegde college van burgemeester en schepenen of de gemachtigde ambtenaar beschikt over een termijn van dertig dagen, te tellen vanaf de ontvangst van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving, om de sanctionerende ambtenaar kennis te geven van zijn beslissing om met de overtreder een verzoeningspoging te ondernemen. Indien de sanctionerende ambtenaar binnen de voornoemde termijn geen dergelijke kennisgeving ontvangt, wordt de procedure voortgezet.
   Indien door de bevoegde autoriteit beslist wordt tot een verzoeningspoging overeenkomstig het tweede lid, wordt de procedure voor de administratieve boete opgeschort, tot de kennisgeving, aan de sanctionerende ambtenaar en aan de overtreder, van de beslissing van het bevoegde college of de gemachtigde ambtenaar waarin ofwel wordt vastgesteld dat de verzoening mislukt is of dat een akkoord bereikt is met de overtreder. Indien de sanctionerende ambtenaar echter geen kennisgeving ontvangt van de voornoemde beslissing binnen negentig dagen, te tellen vanaf de ontvangst door de sanctionerende ambtenaar van de beslissing om een verzoeningspoging te ondernemen, wordt de procedure voortgezet.
   De verzoening betreft de verwezenlijking, door de overtreder en binnen een welbepaalde termijn, van de werken die nodig zijn om een einde te stellen aan de overtreding. Ze kan ook de indiening inhouden van een volledige en ontvankelijke aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning binnen een door de bevoegde autoriteit bepaalde termijn die evenwel niet langer mag zijn dan zes maanden, of een jaar, als het om een beschermd goed gaat. In dat geval, dienen de aard van de uit te voeren werken en de termijn voor de uitvoering en afwerking ervan in de vergunning opgegeven te worden. De termijn voor de voltooiing van de werken moet in verhouding staan tot de uit te voeren aanpassingen zonder evenwel de duur van een jaar te kunnen overschrijden, te tellen vanaf de kennisgeving van de vergunning gericht op het laten ophouden van de overtredingen. De procedure van de administratieve boete wordt opgeschort voor de hele duur van de hierboven opgegeven termijn maar gaat opnieuw lopen indien de overtreder een van de termijnen die in de vergunning worden opgelegd niet zou naleven.
   Wanneer de verzoening geslaagd is en de in dat kader overeengekomen werken verwezenlijkt werden, wordt een proces-verbaal opgesteld inzake het niet langer bestaan van de overtreding overeenkomstig artikel 300/2 en wordt de procedure voor de administratieve boete stopgezet door de sanctionerende ambtenaar die de overtreder kan oproepen om gehoord te worden voorafgaand aan het nemen van een beslissing overeenkomstig artikel 313/5, § 1, 6°.
   In alle andere gevallen, wordt de procedure voor de administratieve boete hervat.]2
  § 3. [2 Na de fase van de in § 2 bedoelde verzoening, maar vóór hij een beslissing neemt, deelt de sanctionerende ambtenaar de overtreder bij aangetekende brief met ontvangstbewijs mee dat de tegen hem ingestelde procedure wordt hervat. De aangetekende brief van de sanctionerende ambtenaar somt de betreffende misdrijven en de gelopen risico's op, nodigt de overtreder uit om middelen tot zijn verdediging aan te voeren en preciseert dat hij kan vragen om gehoord te worden.]2 Deze middelen ter verdediging moeten binnen dertig dagen na ontvangst [2 van de aangetekende brief van de sanctionerende ambtenaar]2 bekendgemaakt worden [2 ...]2. In dat geval wordt de overtreder opgeroepen om door de sanctionerende ambtenaar te worden gehoord.
  Wanneer hij de overtreder de in het eerste lid bedoelde brief stuurt, zendt de sanctionerende ambtenaar tegelijkertijd een kopie ervan per aangetekende brief met ontvangstbevestiging aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente op wier grondgebied het goed waarvoor een overtreding is vastgesteld is gelegen.]1
  [2 Indien de overtreder vraagt om gehoord te worden zal de in artikel 313/5, § 2 bedoelde termijn met vijftien dagen verlengd worden.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 225, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 313/5.[1 § 1. De sanctionerende ambtenaar kan al naar gelang van de omstandigheden :
  1° een administratieve geldboete opleggen uit hoofde van het gepleegde misdrijf;
  2° de uitspraak van zijn beslissing opschorten tot na het verstrijken van een termijn die hij zelf vaststelt, waarbij deze termijn door de overtreder benut dient te worden, hetzij om een einde te maken aan het misdrijf indien er handelingen of werken werden uitgevoerd zonder stedenbouwkundige vergunning door de plaats volledig te herstellen in de oorspronkelijke staat indien de toestand geen stedenbouwkundige vergunning vereist, hetzij om een volledig aanvraagdossier voor een stedenbouwkundige vergunning in te dienen bij de bevoegde overheid; bij het verstrijken van de vastgestelde termijn hervat de sanctionerende ambtenaar de procedure;
  3° de uitspraak van zijn beslissing opschorten als de bevoegde overheid een stedenbouwkundige vergunning heeft uitgereikt, en dit tot de termijnen verstrijken die deze laatste vermeldt voor het aanvatten van de vergunde werken enerzijds en deze te voltooien anderzijds; bij het verstrijken van deze termijnen hervat de sanctionerende ambtenaar de procedure;
  4° [2 een administratieve geldboete opleggen met een onderscheid tussen het deel van het boetebedrag dat betaald dient te worden overeenkomstig artikel 313/6 en de delen van de boete die slechts verschuldigd zijn als de overtreder geen of geen volledig einde maakt aan het misdrijf, hetzij bij het verstrijken van de termijnen opgelegd overeenkomstig het 2°, hetzij bij het verstrijken van de termijnen bepaald in de stedenbouwkundige vergunning overeenkomstig het 3°. Het bepalen van de bedragen van de eventuele achtereenvolgende gedeelten van de boete, verbonden met de verschillende opgelegde termijnen, zal rekening kunnen houden met de al uitgevoerde handelingen en werken met het oog op het beëindigen van de overtreding;]2
  5° beslissen dat geen administratieve geldboete moet worden opgelegd omdat het misdrijf niet rechtsgeldig is aangetoond of om uitzonderlijke, behoorlijk gemotiveerde redenen van de overtreder;
  6° beslissen, indien er gedurende de procedure een eind gemaakt werd aan de overtreding, om een administratieve geldboete op te leggen, die vastgelegd is op een bedrag dat rekening houdt met deze stopzetting van het misdrijf [2 die is vastgesteld overeenkomstig artikel 300/2]2.
  De sanctionerende ambtenaar kan, in alle gevallen, verzachtende omstandigheden in overweging nemen waardoor het bedrag van de administratieve geldboete verlaagd kan worden, indien nodig onder de minima die vastgelegd werden in de artikelen 313/1 en 313/2.
  [2 In alle gevallen, kan de sanctionerende ambtenaar beslissen dat zijn beslissing tot oplegging van een administratieve boete niet of slechts gedeeltelijk zal worden ten uitvoer gelegd gedurende een referentieperiode van minstens één jaar en maximaal drie jaar vanaf de datum van kennisgeving van zijn beslissing. Het uitstel wordt van rechtswege herroepen ingeval gedurende de referentieperiode een nieuwe inbreuk begaan wordt die de toepassing meebrengt van een administratieve boete van een hoger niveau dan de administratieve boete die tevoren gepaard ging met uitstel. De gemachtigde ambtenaar kan beslissen om het uitstel te herroepen ingeval gedurende de referentieperiode een nieuwe inbreuk begaan is die de toepassing meebrengt van een administratieve boete van een gelijk of een lager niveau dan de administratieve boete die tevoren gepaard ging met uitstel. De administratieve boete die uitvoerbaar wordt als gevolg van de herroeping van het uitstel, wordt zonder beperking samengevoegd met die welke opgelegd is wegens de nieuwe inbreuk.]2
  De sanctionerende ambtenaar betekent een afschrift van zijn beslissing aan de gemeente of de gemeenten op het grondgebied waarvan het goed is gelegen. Hij verstuurt een afschrift hiervan naar de gemachtigde ambtenaar.
  § 2. Indien de sanctionerende ambtenaar binnen [2 vier maanden]2 na de verzending, aan het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente, van het in artikel 313/4, § 3, tweede lid, bedoelde schrijven, die gemeente geen kennis heeft gegeven van zijn overeenkomstig § 1 genomen beslissing, kan het college van burgemeester en schepenen beslissen om zelf de procedure voor de administratieve geldboete in te leiden en in de plaats van de sanctionerende ambtenaar te treden. In dat geval handelt het college van burgemeester en schepenen overeenkomstig de artikelen 313/4, § 3, en 313/5, § 1, in de plaats van de sanctionerende ambtenaar. De artikelen 313/6 tot 313/11 zijn van toepassing op de beslissing van het college van burgemeester en schepenen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 226, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 313/6. [1 De beslissing die een administratieve geldboete oplegt, bepaalt het bedrag hiervan en verzoekt de overtreder de boete te betalen binnen een termijn van zestig dagen na de betekening door storting op de rekening van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vermeld op het hieraan toegevoegde formulier.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Art. 313/7. [1 De beslissing genomen met toepassing van artikel 313/5 wordt binnen tien dagen na de beslissing aan de betrokkene betekend bij ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs.
  De betaling van de administratieve geldboete kan ten gunste van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden gewaarborgd door een wettelijke hypotheek op het al dan niet bebouwde goed dat het voorwerp uitmaakt van het misdrijf. Deze waarborg geldt ook voor de schuldvordering die het gevolg is van het voorschieten van de kosten voor de hypothecaire formaliteiten. De inschrijving, de hernieuwing, de vermindering en de totale of gedeeltelijke schrapping gebeuren overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de hypotheekwetgeving en wel op kosten van de overtreder.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Art. 313/8.[1 De opbrengst van de administratieve geldboetes wordt gestort in het " Fonds voor de opsporing, de vaststelling en de vervolging van de stedenbouwkundige overtredingen " bedoeld in artikel 2, 20° van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van begrotingsfondsen.]1
  ----------
  (1)<ORD 2015-07-09/08, art. 4, 019; Inwerkingtreding : 20-07-2015>

  Art. 313/9.[1 Elke persoon die wordt veroordeeld tot de betaling van een administratieve geldboete kan hiertegen beroep tot vernietiging instellen bij de door de Regering daartoe aangewezen ambtenaar. Dat beroep, alsook de termijn om het in te dienen, werken opschortend.
  Het beroep wordt ingediend bij een ter post aangetekende brief die wordt gericht aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaar, binnen dertig dagen volgend op de mededeling van de beslissing tot het opleggen van een administratieve boete. In zijn beroep, kan de eiser vragen om te worden gehoord.
  [2 De beslissing van de in het eerste lid bedoelde ambtenaar wordt goedgekeurd en binnen vier maanden na de verzending van de aangetekende brief die het beroep bevat gelijktijdig meegedeeld aan de eiser, aan de sanctionerende ambtenaar, aan de gemachtigde ambtenaar en aan de gemeente of de gemeenten op wier grondgebied het goed is gelegen. Indien de overtreder gevraagd heeft om gehoord te worden, zal die termijn met vijftien dagen worden verlengd.
   Bij ontstentenis van kennisgeving binnen de voornoemde termijn, zal de beslissing van de sanctionerende ambtenaar die het voorwerp van het beroep uitmaakte worden bevestigd.]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 227, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 313/10. [1 Indien de geldboete niet binnen de vooropgestelde termijnen wordt betaald, vaardigt de door de Regering aangestelde ambtenaar een dwangbevel uit. Het dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar gesteld door de voormelde ambtenaar.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Art. 313/11. [1 Indien ten laste van dezelfde persoon een nieuw misdrijf wordt vastgesteld binnen vijf jaar na de eerste vaststelling worden de bedragen bepaald in de artikelen 313/1 en 313/2 verdubbeld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Art. 313bis.
  <Opgeheven bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Art. 313ter.
  <Opgeheven bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Art. 313quater.
  <Opgeheven bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Art. 313quinquies.
  <Opgeheven bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Art. 313sexies.
  <Opgeheven bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Art. 313septies.
  <Opgeheven bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  Art. 313octies.
  <Opgeheven bij ORD 2014-04-03/22, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

  TITEL XI. - SLOTBEPALINGEN.

  HOOFDSTUK I. - Slot- en overgangsbepalingen van de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedenbouw.

  Afdeling I. - Implementatie van de Europese richtlijnen.

  Art. 314. De Regering kan de bepalingen inzake planning en stedenbouw van dit Wetboek opheffen, aanvullen of vervangen om de voor de omzetting van de uit de richtlijnen van de Europese Unie voortvloeiende verplichte bepalingen nodige maatregelen te nemen. (682)

  Afdeling II. - Opheffingsbepalingen.

  Art. 315. De wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en de stedebouw is niet langer van toepassing op het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met uitzondering van artikel 70. (684)

  Art. 316. De artikelen 1 tot 7 van de kaderwet van 15 juli 1970, houdende organisatie van de planning en de economische decentralisatie, zijn niet langer van toepassing op het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op het vlak van de gewestelijke planning. (686)

  Art. 317. De Commissie van advies voor de ruimtelijke ordening van de Brusselse agglomeratie, bepaald bij artikel 19 van de organieke wet van 29 maart 1962, wordt opgeheven. (688)

  Art. 318. De Commissie van deskundigen, ingesteld bij artikel 29 van de organieke wet van 29 maart 1962, wordt opgeheven. (690)

  Art. 319. Het algemeen plan van aanleg van de gemeente Ganshoren, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 13 december 1958, evenals het algemeen plan van aanleg van de gemeente Jette, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 10 juni 1954, zoals het later werd gewijzigd, worden opgeheven.
  Deze opheffing geeft geen aanleiding tot enige schadeloosstelling. (692)

  Afdeling III. - Overgangs- en slotbepalingen.

  Art. 320. § 1. De beroepen tegen de beslissingen van het college van burgemeester en schepenen of van de gemachtigde ambtenaar, bij toepassing van de artikelen 165, 166, 167 en 168, worden bij de Bestendige Deputatie van de Provincie Brabant ingediend tot de installatie van het bij artikel 12 bedoelde Stedenbouwkundig College.
  § 2. De helft van de leden van het Stedebouwkundig College wordt voor de eerste keer voor een mandaat van drie jaar benoemd. (694)

  Art. 321. De Régionale Commissie van advies voor ruimtelijke ordening, ingesteld bij artikel 7 van de organieke wet van 29 maart 1962, blijft in functie tot de installatie van de in artikel 7 bedoelde Gewestelijke Ontwikkelingscommissie, waarvan zij de taken uitoefent.
  De Regering wijst de leden van de nieuwe commissie aan binnen zes maanden die volgen op de inwerkingtreding van afdelingen I en II, hoofdstuk V van titel I. (696)

  Art. 322. De overlegcommissies, ingesteld bij het koninklijk besluit van 5 november 1979, tot bepaling, wat het Brusselse Gewest betreft, van de speciale regelen van openbaarmaking die moeten worden nageleefd inzake sommige bouw- en verkavelingsaanvragen en houdende instelling, voor elke gemeente van het Brusselse Gewest, van een overlegcommissie voor plaatselijke ordening blijven in functie tot de installatie van de in artikel 9 bedoelde overlegcommissies, waarvan zij de taken uitoefenen. (698)

  Art. 323. § 1. Het eerste gewestelijk ontwikkelingsplan wordt vastgesteld binnen twee jaar volgend op de inwerkingtreding van hoofdstuk II van titel II.
  § 2. In afwijking van artikel 21 kan de Regering bij een met redenen omkleed besluit beslissen dat het eerste gewestelijk ontwikkelingsplan blijft gelden gedurende de hele legislatuur volgend op degene waarin het plan werd vastgesteld.
  Het gewestelijke ontwikkelingsplan dat op 3 maart 1995 werd vastgesteld, houdt op gevolg te hebben op de dag van de inwerkingtreding van een nieuw ontwerp van het gewestelijk ontwikkelingsplan en uiterlijk op 31 december 2001.
  § 3. De woordelijke stedenbouwkundige voorschriften van de verordenende kaart van de bodembestemming en de verordenende kaart van de bodembestemming van het eerste gewestelijk ontwikkelingsplan dat op 3 maart 1995 is goedgekeurd, welke bindende kracht en verordenende waarde hebben, worden opgeheven. (700)

  Art. 324. § 1. Het gewestplan van de Brusselse agglomeratie, vastgesteld bij het koninklijk besluit van 28 november 1979, blijft van kracht tot het wordt vervangen door een gewestelijk bestemmingsplan.
  Voor de toepassing van de artikelen 17, 27, 28, 32, 41, 42, 45, 49, 53, 54, 67, 69, 70, 71, 73, 77, 78, 81, 94, 98, 99, 106, 149, 188, 275, 277, 280 en 281 wordt het gewestplan met het gewestelijk bestemmingsplan gelijkgesteld.
  § 2. Bij afwijking van de artikelen 24 en 25 kan de Regering het eerste gewestelijk bestemmingsplan goedkeuren zonder vooraf de impliciete opheffingen die uitwerking hebben op de bestaande bestemmingsplannen te hebben bepaald. Wat de bestemmingsplannen betreft, kan de bestaande rechtstoestand vereist door artikel 24, tweede lid, 1° worden beperkt tot de cartografische aanduiding van de perimeter van de bijzondere bestemmingsplannen die niet expliciet werden opgeheven. (702)

  Art. 325.§ 1. De bijzondere plannen van aanleg, goedgekeurd onder de gelding van de besluitwet van 2 december 1946 betreffende de stedebouw en van de wet van 29 maart 1962, blijven van kracht. Ze worden "bijzondere bestemmingsplannen" genaamd. [1 Er kan van worden afgeweken onder dezelfde voorwaarden als die welke door onderhavig Wetboek worden opgelegd voor de bijzondere bestemmingsplannen.]1
  [1 Artikel 126, § 9, is van toepassing op]1 de procedure voor de afgifte van de vergunningen en attesten binnen de omtrek van de bijzondere plannen van aanleg [1 ...]1 goedgekeurd bij toepassing van de besluitwet van 2 december 1946 betreffende de stedebouw [1 of]1 van artikel 17 van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en de stedebouw [1 ...]1
  [1 ...]1
  § 2. De bijzondere plannen van aanleg kunnen worden gewijzigd door bijzondere bestemmingsplannen mits naleving van de procedure bepaald bij [2 artikel 57/1]2.
  § 3. De uitwerkingsprocedure van de ontwerpen van bijzondere plannen van aanleg die door de gemeenteraden voorlopig werden aangenomen vóór de inwerkingtreding van hoofdstuk V van titel II, wordt voortgezet, naargelang het geval, overeenkomstig artikelen 48, 49 en 50.
  Voor de ontwerpen die voorlopig werden aangenomen vóór de inwerkingtreding van de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedebouw, moet er geen effectenverslag worden opgesteld.
  § 4. De bepalingen van de bijzondere bestemmingsplannen die impliciet werden opgeheven omdat zij niet overeenstemden met het gewestplan van de Brusselse Agglomeratie of met de verordenende bepalingen van het eerste gewestelijk ontwikkelingsplan die werden goedgekeurd nadat die bepalingen van kracht werden, krijgen hun aanvankelijke uitwerking terug in de mate waarin zij overeenstemmen met het eerste gewestelijk bestemmingsplan, tenzij zij intussen werden gewijzigd of uitdrukkelijk werden opgeheven. (704)
  ----------
  (1)<ORD 2017-11-30/19, art. 228, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 229, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 326. De onteigeningsplannen, goedgekeurd vóór 1 juli 1987 met toepassing van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en de stedebouw, treden buiten werking op 1 januari 1997.
  De onteigeningsplannen, goedgekeurd vanaf 1 juli 1987 met toepassing van voornoemde organieke wet, treden buiten werking na een termijn van tien jaar.
  Wanneer de bevoegde overheid de onteigening na de in het eerste en het tweede lid bedoelde termijnen wenst voort te zetten, wordt tewerk gegaan overeenkomstig de artikelen 70, 71, 72, 73, 74 en 75. In dat geval is artikel 79, derde lid, van toepassing. (706)

  Art. 327. Het prioritair actieprogramma " Kristal ", gelegen op het grondgebied van Sint-Jans-Molenbeek en vastgesteld bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 oktober 1999 blijft gevolg hebben tot 30 oktober 2004, behoudens verlenging voor een maximumduur van vijf jaar. (708)

  Art. 328. § 1. De verkavelingen die op 22 april 1962 in uitvoering waren, mogen zonder vergunning worden voortgezet indien de verkavelaars het bewijs leveren van een voorafgaand akkoord van het bestuur van stedebouw.
  Het akkoord vervalt evenwel, behoudens overmacht, indien op 1 oktober 1970 geen van de werken is aangevat, die in bedoeld akkoord zijn voorzien in verband met de geplande en in het akkoord aanvaarde aanleg van nieuwe verkeerswegen, wijziging of opheffing van bestaande verkeerswegen.
  Zijn de werken aangevangen, dan vervalt de vergunning indien deze werken niet voltooid zijn vóór 31 december 1972.
  Wanneer de verkavelingen langs een bestaande, voldoende uitgeruste weg moesten worden uitgevoerd, vervalt het akkoord eveneens indien de verkoop van minstens een derde van de percelen niet vóór 1 oktober 1970 is geregistreerd.
  § 2. Vervallen, behoudens overmacht :
  1° de vóór 1 januari 1965 afgegeven verkavelingsvergunningen die de aanleg van nieuwe verkeerswegen of de wijziging of opheffing van bestaande verkeerswegen bevatten, indien op 1 oktober 1970 geen aanvang is gemaakt met enig in de vergunning voorgeschreven werk tot aanleg van die wegen. Zijn werken aangevangen, dan komt de vergunning te vervallen indien deze werken niet vóór 31 december 1972 voltooid waren;
  2° de met ingang van 1 januari 1965 afgegeven vergunningen waarvan de voorgeschreven werken van aanleg niet voltooid waren binnen drie jaar te rekenen vanaf 1 oktober 1970. Deze termijn wordt eventueel verlengd tot de vijfde verjaardag van de afgifte der vergunning.
  De vergunninghouder kan de uitvoering in fasen aanvragen indien de omvang van de verkaveling zulks rechtvaardigt. Tegen de weigeringsbeslissingen kan beroep worden aangetekend zoals bepaald bij artikelen 164 tot 174.
  § 3. Vervallen eveneens :
  1° de vóór 1 januari 1966 afgegeven vergunningen voor verkavelingen, uit te voeren langs een bestaande, voldoende uitgeruste weg, wanneer de verkoop van minstens één van de percelen niet vóór 1 oktober 1970 aan de registratieformaliteit is onderworpen geweest;
  2° de met ingang van 1 januari 1966 afgegeven vergunningen voor verkavelingen, uit te voeren langs een bestaande, voldoende uitgeruste weg, wanneer de verkoop of de verhuring voor meer dan negen jaar, van minstens één derde van de percelen niet binnen vijf jaar, te rekenen vanaf de datum der vergunning, aan de registratieformaliteit is onderworpen geweest.
  In beide gevallen dient het bewijs van de verkoop of van de verhuring te worden geleverd overeenkomstig het bepaalde in artikel 113.
  § 4. De vóór 1 juli 1992 afgegeven bouwvergunningen die, in de zin van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en de stedebouw, gewijzigd bij de wetten van 22 april 1970, 22 december 1970, 25 juli 1974, 12 juli 1976, 28 juli 1976, 22 december 1977, 28 juni 1978 en 10 augustus 1978, het voorwerp waren van het begin der werken vóór deze datum, vervallen indien de werken na deze datum gedurende meer dan één jaar worden onderbroken.
  De na 1 juli 1991 afgegeven bouwvergunningen hebben een geldigheidsduur van twee jaar en kunnen voor één jaar worden verlengd, volgens de in artikel 101 bedoelde nadere regels.
  De vóór 1 juli 1991 afgegeven bouwvergunningen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een verlenging waarvan de termijn verstrijkt na 1 juli 1992, vervallen overeenkomstig artikel 101.
  § 5. De behandelingsprocedures van de vóór 1 juli 1992 ingediende aanvragen om bouw- en verkavelingsvergunningen worden voortgezet overeenkomstig artikelen 124 tot 164 en 176 tot 178 met uitzondering van de in artikel 156, § 2, eerste lid, 1°, bedoelde termijn, die in dit geval vijfenzeventig dagen bedraagt.
  Worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van voornoemde wet van 29 maart 1962 : de in artikelen 54 en 55 van deze wet bedoelde administratieve beroepen, die vóór 1 juli 1992 werden ingediend, alsmede deze bedoeld in artikel 320.
  De behandelingsprocedures van de vóór 1 juli 1992 ingediende aanvragen om stedebouwkundig attest nr. 2 worden voortgezet overeenkomstig artikelen 199 tot 201 met uitzondering van de in artikelen 156, § 2, eerste lid, 1°, bedoelde termijn die in dit geval vijfenzeventig dagen bedraagt. (710)

  Art. 329.§ 1. De algemene en gemeentelijke bouwverordeningen, genomen ter uitvoering van de organieke wet van 29 maart 1962 blijven van kracht.
  De artikelen 53 tot 55 van Titel XIII " Preventiemaatregelen tegen brand " van de algemene bouwverordening van de Brusselse Agglomeratie van 17 maart 1976 worden opgeheven.
  § 2. De bepalingen van de bouwverordeningen van de Brusselse Agglomeratie die met dit Wetboek overeenstemmen, zijn gewestelijke stedenbouwkundige in de zin van artikel 88.
  § 3. De algemene en gemeentelijke bouwverordeningen kunnen worden gewijzigd bij gewestelijke en gemeentelijke stedenbouwkundige met inachtneming van de bij artikel 97 bepaalde procedure.
  § 4. De Regering is ertoe gemachtigd een gewestelijke stedenbouwkundige verordening goed te keuren, identiek aan de op 3 juni 1999 goedgekeurde, zonder te moeten overgaan tot de onder artikel 89 voorziene modaliteiten. Deze gewestelijke stedenbouwkundige verordening zal ophouden gevolg te hebben op het ogenblik van de volgens de onder artikel 89 voorziene modaliteiten goedgekeurde nieuwe gewestelijke stedenbouwkundige verordening en, uiterlijk binnen de drie jaar na de inwerkingtreding van deze ordonnantie. (712)

  Art. 330.§ 1. De bouwvergunningen en administratieve machtigingen betreffende de reclame-inrichtingen en de uithangborden die vóór de inwerkingtreding van de ordonnantie houdende organisatie van de planning en de stedenbouw werden afgegeven, vervallen ten laatste op 31 december 1994. Dit verval geeft aanleiding tot geen enkele schadeloosstelling.
  § 2. De vergunningen betreffende handelingen en werken opgenomen in de lijst van de regering, bedoeld in artikel 102, eerste lid, die voordien geen vergunningen van beperkte duur waren, vervallen binnen de door de regering vastgestelde termijn.
  § 3. [2 De handelingen en werken die aan een voorafgaande stedenbouwkundige vergunning onderworpen waren op het moment van hun uitvoering voor 1 januari 2000, zonder dat een dergelijke vergunning verkregen was, maken het voorwerp uit van een vereenvoudigde stedenbouwkundige regularisatievergunning, mits aan volgende voorwaarden voldaan wordt :
   - ze zijn conform hetzij de regelgeving die van kracht was op het moment van hun uitvoering, hetzij de regelgeving die van kracht is de dag waarop het college van burgemeester en schepenen uitspraak doet in het kader van dit artikel;
   - krachtens het huidige Wetboek of andere wettelijke of verordenende bepalingen waren ze op het moment van hun uitvoering en zijn ze ook nu niet onderworpen aan een effectenevaluatie wanneer het college van burgemeester en schepenen in het kader van het huidige artikel een uitspraak doet.
   Artikel 125, met uitzondering van het tweede lid en artikel 193, met uitzondering van de vereiste om vóór elke bezetting over te gaan tot een controlebezoek, zijn van toepassing op de aanvragen voor een vereenvoudigde stedenbouwkundige regularisatievergunning.
   De Regering bepaalt de inhoud van het aanvraagdossier voor de vereenvoudigde stedenbouwkundige regularisatievergunning, dat het voorafgaande advies van de Dienst voor Brandweer en voor Dringende Medische hulp moet bevatten, tenzij het hiervan vrijgesteld was met toepassing van artikel 126, § 4, of 177, § 4. Uit het dossier moet blijken dat de betrokken handelingen en werken voldoen aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden.
   In afwijking van de bepalingen van titel IV, hoofdstuk III, brengt het college van burgemeester en schepenen, binnen vijfenveertig dagen vanaf de verzending van het ontvangstbewijs van het volledige dossier, de aanvrager, per aangetekende brief, en de gemachtigde ambtenaar op de hoogte van de vereenvoudigde stedenbouwkundige regularisatievergunning. Deze vergunning kan enkel worden geweigerd :
   - indien de in het eerste lid bedoelde handelingen en werken niet in overeenstemming zijn met de regelgeving die van toepassing was op het ogenblik waarop zij zijn uitgevoerd, noch met de regelgeving die van toepassing is op de dag waarop het college van burgemeester en schepenen uitspraak doet;
   - indien het voorafgaandelijke advies van de Dienst Brandweer en Dringende Medische Hulp negatief is.]2
  ----------
  (1)<ORD 2014-04-03/22, art. 19, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 230, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 331. Alle de bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en de stedebouw, gewijzigd door de wetten van 22 april 1970, 22 december 1970, 25 juli 1974, 12 juli 1976, 28 juli 1976, 22 december 1977, 28 juni 1978 en 10 augustus 1978 blijven van kracht voor zover ze niet tegenstrijdig zijn met de bepalingen van dit Wetboek en zolang ze niet door de Regering werden opgeheven.

  HOOFDSTUK II. - Overgangs- en eindbepalingen van de ordonnantie van 4 maart 1993 inzake het behoud van het onroerend erfgoed.

  Art. 332. § 1. Met uitzondering van de bepalingen betreffende de roerende goederen, is de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen niet langer van toepassing op het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.
  Gedurende een periode van zes maanden te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze ordonnantie worden de beschermingsprocedures die aan de gang zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze ordonnantie tot het einde voortgezet overeenkomstig de bepalingen van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen. Na die termijn zullen de beschermingsprocedures die nog steeds aan de gang zijn worden voortgezet overeenkomstig de bepalingen van deze ordonnantie, zonder afbreuk te doen aan de reeds verworven elementen van de procedure met toepassing van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen. (716)
  § 2. De beschermingsbesluiten genomen met toepassing van de wet van 7 augustus 1931 blijven van kracht tot zij overeenkomstig dit Wetboek zouden worden gewijzigd of opgeheven.
  De in dit Wetboek bepaalde gevolgen van de bescherming zijn verbonden aan de goederen die beschermd zijn met toepassing van de wet van 7 augustus 1931.

  Art. 333.Zonder afbreuk te doen aan de met toepassing van artikel 332, § 2, van deze ordonnantie van kracht zijnde beschermingsmaatregelen die bepaald zijn door het gewestplan of het bijzonder plan van aanleg, het gewestelijk of bijzonder bestemmingsplan dat van kracht is, worden alle monumenten en gehelen waarvoor een bouwvergunning afgegeven werd of die voor 1 januari 1932 gebouwd werden, als overgangsmaatregel, en die tot de publicatie van de inventaris van het onroerende erfgoed van het Gewest, beschouwd als ingeschreven op die lijst.
  [1 Elke publicatie van de inventaris van een gemeente of van een deel van een gemeente vervangt de in eerste lid gedefinieerde overgangsinventaris voor die gemeente of het deel van die gemeente.]1
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 118 et 119, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 231, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. 334. Gedurende een periode van vijf jaar vanaf de inwerkingtreding van deze ordonnantie, kan de Commissie door haar beslissing met redenen te omkleden de door artikel 210, § 2, en artikel 222, § 3, bepaalde termijn met negentig dagen verlengen. (718)

  HOOFDSTUK III. - Overgangs- en eindbepalingen van de ordonnantie van 18 december 2003 betreffende de rehabilitatie en de herbestemming van de niet-uitgebate bedrijfsruimten.

  Art. 335. De ordonnantie van 13 april 1995 betreffende de herinrichting van de niet-uitgebate of verlaten bedrijfsruimten wordt opgeheven. (720).

  TITEL XII. - [1 Stelsel van de stedenbouwkundige lasten voor de periode van 1 augustus 2003 tot 8 januari 2004.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  HOOFDSTUK I. - [1 Glossarium.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  Art. 336.[1 In deze titel wordt verstaan onder :
  a) " Met sociale woningen gelijkgestelde woningen " : de woningen die beantwoorden aan de bouwnormen P 84 voor de sociale woningen en waarvan de eigendom, desgevallend met inbegrip van de grondrechten, kosteloos wordt overgedragen aan de gemeente, die instaat voor het beheer ervan met inachtneming van de normen die gelden voor sociale woningen of die het beheer ervan toevertrouwt aan haar openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of aan een openbare vastgoedmaatschappij;
  b) " Geconventioneerde woningen " : woningen die onderworpen zijn aan door de vergunnende overheid vastgestelde bijzondere voorwaarden inzake verkoop- of huurprijzen, oppervlakte en inkomstenplafond om voor de woningen in aanmerking te komen;
  c) " Vloeroppervlakte " : som van de overdekte vloeren met een vrije hoogte van minstens 2,20 meter in alle lokalen, met uitsluiting van de lokalen gelegen onder het terreinniveau die voor parkeerplaatsen, kelders, technische voorzieningen en opslagplaatsen bestemd zijn.
  De vloerafmetingen worden buitenwerks gemeten tussen de onbeklede buitenwanden van de gevelmuren, en de vloeren worden geacht door te lopen, zonder rekening te houden met de onderbreking ervan door scheidingswanden en binnenmuren, of door kokers, trappenhuizen en liftschachten;
  d) " Parkingoppervlakte " : som van de vloeroppervlakten die bestemd zijn als parkeerruimte, uitgezonderd de ondergronds gelegen oppervlakten en die de aanvulling zijn van een andere bestemming.
  De afmetingen van de parkings worden gemeten met inbegrip van de opritten of toegangswegen en de circulatiezones. De afmetingen van de overdekte parkings worden buitenwerks gemeten tussen de onbeklede buitenwanden van de gevelmuren, en de vloeren worden geacht door te lopen, zonder rekening te houden met de onderbreking ervan door scheidingswanden en binnenmuren, of door kokers, trappenhuizen en liftschachten.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  HOOFDSTUK II. - [1 Feiten die verplichte stedenbouwkundige lasten tot gevolg hebben.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  Art. 337. [1 Er moeten steeds stedenbouwkundige lasten worden opgelegd bij stedenbouwkundige vergunningen voor :
  1°de bouw of uitbreiding van kantoorgebouwen of van activiteiten voor de vervaardiging van immateriële goederen, waardoor de vloeroppervlaktedrempel van 500 m2 overschreden wordt;
  2° de bouw of uitbreiding van parlementaire raden en hun diensten, diplomatieke missies, consulaatsposten van Staten die erkend zijn door België of vertegenwoordigingen van deelgebieden of gelijkgestelde entiteiten van die Staten, waardoor de vloeroppervlaktedrempel van 500 m2 overschreden wordt;
  3° de bouw of uitbreiding van alle mogelijke types handelszaken of van activiteiten voor de vervaardiging van materiële diensten, waardoor de vloeroppervlaktedrempel van 1.000 m2 overschreden wordt;
  4° de bouw of uitbreiding van hotels waardoor de drempel van 50 kamers overschreden wordt;
  5° de bouw of uitbreiding van parkings, waardoor de drempels van 24 overdekte of 50 parkeerplaatsen in open lucht overschreden worden, tenzij de daarvoor gereserveerde oppervlakte in aanmerking werd genomen in de vloeroppervlakten van de projecten bedoeld in 1° tot 4°.
  Wanneer de hogerop bedoelde drempels reeds bereikt of overschreden zijn, worden de stedenbouwkundige lasten, bij latere uitbreidingen, enkel geheven op de bijkomende vloeroppervlakten.
  In het geval van afbraak-wederopbouw of grondige renovatie, worden de stedenbouwkundige lasten slechts opgelegd wanneer bijkomende vloeroppervlakten worden gecreëerd.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  HOOFDSTUK III. - [1 Aard van de verplichte of facultatieve stedenbouwkundige lasten.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  Art. 338. [1 § 1. De stedenbouwkundige lasten hebben prioritair betrekking op de realisatie, de verbouwing, de renovatie of de verfraaiing van sociale, hiermee gelijkgestelde of geconventioneerde woningen en hun stedelijke omgeving, in de nabijheid van de projecten die hen genereren. In functie van de noden en de verplichtingen van de vergunnende overheid en op voorwaarde van degelijke motivering, kunnen de lasten met name tevens betrekking hebben op de realisatie, de verbouwing, de renovatie of de verfraaiing van de openbare ruimten, voorzieningen en gebouwen, van het wegennet en de groene ruimten, of op de realisatie van handelingen en werken voor de opwaardering van het beschermd of op de bewaarlijst ingeschreven onroerend erfgoed dat aan een publiek persoon toebehoort of op een ander type woning dan de hogerop bedoelde.
  § 2. In de gebieden van culturele, historische, esthetische waarde en/of voor stadsverfraaiing of in de gebieden van gewestelijk belang van het gewestelijk bestemmingsplan, mag de vergunnende overheid vrij de aard van de lasten bepalen binnen de mogelijkheden voorzien in § 1.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  Art. 339. [1 De stedenbouwkundige lasten kunnen geheel of gedeeltelijk de vorm aannemen van de storting van een geldsom die moet bijdragen tot de financiering van openbare programma's die de realisatie, de aanpassing of de renovatie van wegen, van groene ruimten, van openbare gebouwen, van openbare voorzieningen of van woningen tot doel hebben.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  HOOFDSTUK IV. - [1 Omvang van de verplichte stedenbouwkundige lasten.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  Art. 340. [1 Elke vierkante meter parking- of vloeroppervlakte van het project dat stedenbouwkundige lasten genereert, wordt het voorwerp van lasten gelijk aan een bedrag van 125 euro en dit, ongeacht de aard van de opgelegde lasten.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  Art. 341.[1 § 1. Het bedrag van de lasten wordt, in de volgende gevallen, herleid tot 75 euro :
  1° wanneer de vergunning betrekking heeft op de realisatie van handelingen en werken gelegen in een bestaande perimeter voor de herwaardering van een wijk, bedoeld door [2 de ordonnantie van 6 oktober 2016 houdende organisatie van de stedelijke herwaardering ]2;
  2° wanneer de vergunning betrekking heeft op de realisatie van handelingen en werken voor de opwaardering van beschermd of op de bewaarlijst ingeschreven onroerend erfgoed;
  3° wanneer de vergunning die de last oplegt de toepassing inhoudt van de voorschriften 0.8, 0.10 of 4.4 van het gewestelijk bestemmingsplan.
  § 2. De bedragen waarin voorzien bij toepassing van de artikelen 340 en 341, § 1, worden vermeerderd met 10 % wanneer het terrein ter beschikking wordt gesteld door de vergunnende overheid.
  § 3. De hoger vermelde bedragen kunnen, op het ogenblik van de afgifte van de stedenbouwkundige vergunning, uitzonderlijk verminderd worden mits een degelijke motivering naar aanleiding van bijzondere omstandigheden, met name van technische aard, die verband houden met de tenuitvoerlegging van hetzij de stedenbouwkundige vergunning hetzij de stedenbouwkundige lasten.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>
  (2)<ORD 2016-10-06/04, art. 74,1°, 022; Inwerkingtreding : 16-12-2016 (BESL 2016-11-24/06, art. 52)>

  HOOFDSTUK V. - [1 Vrijstelling van de verplichte en facultatieve lasten.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  Art. 342. [1 Worden vrijgesteld van stedenbouwkundige lasten :
  1° de realisatie van woningen;
  2° de realisatie van groene ruimten;
  3° de realisatie van transitparkeerplaatsen;
  4° de realisatie van de volgende voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten : voorzieningen voor onderwijs, cultuur, sport, gezondheidszorg, sociale voorzieningen of voorzieningen voor erkende erediensten of niet-confessionele zedenleer.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  HOOFDSTUK VI. - [1 Termijn voor de realisatie van de verplichte of facultatieve stedenbouwkundige lasten.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  Art. 343. [1 Wanneer de vergunnende overheid in de vergunning geen planning oplegt die de orde en de termijn bepaalt waarin de toegestane handelingen of werken en de stedenbouwkundige lasten moeten worden uitgevoerd, moeten de volgende termijnen nageleefd worden :
  1° de handelingen en werken met betrekking tot de lasten moeten aangevangen zijn vóór de voltooiing van de werken die werden uitgevoerd op basis van de vergunning waarvoor de lasten werden opgelegd en moeten voltooid zijn binnen de drie jaar van de aanvang van de werken die aan de oorsprong van de opgelegde lasten liggen;
  2° wanneer de handelingen en werken met betrekking tot de lasten een afzonderlijke vergunning vereisen naast de vergunning waarvoor de lasten werden opgelegd, moet de vergunningsaanvraag ingediend worden door de houder van de vergunning in de loop van het jaar dat volgt op de aflevering van de vergunning waarvoor de lasten werden opgelegd.
  Die termijnen kunnen, op een met redenen omklede aanvraag van de houder van de vergunning, door de vergunnende overheid herzien worden, voor zover evenwel dat de aanvraag hiertoe minstens twee maand vóór het verstrijken van de termijn is gebeurd.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  HOOFDSTUK VII. - [1 Financiële waarborgen.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  Art. 344. [1 Behoudens het geval waarin de stedenbouwkundige lasten geheel de vorm aannemen van de storting van een geldsom, dient de houder van de vergunning een financiële waarborg te leveren vóór de aanvang van de werken van het project waarvoor de lasten werden opgelegd.
  De waarborg moet in verhouding staan tot de geraamde kostprijs van de investeringen die als lasten worden beschouwd.
  De waarborg kan vrijgemaakt worden naarmate de lasten worden uitgevoerd en in verhouding tot de investeringen die als lasten werden beschouwd; er mag evenwel in geen geval meer dan 60 % van de waarborg worden vrijgegeven, waarbij het saldo pas wordt vrijgegeven wanneer de vergunnende overheid de realisatie van de lasten heeft goedgekeurd.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  Art. 345. [1 Bij een overdracht van een vergunning, blijft de overdragende partij borg staan voor de goede uitvoering van de lasten, en dit tot de nieuwe houder van de vergunning de vergunnende overheid een financiële waar borg heeft geleverd die gelijk is aan die bedoeld in artikel 344. Hetzelfde geldt wanneer de lasten worden gerealiseerd door een derde.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  Art. 346. [1 Onverminderd eventuele gerechtelijke vervolgingen, zal de waarborg van rechtswege verworven zijn ten belope van de investeringen die nog gedaan moeten worden bij wijze van lasten, in de volgende gevallen :
  1° bij niet-naleving van de uitvoeringstermijnen voor de lasten vermeld in de vergunning of, bij ontstentenis van zo'n vermelding, van de termijnen bepaald in artikel 343, behoudens bij overmacht;
  2° wanneer de vergunning waarvoor lasten werden opgelegd, vervalt nadat de desbetreffende werken gedeeltelijk werden uitgevoerd; wanneer de vergunning vervallen is door overmacht, zal de waarborg slechts verworven zijn ten belope van de realisatie van de vloeroppervlakten die het opleggen van de lasten verantwoorden;
  3° wanneer de handelingen en werken met betrekking tot de lasten, naast de vergunning waarvoor de lasten werden opgelegd, een afzonderlijke vergunning vereisen en waarbij :
  - hetzij de vergunningsaanvraag met betrekking tot de lasten het voorwerp heeft uitgemaakt van een weigering waartegen geen gewoon administratief verhaal meer mogelijk is;
  - hetzij de vergunning voor de realisatie van de lasten vervallen is.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  Art. 347. [1 De waarborg wordt slechts vrijgemaakt zonder realisatie van de lasten wanneer de vergunning waarvoor de lasten werden opgelegd, vervallen is zonder dat het project werd uitgevoerd, zelfs niet gedeeltelijk.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003; Opheffing : 08-01-2004>

  TITEL XIII. - [1 Stelsel van de stedenbouwkundige lasten voor de periode van 9 januari 2004 tot 15 juni 2009.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  HOOFDSTUK I. - [1 Glossarium.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  Art. 348. [1 In deze titel, wordt verstaan onder :
  a) " Met sociale woningen gelijkgestelde woningen " : de woningen die beantwoorden aan de bouwnormen P 84 voor de sociale woningen en waarvan de eigendom, desgevallend met inbegrip van de grondrechten, kosteloos wordt overgedragen aan de gemeente, die instaat voor het beheer ervan met inachtneming van de normen die gelden voor sociale woningen of die het beheer ervan toevertrouwt aan haar openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of aan een openbare vastgoedmaatschappij;
  b) " Geconventioneerde woningen " : woningen die onderworpen zijn aan door de vergunnende overheid vastgestelde bijzondere voorwaarden inzake verkoop- of huurprijzen, oppervlakte en inkomstenplafond om voor de woningen in aanmerking te komen;
  c) " Vloeroppervlakte " : som van de overdekte vloeren met een vrije hoogte van minstens 2,20 meter in alle lokalen, met uitsluiting van de lokalen gelegen onder het terreinniveau die voor parkeerplaatsen, kelders, technische voorzieningen en opslagplaatsen bestemd zijn.
  De vloerafmetingen worden buitenwerks gemeten tussen de onbeklede buitenwanden van de gevelmuren, en de vloeren worden geacht door te lopen, zonder rekening te houden met de onderbreking ervan door scheidingswanden en binnenmuren, of door kokers, trappenhuizen en liftschachten.]1
  De afmetingen van de parkings worden gemeten met inbegrip van de opritten of toegangswegen en de circulatiezones. De afmetingen van de overdekte parkings worden buitenwerks gemeten tussen de onbeklede buitenwanden van de gevelmuren, en de vloeren worden geacht door te lopen, zonder rekening te houden met de onderbreking ervan door scheidingswanden en binnenmuren, of door kokers, trappenhuizen en liftschachten.
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  HOOFDSTUK II. - [1 Feiten die verplichte stedenbouwkundige lasten tot gevolg hebben.]1
  ----------
  (1)<ORD (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  Art. 349. [1 Er moeten steeds stedenbouwkundige lasten worden opgelegd bij stedenbouwkundige vergunningen voor :
  1° de bouw of uitbreiding van kantoorgebouwen of van activiteiten voor de vervaardiging van immateriële goederen, waardoor de vloeroppervlaktedrempel van 500 m2 overschreden wordt;
  2° de bouw of uitbreiding van parlementaire raden en hun diensten, diplomatieke missies, consulaatsposten van Staten die erkend zijn door België of vertegenwoordigingen van deelgebieden of gelijkgestelde entiteiten van die Staten, waardoor de vloeroppervlaktedrempel van 500 m2 overschreden wordt;
  3° de bouw of uitbreiding van parkings met commerciële doeleinden, onafhankelijk van om het even welke andere bestemming die bovengronds aangelegd worden en die ervoor zorgen dat de drempel van 24 plaatsen overschreden wordt.
  Wanneer de hogerop bedoelde drempels reeds bereikt of overschreden zijn, worden de stedenbouwkundige lasten, bij latere uitbreidingen, enkel geheven op de bijkomende vloeroppervlakten.
  In het geval van afbraak-wederopbouw of grondige renovatie, worden de stedenbouwkundige lasten slechts opgelegd wanneer bijkomende vloeroppervlakten worden gecreëerd.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  HOOFDSTUK III. - [1 Aard van de verplichte of facultatieve stedenbouwkundige lasten.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  Art. 350. [1 § 1. De stedenbouwkundige lasten hebben prioritair betrekking op de realisatie, de verbouwing, de renovatie of de verfraaiing van sociale, hiermee gelijkgestelde of geconventioneerde woningen en hun stedelijke omgeving, in de nabijheid van de projecten die hen genereren. In functie van de noden en de verplichtingen van de vergunnende overheid en op voorwaarde van degelijke motivering kunnen de lasten met name tevens betrekking hebben op de realisatie, de verbouwing, de renovatie of de verfraaiing van de openbare ruimten, voorzieningen en gebouwen, van het wegennet en de groene ruimten, of op de realisatie van handelingen en werken voor de opwaardering van het beschermd of op de bewaarlijst ingeschreven onroerend erfgoed dat aan een publiek persoon toebehoort of op een ander type woning dan de hogerop bedoelde.
  § 2. In de gebieden van culturele, historische, esthetische waarde en/of voor stadsverfraaiing of in de gebieden van gewestelijk belang van het gewestelijk bestemmingsplan, mag de vergunnende overheid vrij de aard van de lasten bepalen binnen de mogelijkheden voorzien in § 1.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  Art. 351. [1 De stedenbouwkundige lasten kunnen geheel of gedeeltelijk de vorm aannemen van de storting van een geldsom die moet bijdragen tot de financiering van openbare programma's die de realisatie, de aanpassing of de renovatie van wegen, van groene ruimten, van openbare gebouwen, van openbare voorzieningen of van woningen tot doel hebben.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  HOOFDSTUK IV. - [1 Omvang van de verplichte stedenbouwkundige lasten.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  Art. 352. [1 Voor de in het GBP gedefinieerde administratiegebieden Noord, Zuid en Leopoldwijk, is elke vierkante meter parkeeroppervlakte of vloeroppervlakte van het project dat stedenbouwkundige lasten genereert, het voorwerp van lasten gelijk aan een bedrag van 125 euro en dit, ongeacht de aard van de opgelegde last.
  Voor de overige in het GBP gedefinieerde gebieden, is elke vierkante meter parkeeroppervlakte of vloeroppervlakte van het project dat stedenbouwkundige lasten genereert, het voorwerp van lasten gelijk aan een bedrag van 95 euro en dit, ongeacht de aard van de opgelegde last.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  Art. 353.[1 § 1. Het bedrag van de lasten wordt, in de volgende gevallen, herleid tot 60 euro :
  1° wanneer de vergunning betrekking heeft op de realisatie van handelingen en werken gelegen in een bestaande perimeter voor de herwaardering van een wijk, bedoeld door [2 de ordonnantie van 6 oktober 2016 houdende organisatie van de stedelijke herwaardering ]2;
  2° wanneer de vergunning betrekking heeft op de realisatie van handelingen en werken voor de opwaardering van beschermd of op de bewaarlijst ingeschreven onroerend erfgoed;
  3° wanneer de vergunning die de last oplegt de toepassing inhoudt van de voorschriften 0.8, 0.10 of 4.4 van het gewestelijk bestemmingsplan.
  § 2. De bedragen waarin voorzien bij toepassing van de artikelen 352 en 353, § 1, worden vermeerderd met 10 % wanneer het terrein ter beschikking wordt gesteld door de vergunnende overheid.
  § 3. De hoger vermelde bedragen kunnen, op het ogenblik van de afgifte van de stedenbouwkundige vergunning, uitzonderlijk verminderd worden mits een degelijke motivering naar aanleiding van bijzondere omstandigheden die verband houden met de tenuitvoerlegging van hetzij de stedenbouwkundige vergunning hetzij de stedenbouwkundige lasten.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>
  (2)<ORD 2016-10-06/04, art. 74,1°, 022; Inwerkingtreding : 16-12-2016 (BESL 2016-11-24/06, art. 52)>

  HOOFDSTUK V. - [1 Vrijstelling van de verplichte en facultatieve lasten.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  Art. 354. ]1 Worden vrijgesteld van stedenbouwkundige lasten :
  1° de realisatie van woningen;
  2° de realisatie van groene ruimten;
  3° de realisatie van transitparkeerplaatsen;
  4° de realisatie van de volgende voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten : voorzieningen voor onderwijs, cultuur, sport, gezondheidszorg, sociale voorzieningen of voorzieningen voor erkende erediensten of niet-confessionele zedenleer.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  HOOFDSTUK VI. - [1 Termijn voor de realisatie van de verplichte of facultatieve stedenbouwkundige lasten.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  Art. 355. [1 Wanneer de vergunnende overheid in de vergunning geen planning oplegt die de orde en de termijn bepaalt waarin de toegestane handelingen of werken en de stedenbouwkundige lasten moeten worden uitgevoerd, moeten de volgende termijnen nageleefd worden :
  1° de handelingen en werken met betrekking tot de lasten moeten aangevangen zijn vóór de voltooiing van de werken die werden uitgevoerd op basis van de vergunning waarvoor de lasten werden opgelegd en moeten voltooid zijn binnen de drie jaar van de aanvang van de werken die aan de oorsprong van de opgelegde lasten liggen;
  2° wanneer de handelingen en werken met betrekking tot de lasten een afzonderlijke vergunning vereisen naast de vergunning waarvoor de lasten werden opgelegd, moet de vergunningsaanvraag ingediend worden door de houder van de vergunning in de loop van het jaar dat volgt op de aflevering van de vergunning waarvoor de lasten werden opgelegd.
  Die termijnen kunnen, op een met redenen omklede aanvraag van de houder van de vergunning, door de vergunnende overheid herzien worden, voor zover evenwel dat de aanvraag hiertoe minstens twee maanden vóór het verstrijken van de termijn is gebeurd.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  HOOFDSTUK VII. - ]1 Financiële waarborgen.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  Art. 356. [1 De bij de afgifte van een gedeeltelijk of volledig onuitgevoerde stedenbouwkundige vergunning opgelegde stedenbouwkundige lasten zullen in aanmerking worden genomen voor de berekening van de stedenbouwkundige lasten die verschuldigd zijn op een zelfde onroerend goed bij de afgifte van latere stedenbouwkundige vergunningen en dit voor een periode van tien jaar vanaf de dag van de kennisgeving van de vergunning die de bewuste lasten gegenereerd heeft.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  Art. 357. [1 Behoudens het geval waarin de stedenbouwkundige lasten geheel de vorm aannemen van de storting van een geldsom, dient de houder van de vergunning een financiële waarborg te leveren vóór de aanvang van de werken van het project waarvoor de lasten werden opgelegd.
  De waarborg moet in verhouding staan tot de geraamde kostprijs van de investeringen die als lasten worden beschouwd.
  De waarborg kan vrijgemaakt worden naarmate de lasten worden uitgevoerd en in verhouding tot de investeringen die als lasten werden beschouwd; er mag evenwel in geen geval meer dan 60 % van de waarborg worden vrijgegeven, waarbij het saldo pas wordt vrijgegeven wanneer de vergunnende overheid de realisatie van de lasten heeft goedgekeurd.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  Art. 358. [1 Bij een overdracht van een vergunning, blijft de overdragende partij borg staan voor de goede uitvoering van de lasten, en dit tot de nieuwe houder van de vergunning de vergunnende overheid een financiële waarborg heeft geleverd die gelijk is aan die bedoeld in artikel 357. Hetzelfde geldt wanneer de lasten worden gerealiseerd door een derde.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  Art. 359. [1 Onverminderd eventuele gerechtelijke vervolgingen, zal de waarborg van rechtswege verworven zijn ten belope van de investeringen die nog gedaan moeten worden bij wijze van lasten, in de volgende gevallen :
  1° bij niet-naleving van de uitvoeringstermijnen voor de lasten vermeld in de vergunning of, bij ontstentenis van zo'n vermelding, van de termijnen bepaald in artikel 355, behoudens bij overmacht;
  2° wanneer de vergunning waarvoor lasten werden opgelegd, vervalt nadat de desbetreffende werken gedeeltelijk werden uitgevoerd; wanneer de vergunning vervallen is door overmacht, zal de waarborg slechts verworven zijn ten belope van de realisatie van de vloeroppervlakten die het opleggen van de lasten verantwoorden;
  3° wanneer de handelingen en werken met betrekking tot de lasten, naast de vergunning waarvoor de lasten werden opgelegd, een afzonderlijke vergunning vereisen en waarbij :
  - hetzij de vergunningsaanvraag met betrekking tot de lasten het voorwerp heeft uitgemaakt van een weigering waartegen geen gewoon administratief verhaal meer mogelijk is;
  - hetzij de vergunning voor de realisatie van de lasten vervallen is.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  Art. 360. [1 De waarborg wordt slechts vrijgemaakt zonder realisatie van de lasten wanneer de vergunning waarvoor de lasten werden opgelegd, vervallen is zonder dat het project werd uitgevoerd, zelfs niet gedeeltelijk.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij ORD 2010-05-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2004; Opheffing : 15-06-2009>

  BIJLAGEN.

  Art. N1. Bijlage A. Aan een effectenstudie onderworpen projecten
  1) kerncentrales en andere kernreactoren, met inbegrip van de ontmanteling of de declassering van deze centrales of reactoren (met uitzondering van de onderzoeksinstallaties voor de productie en verwerking van splijt- en kweekstoffen met een constant vermogen van ten hoogste 1 thermische KW);
  2) installaties voor de verwerking van al dan niet bestraalde kernbrandstof;
  3) installaties voor :
  - de productie of de verrijking van kernbrandstof;
  - de verwerking van bestraalde kernbrandstof of van hoogradioactief afval;
  - de definitieve opruiming van bestraalde kernbrandstof;
  - uitsluitend de definitieve opruiming van radioactief afval;
  - uitsluitend het opslaan (voorzien voor meer dan tien jaar) van bestraalde kernbrandstof of van radioactief afval in een andere site dan die van de productie;
  4) [3 ...]3 spoorwegen voor spoorverkeer over lange afstand evenals [3 ...]3 luchthavens in de zin van de conventie van Chicago van 1944 tot oprichting van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (bijlage 14), waarvan de opstijg- en landingsbanen minstens 2 100 meter lang zijn;
  5) [3 ...]3 nieuwe lijnen voor het spoorverkeer, of verbreding van bestaande beddingen, waardoor het aantal lijnen op drie of meer wordt gebracht;
  6) [3 autosnelwegen en expreswegen]3 in de zin van het Europees akkoord van 15 november 1975 over de grote internationale verkeerswegen;
  7) [3 ...]3 nieuwe weg met twee of meer rijbanen van het interwijkennet of het primair net of verbreding van een bestaande weg om er een weg van vier of meer rijbanen van te maken;
  8) [3 ...]3 ondergrondse of bovengrondse kunstwerken met uitzondering van de kunstwerken die uitsluitend door voetgangers of tweewielers gebruikt worden;
  9) waterwegen en binnenhavens voor schepen van meer dan 1 350 ton;
  10) handelshavens, met het land verbonden laad- en loskaden en voorhavens (uitgezonderd de kaden voor overslagboten) voor schepen van meer dan 1 350 ton;
  11) bouwwerken voor de overheveling van watervoorraden tussen bekkens wanneer deze handeling bedoeld is om eventuele waterschaarste te voorkomen en het jaarlijks overgeheveld volume water 100 kubieke hectometer overschrijdt of bouwwerken voor de overheveling van watervoorraden wanneer het gemiddeld jaarlijks debiet, over verschillende jaren, van het onttrekkingsbekken 2 000 kubieke hectometer overschrijdt en het volume overgeheveld water 5 % van dat debiet overschrijdt;
  12) stuwdammen en andere installaties om het water permanent tegen te houden of op te slaan wanneer het nieuwe, of een bijkomend volume tegen te houden of op te slaan water 10 kubieke hectometer overschrijdt;
  13) kanaliseringen voor het transport van gas, aardolie of chemische producten, met een diameter van meer dan 800 millimeter en een lengte van meer dan 40 kilometer;
  14) bovenleidingen voor het overbrengen van elektriciteit met een spanning van 220 kV of meer en met een lengte van meer dan 15 kilometer;
  15) permanente race- en testbanen voor auto's en moto's;
  16) [3 kantoren]3 waarvan de [3 ...]3 vloeroppervlakte groter is dan 20 000 m2 [3 , met uitzondering van de vloeroppervlakte die eventueel wordt ingenomen door parkeerruimten voor motorvoertuigen]3;
  17) [3 parkeerplaatsen buiten de [4 openbare wegenis]4 waar meer dan 400 plaatsen zijn voor motorvoertuigen;]3
  18) [3 ...]3
  19) [3 elke wijziging van een al toegestaan of gerealiseerd project of een project waarvan de verwezenlijking aan de gang is wanneer :
   - de wijziging op zich beantwoordt aan een van de gevallen bedoeld door onderhavige bijlage;
   - het project, nadat het gewijzigd is, zal beantwoorden aan een van de gevallen bedoeld door onderhavige bijlage;]3
  [1 20) Gemengde projecten die onderworpen zijn aan een effectenstudie krachtens de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen en de ordonnantie van 22 april 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse I.A bedoeld in artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen.]1
  [3 21) handelsvestiging waarvan de vloeroppervlakte groter is dan 5.000 m, met uitzondering van de vloeroppervlakte die eventueel wordt ingenomen door parkeerruimten voor motorvoertuigen.]3
  ----------
  (1)<ORD 2009-05-14/09, art. 38, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<ORD 2014-05-08/48, art. 13, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 232, 025; Inwerkingtreding : 20-04-2019> (NOTA : bij arrest nr. 6/2021 van 30-11-2017 (2017-11-30/19, B.St. 20-04-2018, p. 35084), heeft het Grondwettelijk Hof de wijziging aan 17° en 18° van dit artikel vernietigd)(Raadpleeg de archieven om de redactie nog van kracht te zien)
  (4)<ORD 2022-07-06/12, art. 52, 029; Inwerkingtreding : 18-09-2022>

  Art. N2. Bijlage B. Aan een effectenrapport onderworpen projecten.
  1) projecten met betrekking tot de bestemming van woeste gronden of semi-natuurlijke gebieden voor intensieve landbouw;
  2) waterwerken voor de landbouw, met inbegrip van irrigatie- en drainageprojecten;
  3) eerste bosaanplanting en ontbossing met het oog op de bodemreconversie;
  4) diepteboringen, onder meer :
  - de geothermische boringen;
  - de boringen voor het opslaan van kernafval;
  - de boringen voor de waterbevoorrading;
  5) industriële installaties voor het transport van gas, stoom en warm water; transport van elektrische energie via bovenleidingen (niet onder bijlage A bedoelde projecten);
  6) installaties voor de verwerking en het opslaan van kernafval (andere dan deze bedoeld in bijlage A);
  7) [3 spoorweg- en intermodale platforms en intermodale terminals]3 (niet onder bijlage A bedoelde projecten);
  8) [3 ...]3 luchthavens (niet onder bijlage A bedoelde projecten);
  9) [3 wegen, van havens en haveninstallaties, met inbegrip van vissershavens]3 (niet onder bijlage A bedoelde projecten);
  10) [3 ...]3 niet onder bijlage A bedoelde waterwegen, werkzaamheden voor de kanalisering en de normalisatie van de waterlopen;
  11) alle werken die het rivierenstelsel wijzigen of storen;
  12) stuwdammen en andere installaties om het water op een duurzame manier tegen te houden of op te slaan (niet onder bijlage A bedoelde projecten);
  13) aanleg van olie-, gas- of waterleidingen (niet onder bijlage A bedoelde projecten);
  14) skipisten, skiliften, kabelbanen en aanverwante inrichtingen;
  15) jachthavens;
  16) doorlopende camping- en caravanterreinen;
  17) aanleg van industriegebieden van meer dan vijf hectare;
  18) aanleg van een spoorweggebied van meer dan vijf hectare met verandering van bestemming;
  19) alle verkeersinfrastructuren die een wezenlijke wijziging van het verkeersstelsel van het stuk weg en of van het omliggende net meebrengen voor zover deze niet bedoeld zijn in bijlage A, uitgezonderd de wijzigingen die beperkt zijn tot verbeteringen van het voetgangers- en fietsverkeer;
  20) aanleg van een beplante eigendom van meer dan 5 000 m2;
  21) [3 ...]3 kantoorgebouw waarvan de [3 ...]3 vloeroppervlakte tussen 5 000 en 20 000 m2 [3 vloeroppervlakte, met uitzondering van de vloeroppervlakte die eventueel wordt ingenomen door motorvoertuigen]3 gelegen is;
  22) hotelinrichting met meer dan 100 kamers;
  23) [3 productieve activiteiten, activiteiten van groothandel of magazijnen in een gebied dat hoofdzakelijk voor woningen bestemd is en met een vloeroppervlakte van meer dan 1.000 m, met uitzondering van de vloeroppervlakte die eventueel wordt ingenomen door motorvoertuigen]3;
  24) [3 voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten met een vloeroppervlakte van meer dan 1.000 m, met uitzondering van de vloeroppervlakte die eventueel wordt ingenomen door motorvoertuigen of waarvan de overdekte inrichtingen en de inrichtingen in de open lucht meer dan 5.000 m vloeroppervlakte innemen]3;
  25) [3 parkeerruimte buiten de openbare weg, waar 50 tot 400 plaatsen zijn voor motorvoertuigen;]3
  26) [3 ...]3
  27) projecten uit bijlage A, die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en voor het testen van nieuwe methoden of producten en die gedurende meer dan een jaar niet worden gebruikt;
  28) [3 behalve indien ze beantwoordt aan de voorwaarden uit rubriek 19 van bijlage A, elke wijziging van een al toegestaan of gerealiseerd project of project waarvan de verwezenlijking aan de gang is, wanneer :
   - de wijziging betrekking heeft op een project bedoeld in bijlage A of in onderhavige bijlage en dat noemenswaardige negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben;
   - het project, nadat het gewijzigd is, zal beantwoorden aan een van de gevallen bedoeld door onderhavige bijlage;]3
  [1 29) projecten van landelijke ruilverkaveling;
  30) [3 ...]3 tramlijnen (uitgezonderd de boven- of ondergrondse lijnen die reeds werden vastgesteld in bijlage A )]1
  [3 31) handelsvestiging waarvan de vloeroppervlakte tussen 1.250 m en 5.000 m bedraagt, met uitzondering van de vloeroppervlakte die eventueel wordt ingenomen door parkeerruimten voor motorvoertuigen;]3
  [3 32) Woningen met een vloeroppervlakte van meer dan 2.500 m, met uitzondering van de vloeroppervlakte die eventueel wordt ingenomen door parkeerruimten voor motorvoertuigen.]3
  ----------
  (1)<BESL 2010-09-30/03, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 16-10-2010>
  (2)<ORD 2014-05-08/48, art. 13, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
  (3)<ORD 2017-11-30/19, art. 233, 025; Inwerkingtreding : 20-04-2019> (NOTA : bij arrest nr. 6/2021 van 30-11-2017 (2017-11-30/19, B.St. 20-04-2018, p. 35084), heeft het Grondwettelijk Hof 25° en 26° van dit artikel vernietigd)(Raadpleeg de archieven om de redactie nog van kracht te zien)
  

  Art. N3. Bijlage C. Inhoud van het milieu-effectenrapport van de plannen [2 en stedenbouwkundige verordeningen]2.
  Het milieu-effectenrapport omvat de volgende informatie :
  1° een samenvatting van de inhoud, een beschrijving van de doelstellingen van het plan [2 of van de verordening]2 evenals zijn banden met andere pertinente plannen [2 , programma's en verordeningen]2;
  2° de pertinente aspecten van de milieutoestand en zijn waarschijnlijke evolutie als het plan [2 of de verordening]2 niet in werking treedt;
  3° de milieukenmerken van de gebieden die waarschijnlijk aanzienlijk getroffen zullen worden;
  4° de aan het plan [2 of in de verordening]2 verbonden milieuproblemen meer bepaald deze die betrekking hebben op de gebieden die bijzonder belangrijk zijn voor het milieu zoals de gebieden die werden aangeduid overeenkomstig de richtlijnen 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 betreffende het behoud van de in het wild levende vogels en 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 betreffende het behoud van de natuurlijke habitat evenals van de ongerepte fauna en flora [1 In dat opzicht heeft het milieueffectrapport eveneens betrekking op de gegevens en elementen vermeld in bijlage VIII van de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud]1;
  5° de milieuproblemen die verbonden zijn aan de inschrijving op het plan [2 of de verordening]2, van de gebieden waarbinnen vestigingen toegelaten zijn die een risico van zware ongevallen inhouden waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken in de zin van de richtlijn 96/82/EEG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren verbonden aan de zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, of, indien het plan [2 of de verordening]2 geen dergelijke gebieden omvat, de milieuproblemen die verbonden zijn aan de inschrijving op het plan [2 of de verordening]2 van gebieden die voor huisvesting zijn bestemd of door het publiek bezocht worden of een bijzondere natuurlijke waarde hebben, of die verbindingswegen bevatten en die gelegen zijn in de nabijheid van dergelijke etablissementen of gebieden waarin deze toegelaten zijn;
  6° de inzake milieubescherming relevante doelstellingen en de manier waarop ze overwogen worden in het kader van de uitwerking van het plan [2 of van de verordening]2;
  7° de waarschijnlijk aanzienlijke effecten, te weten met name de bijkomstige, cumulatieve, synergetische effecten, de effecten op korte, middellange en lange termijn, permanent en tijdelijk, zowel positief als negatief, op het milieu evenals op de biodiversiteit, de bevolking, de volksgezondheid, de fauna en flora, de bodem, het water, de lucht, de klimatologische factoren, de mobiliteit, de materiële goederen, het cultureel erfgoed met inbegrip van het architecturaal en archeologisch erfgoed, de landschappen en de wisselwerkingen tussen deze factoren;
  8° de te nemen maatregelen om elk aanzienlijk negatief effect van de tenuitvoerlegging van het plan [2 of van de verordening]2 op het milieu te vermijden, te beperken en, in de mate van het mogelijke, te compenseren;
  9° de voorstelling van de mogelijke alternatieven, hun rechtvaardiging en de redenen voor de weerhouden keuzen;
  10° een beschrijving van de weerhouden evaluatiemethode en van de ontmoette moeilijkheden bij de inzameling van de vereiste informatie;
  11° de overwogen maatregelen om de follow-up van inwerkingtreding van het plan [2 of van de verordening]2 te verzekeren;
  12° een niet-technische samenvatting van de hogerop bedoelde informatie.
  ----------
  (1)<ORD 2012-03-01/15, art. 106, 010; Inwerkingtreding : 26-03-2012>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 234, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

  Art. N4. Bijlage D.Criteria voor de vaststelling van de mogelijke aanzienlijke effecten van plannen [2 en stedenbouwkundige verordeningen]2.
  1. De kenmerken van [2 het plan of de verordening]2, in het bijzonder :
  - de mate waarin het plan [2 of de verordening]2 een kader vormt voor projecten en andere activiteiten met betrekking tot de ligging, aard, omvang en gebruiksvoorwaarden alsmede wat betreft de toewijzing van hulpbronnen;
  - de mate waarin het plan [2 of de verordening]2 andere plannen [2 programma's en verordeningen]2, met inbegrip van die welke deel zijn van een hiërarchisch geheel, beïnvloedt;
  - de relevantie van het plan [2 of de verordening]2 voor de integratie van milieuoverwegingen, vooral met het oog op de bevordering van duurzame ontwikkeling;
  - milieuproblemen die relevant zijn voor het plan [2 of de verordening]2;
  - de relevantie van het plan voor de toepassing van de milieuwetgeving van de Gemeenschap betreffende milieu (bijvoorbeeld de plannen en de programma's die verbonden zijn aan het beheer van afval en waterbescherming).
  2. Kenmerken van de effecten en van de gebieden die kunnen worden beïnvloed, in het bijzonder :
  - de waarschijnlijkheid, duur, frequentie en omkeerbaarheid van de effecten;
  - de cumulatieve aard van de effecten;
  - de grensoverschrijdende aard van de effecten;
  - de risico's voor de menselijke gezondheid of het milieu (bijv. door ongevallen);
  - de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten (geografisch gebied en omvang van de bevolking die getroffen kan worden);
  - de waarde en kwetsbaarheid van het gebied dat kan worden beïnvloed gelet op :
  - bijzondere natuurlijke kenmerken of cultureel erfgoed;
  - de overschrijding van de milieukwaliteitsnormen of van grenswaarden;
  - intensief grondgebruik;
  - de effecten op gebieden en landschappen die door een lid-Staat, door de Gemeenschap, dan wel in internationaal verband als beschermd gebied zijn erkend [1 in het bijzonder wat betreft de verkleining van de oppervlakte, de opsplitsing, de aantasting van de structuur en de functies van de beschermde natuurlijke habitats en soorten, de verstoring van de beschermde soorten, de inperking van de dichtheid en de versnippering van de populaties van beschermde soorten, de wijzigingen in de instandhoudingindicatoren, de klimaatveranderingen, de aanpassing van de ecologische processen nodig voor de instandhouding van de beschermde natuurlijke habitats en populaties van soorten en de risico's voor de Natura 2000-gebieden (in het bijzonder door ongevallen) ]1.
  ----------
  (1)<ORD 2012-03-01/15, art. 107, 010; Inwerkingtreding : 26-03-2012>
  (2)<ORD 2017-11-30/19, art. 234, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  

  Art. N5. [1 Bijlage E. Selectiecriteria voor projecten onderworpen aan de effectenbeoordeling.
  1. Kenmerken van de projecten :
   De kenmerken van de projecten moeten beoordeeld worden op het vlak van :
   a) de afmeting en het ontwerp van het project in zijn geheel;
   b) het samengaan met andere bestaande en/of goedgekeurde projecten;
   c) het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, in het bijzonder bodem, grond, water en biodiversiteit;
   d) de afvalproductie;
   e) de verontreiniging en hinder;
   f) het risico op ongevallen en/of grote rampen in samenhang met het betreffende project, met name vanwege de klimaatverandering, rekening houdende met de stand van zaken in de wetenschappelijke kennis ter zake;
   g) de risico's voor de menselijke gezondheid (veroorzaakt door, bijvoorbeeld, water-of luchtverontreiniging).
   2. Ligging van de projecten :
   Ligging van de inrichtingen. De milieugevoeligheid van de geografische zones die door de inrichtingen geïmpacteerd kunnen worden moet in beschouwing worden genomen, rekening houdende met :
   a) de bestaande en goedgekeurde grondbezetting;
   b) de betrekkelijke rijkdom, beschikbaarheid, kwaliteit en het herstelvermogen van de natuurlijke rijkdommen van de zone (met inbegrip van bodem, grond, water en biodiversiteit) en haar ondergrond;
   c) de belastingscapaciteit van de natuurlijke omgeving, met bijzondere aandacht voor volgende zones :
   1° vochtige zones, waterkanten, estuaria;
   2° kustgebieden en mariene zones;
   3° zones met bergen en wouden;
   4° natuurreservaten en natuurparken;
   5° zones die ingedeeld of beschermd zijn door de wetgeving en de reglementering in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; Natura 2000-zones en zones die bescherming genieten krachtens de richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG;
   6° zones die de milieukwaliteitsnormen vastgelegd in de wetgeving van de Europese Unie en relevant voor het project niet naleven of die als dusdanig beschouwd worden;
   7° zones met een hoge bevolkingsdichtheid;
   8° historisch, cultureel en archeologisch waardevolle landschappen.
   3. Type en kenmerken van het potentiële effect :
   De aanzienlijke effecten die een project zou kunnen hebben op het milieu dienen beschouwd te worden aan de hand van de bij punten 1 en 2 van onderhavige bijlage opgesomde criteria, rekening houdende met :
   a) de omvang en de ruimtelijke uitgebreidheid van de impact (bijvoorbeeld geografische zone en omvang van de geïmpacteerde bevolking);
   b) de aard van de impact;
   c) de grensoverschrijdende aard van de impact;
   d) de intensiteit en de complexiteit van de impact;
   e) de waarschijnlijkheid van de impact;
   f) de verwachte aanvang, duur, frequentie en omkeerbaarheid van de impact;
   g) de samengetelde impact met die van andere bestaande en/of goedgekeurde projecten;
   h) de mogelijkheid om de impact op een efficiënte manier te beperken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 235, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  
  

  Art. N6.[1 Bijlage F. Informatie bestemd voor de voorafgaande beoordeling van de effecten van de projecten.
  1. Beschrijving van het project, met in het bijzonder :
   a) een beschrijving van de ligging van het project;
   b) een beschrijving van de fysieke kenmerken van het gehele project, indien relevant met inbegrip van de vereiste sloopwerken en de eisen met betrekking tot landgebruik tijdens de bouw- en bedrijfsfasen;
   c) een beschrijving van de voornaamste kenmerken van de bedrijfsfase van het project (met name productieprocessen), bijvoorbeeld energievraag en energieverbruik, aard en hoeveelheden van de gebruikte materialen en natuurlijke hulpbronnen (waaronder water, land, bodem en biodiversiteit);
   d) een prognose van de soort en de hoeveelheid van de verwachte residuen en emissies (zoals water-, lucht-, bodem- en ondergrondverontreiniging, geluidshinder, trillingen, licht, warmte, straling) en de hoeveelheden en soorten tijdens de bouw- en bedrijfsfasen geproduceerde afvalstoffen.
   2. Een beschrijving van de door de opdrachtgever onderzochte redelijke alternatieven (bijvoorbeeld met betrekking tot het projectontwerp, de technologie, locatie, omvang en schaal), die relevant zijn voor het voorgestelde project en de specifieke kenmerken ervan, en een opgave van de belangrijkste redenen voor het selecteren van de gekozen optie, met inbegrip van een vergelijking van de milieueffecten.
   3. Een beschrijving van de relevante aspecten van de huidige toestand van het milieu (referentiescenario) en een schets van de mogelijke ontwikkeling daarvan als het project niet wordt uitgevoerd voor zover natuurlijke veranderingen van het referentiescenario redelijkerwijs kunnen worden beoordeeld op basis van de beschikbaarheid van milieu-informatie en wetenschappelijke kennis.
   4. Een beschrijving van de in artikel 175/1, § 2 uiteengezette factoren waarop het project van aanzienlijke invloed kan zijn : bevolking, menselijke gezondheid, biodiversiteit (bijvoorbeeld fauna en flora), land (bijvoorbeeld ruimtebeslag), bodem (bijvoorbeeld organisch materiaal, erosie, verdichting, ondoordringbaarheid), water (bijvoorbeeld hydromorfologische veranderingen, kwantiteit en kwaliteit), lucht, klimaat (bijvoorbeeld broeikasgasemissies, effecten die van belang zijn voor adaptatie), materiële goederen, cultureel erfgoed, inclusief architectonische en archeologische aspecten, en het landschap.
   5. Een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project ten gevolge van, onder meer :
   a) de bouw en het bestaan van het project, met inbegrip van, voor zover relevant, sloopwerken;
   b) het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name land, bodem, water en biodiversiteit, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de duurzame beschikbaarheid van deze hulpbronnen;
   c) de uitstoot van verontreinigende stoffen, geluidshinder, trillingen, licht, warmte, straling, het ontstaan van milieuhinder en het verwijderen en terugwinnen van afvalstoffen;
   d) de risico's voor de menselijke gezondheid, het cultureel erfgoed of het milieu (bijvoorbeeld door ongevallen of rampen);
   e) de cumulatie van effecten met andere bestaande en/of goedgekeurde projecten, waarbij rekening wordt gehouden met alle bestaande milieuproblemen met betrekking tot gebieden die vanuit milieuoogpunt van bijzonder belang zijn en waarop het project van invloed kan zijn, of met het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
   f) het effect van het project op het klimaat (bijvoorbeeld de aard en de omvang van emissies van broeikasgassen) en de kwetsbaarheid van het project voor klimaatverandering;
   g) de gebruikte technologieën en stoffen.
   De beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten op de in artikel 175/1, § 2 gespecificeerde factoren moet betrekking hebben op de directe en, in voorkomend geval, de indirecte, secundaire, cumulatieve en grensoverschrijdende effecten op korte termijn, middellange termijn en lange termijn, permanente en tijdelijke, positieve en negatieve effecten van het project. Bij deze beschrijving, moet rekening worden gehouden met de op niveau van Europese Unie of op lidstaatniveau vastgestelde doelstellingen inzake milieubescherming, die relevant zijn voor het project.
   6. Een beschrijving van de methoden of bewijsstukken die gebruikt zijn voor de identificatie en de beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten, met inbegrip van een overzicht van de moeilijkheden (bijvoorbeeld technische gebreken of ontbrekende kennis) die zijn ondervonden bij het verzamelen van de vereiste informatie en de belangrijkste onzekerheden.
   7. Een beschrijving van de geplande maatregelen om alle geïdentificeerde aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen, te beperken of zo mogelijk te compenseren en, in voorkomend geval, van eventuele voorgestelde monitoringsregelingen (bijvoorbeeld de voorbereiding van een post-projectanalyse). In deze beschrijving, moet worden uitgelegd in welke mate aanzienlijke nadelige milieueffecten worden vermeden, voorkomen, beperkt of gecompenseerd, met betrekking tot zowel de bouwfase als de bedrijfsfase.
   8. Een beschrijving van de verwachte aanzienlijke nadelige milieueffecten van het project die voortvloeien uit de vatbaarheid van het project voor risico's op zware ongevallen en/of rampen die relevant zijn voor het project in kwestie. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van beschikbare relevante informatie die is verkregen via relevante beoordelingen die zijn uitgevoerd overeenkomstig de wetgeving van de Unie, zoals Richtlijn 2012/18/EU van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, of Richtlijn 2009/71/Euratom van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties, of overeenkomstig nationale wetgeving, mits aan de vereisten van deze ordonnantie wordt voldaan. In voorkomend geval, moet deze beschrijving de geplande maatregelen ter voorkoming of verzachting van de aanzienlijke nadelige milieueffecten van dergelijke gebeurtenissen omvatten, evenals details inzake paraatheid en voorgenomen reactievermogen bij dergelijke noodsituaties.
   9. Een niet-technische samenvatting van de overeenkomstig punten 1 tot en met 8 verstrekte informatie.
   10. Een referentielijst waarin de bronnen worden vermeld die zijn gebruikt voor de in het rapport opgenomen beschrijvingen en beoordelingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-11-30/19, art. 236, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  
  

Handtekening Tekst Inhoudstafel Begin
   Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 9 april 2004.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering :
J. SIMONET
Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek

Wijziging(en) Tekst Inhoudstafel Begin
originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 13-10-2023 GEPUBL. OP 14-12-2023
    (GEWIJZIGDE ART. : 126; 189/1)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 06-07-2022 GEPUBL. OP 08-09-2022
    (GEWIJZIGDE ART. : 87; N1)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 28-01-2021 GEPUBL. OP 03-05-2021
    (GEWIJZIGDE ART. : 197/1; 197/1bis; 197/2; 197/3; 197/4-197/6; 197/7; 197/10bis; 197/13; 197/14; 197/15; 197/16; 197/17; 197/18)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 16-05-2019 GEPUBL. OP 28-06-2019
    (GEWIJZIGDE ART. : 126; 177; 259)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 04-04-2019 GEPUBL. OP 15-04-2019
    (GEWIJZIGDE ART. : 116; 117; 197/5; 197/17)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 30-11-2017 GEPUBL. OP 20-04-2018
    (GEWIJZIGDE ART. : 4; 7; 11; 12; 16; 18; 19; 22; 25; 26; 30; 1; 4/1; 4/2; 5; 6; 8; 9; 11/1; 12/1; 12/2; 13; 14; 15; 15/1; 17; 20; 21; 27; 28; 30/1-30/11; 31; 32; 33; 34; 35; 36; 37; 39; 40; 41; 42; 43; 44; 45; 46; 47; 48; 49; 50; 51; 52; 53-57; 57/1; 58-61; 62; 63; 64; 64/1; 66-67; 68; 87; 87/1; 88; 89; 90; 89/1-89/5; 91; 92; 93; 94; 95; 97; 98; 99; 100; 101 ; 101/1; 102/1; 103; 104; 105/1; 106; 108; 109; 112; 114; 115; 116/1; 116/2; 117; 119; 120; 123; 123/1-123/3)
    (GEWIJZIGDE ART. : 123/4; 124; 125; 126; 126/1; 127; 128; 129; 130; 131; 132; 133; 134; 135; 136; 137; 138; 139; 140; 141; 142; 143; 144; 145; 146; 147; 148; 149; 150; 151; 152; 153-155; 156; 156/1; 156/2; 157; 160; 161; 162; 163; 164; 164/1; 169-174; 175; 176; 177; 177/1; 178; 178/1; 178/2; 180-182; 188; 188/1-188/5; 188/11; 189; 189/1; 190; 191; 194; 194/1; 194/2; 195; 196; 177/2; 197; 177/3; 188/6; 197/1; 197/2; 197/3: 197/8-197/12; 197/17; 200; 201; 202; 203)
    (GEWIJZIGDE ART. : 205: 206; 207-209; 215; 217; 222; 226; 227; 234; 237; 239/1; 239/2; 240; 242; 242/2; 242/4; 242/5; 242/6; 242/4; 242/8; 246; 255; 258; 259; 261; 262; 266; 267; 268; 269; 273; 275; 276/1; 278; 280; 281; 297; 299; 300; 300/2; 301; 305; 306; 310; 313/1; 313/4; 313/5; 313/9; 325; 330: 333; N1; N2; N3; N4; N5; N6; 281/1; 176/1; 175/2; 175/3; 175/4; 175/5; 175/6; 175/7; 175/8; 175/9; 175/10; 175/11; 175/12; 175/13; 175/14; 175/15; 175/16 )
    (GEWIJZIGDE ART. : 175/17; 175/18; 175/19; 175/20; 175/21; 188/7; 188/8; 188/9; 188/10; 188/12; 205/1)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 01-03-2018 GEPUBL. OP 09-03-2018
    (GEWIJZIGDE ART. : 113; 213; 230; 260)
    (GEWIJZIGDE ART. : 85; 107; 274; 311; 312)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 23-11-2017 GEPUBL. OP 08-12-2017
    (GEWIJZIGD ART. : 298)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 06-10-2016 GEPUBL. OP 18-10-2016
    (GEWIJZIGDE ART. : 259; 341; 353 )
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 29-07-2015 GEPUBL. OP 12-08-2015
    (GEWIJZIGDE ART. : 9; 18; 25; 33; 35; 45; 48; 20; 37; 44; 22; 30; 46)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 29-07-2015 GEPUBL. OP 12-08-2015
    (GEWIJZIGD ART. : 262)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 09-07-2015 GEPUBL. OP 20-07-2015
    (GEWIJZIGD ART. : 313/8)
  • originele versie
  • BESLUIT (BRUSSEL) VAN 08-05-2014 GEPUBL. OP 03-07-2014
    (GEWIJZIGD ART. : 258)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 08-05-2014 GEPUBL. OP 17-06-2014
    (GEWIJZIGDE ART. : 99; 275) Inwerkingtreding nader te bepalen
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 08-05-2014 GEPUBL. OP 17-06-2014
    (GEWIJZIGDE ART. : 4/2; 9; 98; 104; 108; 205/1; 278; 300; N1; N2)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 03-04-2014 GEPUBL. OP 07-05-2014
    (GEWIJZIGDE ART. : 5; 5/1; 99; 101; 192; 275; 280; 281; 300; 300/1; 301; 302; 304; 305; 306; 313; 313/1; 313/2; 313/3; 313/4; 313/5; 313/6; 313/7; 313/8; 313/9; 313/10; 313/11; 330)
    (GEWIJZIGD ART. : 197/1-197/17)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 26-07-2013 GEPUBL. OP 03-09-2013
    (GEWIJZIGDE ART. : 2; 4/1; 9; 98; 177; 181/1)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 26-07-2013 GEPUBL. OP 30-08-2013
    (GEWIJZIGDE ART. : 126; 155; 164; 175; 100; 112)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 02-05-2013 GEPUBL. OP 21-05-2013
    (GEWIJZIGDE ART. : 129; 143)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 15-03-2013 GEPUBL. OP 22-03-2013
    (GEWIJZIGDE ART. : 11; 98; 175; 177; 206; 240; 242/1-242/14; 249; 298; 300; 58; 59)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 21-12-2012 GEPUBL. OP 08-02-2013
    (GEWIJZIGDE ART. : 152; 240; 305; 308; 313septies)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 01-03-2012 GEPUBL. OP 16-03-2012
    (GEWIJZIGDE ART. : 125; 127; 135; 143; 149; 176; 190; 259; 262; N3; N4)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 20-07-2011 GEPUBL. OP 10-08-2011
    (GEWIJZIGD ART. : 313septies)
  • originele versie
  • BESLUIT (BRUSSEL) VAN 30-09-2010 GEPUBL. OP 06-10-2010
    (GEWIJZIGDE ART. : 127; 128; 142; N2)
  • originele versie
  • BESLUIT (BRUSSEL) VAN 30-09-2010 GEPUBL. OP 06-10-2010
    (GEWIJZIGD ART. : 24)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 06-05-2010 GEPUBL. OP 19-05-2010
    (GEWIJZIGDE ART. : 336-347; 348-360; 100; 112; 192; 300)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 14-05-2009 GEPUBL. OP 27-05-2009
    (GEWIJZIGDE ART. : 6; 7; 9; 11; 12; 12/1; 18; 21; 25; 27; 34; 35; 37; 38; 43; 44; 45; 48; 49; 53; 58; 59; 72; 76; 89; 98; 100; 101; 102/1; 112; 116/1; 117; 122; 124; 125; 126; 126/1; 127; 129; 130; 131; 132; 133NL; 135NL; 136NL; 137NL; 139; 140; 142-146; 147NL; 148; 150-158; 160; 161; 162; 164/1; 165-168; 169-173; 173/1; 174; 175; 176; 177; 177/1; 178-182; 183-187; 188; 191; 193; 194; 194/1; 194/2; 197; 200; 202; 206; 207; 210; 221; 222; 223; 224/1; 227; 232; 240; 241; 298; 300; 301; 302; 305; 313; 333)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 19-03-2009 GEPUBL. OP 07-04-2009
    (GEWIJZIGDE ART. : 258-268; 270; 272-274; 300; 307; 313BIS-313OCTIES; 267)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 29-11-2007 GEPUBL. OP 19-12-2007
    (GEWIJZIGD ART. : 325)
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 07-06-2007 GEPUBL. OP 11-07-2007
    (GEWIJZIGDE ART. : 2; 127; 129; 143)

  • Begin Eerste woord Laatste woord Wijziging(en)
    Inhoudstafel 150 uitvoeringbesluiten 28 gearchiveerde versies
    Franstalige versie